De Onze-Lieve-Vrouwekerk en de grafkapel voor Oranje-Nassau te Breda
(2003)–G.W.C. van Wezel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |||||||||
GrafzerkenTim Graas en Harry TummersGa naar eind*
Van de verschillende soorten grafmonumenten die er bestaan, zijn stenen vloerzerken steeds beschouwd als de minst belangrijke. Toch zijn deze monumenten vaak meer dan een loutere bedekking van het graf eronder. Er bestaan grafzerken zonder enige inscriptie of ook maar een simpel symbool;Ga naar eind1 niet zelden echter zijn er meer of minder uitvoerige inscripties op aangebracht op meer of minder kunstzinnige wijze. Na verloop van tijd komen daar de afbeeldingen van geslachts- en familiewapens bij, die vaak met vakmanschap zijn gebeeldhouwd. Vakmanschap is ook te zien als bepaalde figuratieve voorstellingen, zoals de figuur van de overledene, worden afgebeeld. Onder de talloze grafzerken bestaan er verschillende die in artistiek opzicht veel meer waardering verdienen dan ze gewoonlijk krijgen.Ga naar eind2 Dit geldt niet alleen voor de gekozen voorstellingen, maar ook voor de toegepaste techniek die zowel uit gravering, uitsparing als verschillende soorten reliëfs kan bestaan. Dit alles gaat zeker ook op voor de grafzerken in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Breda is beroemd om zijn grootse grafmonumenten, inclusief epitafen, uit de late Middeleeuwen en de perioden van de Renaissance en het Maniërisme. Aan deze prestigieuze monumenten wordt in deze publicatie een aparte bijdrage gewijd (zie hoofdstuk 4). Hier vragen wij aandacht voor de circa 230 stenen vloerzerken die de kerk rijk is, inclusief de koperen grafplaten, of koperen inlegstukken op grafstenen, waarvan er in de Onze-Lieve-Vrouwekerk eveneens voorbeelden aanwezig zijn (cat.nrs. 52, 56A-B en 58). Hoewel er in 1580 zerken uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk zijn verwijderd om als fundament te dienen voor een inundatiesluis en er toen ook zerken zijn verdwenen,Ga naar eind3 moet het genoemde aantal toch een zeer groot deel betreffen van de ooit aanwezige zerken en wel op plaatsen in de kerk die sindsdien over het algemeen zijn gerespecteerd. Allereerst wordt ingegaan op de historiografie van het zerkenbestand, waarna aandacht zal worden besteed aan de meest opvallende aspecten van de voorstellingen op de zerken door de tijd. In het catalogusgedeelte worden vijfendertig geselecteerde zerken apart besproken. Het behelst niet alleen de technische gegevens, maar er zal ook worden ingegaan op de bijzondere, in het oog springende elementen van deze geselecteerde zerken. | |||||||||
HistoriografieVan GoorGa naar eind4 noemt niet alleen de grote monumenten, maar verwijst ook naar enkele inscripties betreffende historisch belangrijke personen op zerken. SweertiusGa naar eind5 in 1613 noemt meer zerken, maar voor beiden, Van Goor en Sweertius, geldt dat zij, evenals vele latere auteurs, vooral geïnteresseerd waren in historische personen en gebeurtenissen en niet in de zerken als objecten. De heraldicus d'Yvoy, die verschillende zerken in Breda noemt en de wapens van sommige heeft nagetekend, is eveneens minder geïnteresseerd in de vormgeving van de hele zerk (afb. 183A/B).Ga naar eind6 Ook het Register in 't korte der kelders en graven in de Groote kercke deser stadt Breda uit 1740/41, voor het grootste gedeelte gepubliceerd in het tijdschrift Taxandria van 1895 en later, vertelt weinig over de vormgeving van de zerken.Ga naar eind7 De publieke interesse in de genealogische gegevens te vinden op de Bredase zerken werd vooral bevorderd door Backer van Leuven, die in 1881 in het tijdschrift De Navorscher zijn ‘Grafschriften te Breda met genealogische gegevens’ publiceerde.Ga naar eind8 Het interessante van deze laatste bijdrage is dat, naast zeer uitvoerige genealogische gegevens zich uitstrekkend tot en met de negentiende eeuw, van verschillende zerken wordt gezegd hoe de weergegeven voorstellingen er uitzien, een opvallend vroege aandacht voor zerken als beelddragers. Kalf heeft, naast aandacht voor de grotere monumenten, ook belangstelling voor een twaalftal artistiek gezien opvallende zerken.Ga naar eind9 Vervolgens publiceert J. Steenkamp in 1923 een groot aantal tekeningen van zerken in de Onze-Lieve-Vrouwekerk, een publicatie die de interesse van het publiek voor het uiterlijk van de zerken in Breda | |||||||||
[pagina 192]
| |||||||||
183 Twee pagina's uit het manuscript van de hand van Maximiliaan Louis van Hangest, baron d'Yvoy, heer van Mijdrecht en lid van de Hoge Raad van Adel, uit 1784 (foto's RDMZ, 1994, Centraal Bureau voor Genealogie Den Haag).
aanwakkert.Ga naar eind10 Hij geeft alle bekende zerken, en de grote monumenten, een nummer en tekent ook, voor het eerst, een plattegrond met daarin nauwkeurig aangegeven de plaats waar de zerken zich bevinden (afb. 191). De meer dan veertig pagina's die Bloys van Treslong Prins aan Breda besteedt in het deel van de serie Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden dat aan de provincie Noord-Brabant is gewijd, staan in de traditie van de zuiver genealogische en heraldische interesse van de oudere literatuur.Ga naar eind11 Aandacht voor de vormgeving is praktisch volledig afwezig. Toen bij de restauratie van het schip van de kerk in de jaren twintig van de vorige eeuw de plankenvloer werd weggehaald, kwamen daar enkele tientallen zerken onder te voorschijn, die lange tijd onzichtbaar waren geweest. Deze zerken werden vervolgens in 1937 gepubliceerd door C. Bakker, met nauwkeurig overgenomen inscripties, een nummering en een plattegrond (afb. 192).Ga naar eind12 Vervolgens besloot men een egale cementen vloer aan te leggen en de zerken te verplaatsen naar de zijbeuken. De beschrijving van de zerken met de aanduiding van hun exacte plaats zoals gepubliceerd door Bakker bleek van groot nut, toen men aan het einde van de recente restauratieperiode besloot de oude toestand weer te herstellen. De inventarisatie van kerkelijke kunstvoorwerpen zoals uitgevoerd door de Stichting Kerkelijk Kunstbezit Nederland in 1982 telt maar dertien zerken, waarvan slechts twee van voor 1600.Ga naar eind13 De golf van lokale, gestencilde publicaties van oude grafzerken in de jaren tachtig en negentig is ook aan Breda niet voorbijgegaan. Onder auspiciën van de Heemkundige Kring Breda werden in een gestencilde uitgave de publicaties van Steenkamp en Bakker samengevoegd, wat ook gebeurde met de twee plattegronden. De publicatie werd voorzien van (alfabetische) lijsten.Ga naar eind14 Men zag af van het opnemen van de volledige inscripties; er werden slechts summiere aanduidingen gegeven van wat in de inscripties te vinden was, evenals, ter verfraaiing, enkele van de tekeningen van Steenkamp. De ingrijpende restauratie van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in de jaren negentig heeft ook verstrekkende gevolgen gehad voor de zerkenvloer (afb. 196-197, 392). Praktisch alle zerken werden in 1996 en 1997 gelicht ten behoeve van het aanleggen van vloerverwarming. Tijdens deze operatie zijn alle gelichte zerken door het architectenbureau opgemeten en gefotografeerd, waarna ze, voor zover mogelijk, werden teruggelegd op de plaats waar ze oorspronkelijk moeten hebben gelegen.Ga naar eind15 Wat betreft de steensoort heeft men Doornikse, Namense en ledesteen gedetermineerd, voor het overige heeft men het gelaten bij de algemenere omschrijvingen ‘hardsteen’ dan wel ‘zachte steen’. Aan het einde van de restauratie werd tevens besloten om de natuurstenen vloer van het middenschip, die in de jaren tachtig in de plaats was gekomen van de cementen vloer uit de jaren dertig, weer te verwijderen en de verplaatste zerken weer op hun vroegere plaats te herleggen, waarbij men zich baseerde op de publicatie van Bakker | |||||||||
[pagina 193]
| |||||||||
uit 1937. Van de Garde, lid van de restauratiecommissie van de kerk, heeft tijdens de restauratie een nieuwe lijst van zerken samengesteld, waarbij alle zerken een nieuw nummer hebben gekregen.Ga naar eind16 | |||||||||
De MiddeleeuwenVan de circa 230 zerken die zich in de Onze-Lieve-Vrouwekerk bevinden, dateren er zo'n zeventig van voor 1600. Na een drietal keren van denominatie te zijn gewisseld, kwam de kerk in 1637 definitief in handen van de protestanten.Ga naar eind17 Ondanks deze overgang is een scheiding in een periode van voor en na 1600 willekeurig, daar het oude gebruik van zerken bij de protestanten gewoon werd voortgezet. De maatvoering bleef hetzelfde, evenals de gebruikte steensoort, voor het merendeel Doornikse en Namense steen. Bovendien veranderden de ingeburgerde voorstellingen niet van de ene dag op de andere. Toch lijkt het mogelijk enkele aspecten aan te geven die specifiek gelden voor de pre-reformatorische en post-reformatorische perioden. Wat betreft de middeleeuwse periode dient allereerst iets te worden gezegd over de chronologische spreiding van de zerken. De oudste zerken in Breda dateren uit de vijftiende eeuw. Tegenover circa tien zerken waarvan geen enkele datering bekend is, staat een even groot aantal dat uit de vijftiende eeuw dateert, voor het merendeel uit de tweede helft van die eeuw. De oudst gedateerde zerk draagt het jaartal 1411 (cat.nr. 3) en komt uit de voorganger van het huidige kerkgebouw. Uit de lijst van nauwkeurig gedateerde zerken uit de zestiende eeuw blijkt dat de meeste dateren uit de eerste helft van die eeuw, circa twintig uit het eerste kwart en een even groot aantal uit het tweede kwart, tegenover circa tien uit het derde kwart en maar zo'n vijf uit het laatste kwart van de zestiende eeuw. Een opvallende groep middeleeuwse zerken betreft de zogenaamde kanunnikenzerken, die, een enkele uitzondering daargelaten, na de Reformatie in potestantse kerken geen vervolg kennen (cat.nrs. 30 en 53). Laatmiddeleeuwse kanunnikenzerken met de weergave van een priesterfiguur in reliëf treft men vooral aan in de huidige provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.Ga naar eind18 Ze zijn bijvoorbeeld te zien in Kapelle, in Maastricht en in Den Bosch, en ook in Breda. De Sint-Janskerk in Den Bosch heeft er nog een tiental, de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Breda nog zes, waarvan de beroemdste de prachtige koperen grafplaat van Willem van Galen (†1539) (cat.nr. 52). In het bisdom Utrecht blijken de kanunniken veelal te hebben gekozen voor epitafen met een figuratieve genrevoorstelling.Ga naar eind19 Met name in enkele collegiale kerken in Utrecht en in de Sint-Walburgiskerk te Zutphen vindt men nog verschillende van deze vaak tijdens de Reformatie beschadigde epitafen. Andere zerken met de afbeelding van personen ten voeten uit komen, opvallenderwijs, in Breda niet voor; ook de elders nogal eens te bewonderen figuren van echtparen zijn in Breda afwezig. De reden hiervan is niet duidelijk; het is meer een toevalige samenloop van omstandigheden. Er is echter één uitzondering, de zerk van Magdalena van Renesse, meteen ook een van de meest opvallende zerken (cat.nr. 55). Schilddragende engelen zijn een niet ongebruikelijk motief op grafzerken en ook in Breda komen zij voor. De zerk van Françoise Draeck (cat.nr. 32) is daarvan een bijzonder geslaagd voorbeeld. De figuratieve zerken in Breda zijn voor het merendeel uitgevoerd in een uitsparingstechniek, maar gegraveerde voorstellingen komen ook voor. De stijl en de vormgeving vertonen nogal eens overeenkomsten met de stijl en vormgeving van de vele figuurzerken die in de provincie Zeeland worden aangetroffen. Een klein detail als de uitbeelding van een of twee graspolletjes ter aanduiding van een veld waarin de figuren staan, komt zowel in de provincie Zeeland voor als in Breda en is een bewijs dat ze afkomstig moeten zijn van dezelfde ateliers van zerkenmakers (cat.nrs. 32 en 53). Priesterzerken zijn meestal herkenbaar aan een kelk, met of zonder hostie. In Breda is hiervan een vijftal te vinden (cat.nrs. 20, 34 en 54). Soms is alleen een verdiept veld met de omtrek van een kelk te zien, wat erop duidt dat de kelk zelf oorspronkelijk was weergegeven in een ander materiaal. Dat kan een contrasterende witte steen zijn geweest en soms koper. Ook priesterzerken worden na de Reformatie, met een enkele uitzondering, in protestantse kerken niet meer geplaatst. Zogenaamde wapenzerken, zerken waarop de voorstelling bestaat uit een of meer wapens, lijken een typisch post-reformatorisch fenomeen, zeker als naast de wapens nog een helm, een helmteken en dekkleden zijn weergegeven. Toch komen ook in de middeleeuwse periode wapens voor. Het meest opvallende aspect is dan dat de weergegeven wapens zijn opgehangen aan een koord dat weer opgehangen is aan een tak of een ander voorwerp. Soms betreft het fraaie evenwichtige voorstellingen, die aan | |||||||||
[pagina 194]
| |||||||||
184 Grafzerk van Henricus van de Corput, 1537 (foto RDMZ, 2001).
deze wapenzerken een zekere allure verschaffen. Breda bezit zo'n vijftien van dergelijke wapenzerken (cat.nrs. 21, 22 en 33). Mogelijk het meest typische aspect van middeleeuwse zerken is het afbeelden van de vier evangelistensymbolen op de hoeken van de inscriptierand. Hoewel er ook voorbeelden zijn van na 1600, neemt het gebruik dan snel af. In de periode van voor 1600 gaat het in Breda om ongeveer de helft van alle middeleeuwse zerken (cat.nrs. 20-22 en 30-34). Er lijkt ook een duidelijke voorkeur te bestaan voor een vaste, traditionele volgorde, met linksboven de adelaar van Johannes, rechtsboven de engel van Mattheus, linksonder de leeuw van Marcus en rechtsonder de os van Lucas. Breda kent hierop geen uitzondering. Het gaat soms om individuele, meer of minder realistische figuurtjes, vaker betreft het stereotype voorstellingen waarbij de symbolen ook nog eens zijn voorzien van vleugels. Het voorkomen van dubbele inscripties lijkt op het eerste gezicht iets uit latere eeuwen, waarbij een veel oudere zerk werd hergebruikt voor een andere persoon, wiens naam werd aangebracht zonder dat de oude inscriptie werd weggekapt. Het fenomeen van de dubbele inscriptie komt echter in de middeleeuwse periode ook voor. Dubbele inscripties zijn dan echter vaker het gevolg van toevoegingen van namen van personen uit dezelfde familie die later zijn bijgezet (cat.nr. 20). In Breda zijn verder nog voorbeelden te vinden van zerken die ook eens als altaarsteen hebben gediend, getuige de vijf aangebrachte kruisjes. Het is echter niet meer uit te maken of het hierbij gaat om altaarstenen die later als zerk werden gebruikt of andersom. | |||||||||
Renaissance en ReformatieEen belangrijk fenomeen in de pre-reformatorische periode was de introductie van een nieuwe kunststijl, de Renaissance. Renaissancevormen vinden we in Breda, vroeger dan elders in de Nederlanden, systematisch toegepast in welhaast alle met Hendrik III in verband te brengen kunstopdrachten vanaf 1530.Ga naar eind20 Wat betreft de grafkunst in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Breda, na de Reformatie ‘Grote Kerk’ geheten, denken we hierbij uiteraard aan het alom bekende monument voor Engelbrecht II, waarvoor in 1531-1534 betalingen plaatsvonden, en de fraaie met Cornelis Floris in verband gebrachte epitafen, waarvan er één 1546 is te dateren en de overige kort na het midden van de zestiende eeuw. Een ijkpunt voor de datering van de grafkunst ‘in het platte vlak’ is de koperen grafplaat van de in 1539 gestorven kanunnik Willem van Galen (cat.nr. 52): de vormgeving hiervan is geheel renaissancistisch, op een enkel detail als de vierpassen met de evangelistensymbolen na. De grafplaat leent zich goed voor vergelijking met de stenen equivalenten, de kanunnikenzerken, die alle niet lang daarvoor of daarna te dateren zijn. Drie daarvan vertonen de kanunnik in een gelijksoortige renaissanceaedicula; het betreft de zerk van Van Oesterzeel met het jaartal 1529 (cat.nr. 30), die van Henricus van de Corput met 1537Ga naar eind21 (afb. 184) en een met grotendeels afgesleten inscriptie waarvan het jaartal niet te lezen is als 1520 (zoals in de meeste literatuur) maar eerder als 1535 of 1531 (afb. 185).Ga naar eind22 Deze zerk heeft als enige van de drie de randtekst in kapitalen in plaats van gotische letters en zal alleen al om die reden niet voor de jaren dertig te dateren zijn. In Breda bevinden zich vier zerken van voor 1600 waarvan de koperen inlegstukken bewaard zijn gebleven (cat.nrs. 52, 56A, 56B en 58).Ga naar eind23 Er zijn er zeker meer geweest, getuige de lege verdiepte velden op nog eens een zevental middeleeuwse zerken (cat.nr. 31). Verder vertonen nog een aantal namiddeleeuwse zerken verdiepte velden, die wijzen op vroeger aanwezige koperen inlegplaten. Een verdiept veld is op zich nog geen bewijs dat het vroegere inlegstuk van koper was, ook andere materialen, zoals wit marmer, werden hiervoor gebruikt, zowel in de middeleeuwen als daarna (cat.nrs. 101 en 104). Bij witmarmeren inlegstukken zijn de uitgespaarde velden echter dieper dan voor koperen platen, iets wat in Breda slechts voorkomt bij een drietal zerken. Laatmiddeleeuwse, en latere, koperen grafplaten zijn een typisch Noord-Europees verschijnsel. Wat betreft artisticiteit en kostbaarheid vormen zij een categorie van grafmonumenten tussen de grote architecturale grafmonumenten en epitafen aan de ene kant en de stenen vloerzerken aan de andere kant. Hoewel minder kostbaar dan de grote monumenten, stijgen zij uit boven de stenen zerken, zowel wat betreft het toegepaste materiaal als de afgebeelde voorstellingen. De techniek die voor het aanbrengen van voorstellingen werd aangewend, bestaat uit gravering en uitsparing, die ook bij stenen zerken werden gebruikt. De weergave van details is er echter veel groter. Bovendien werden de helderheid en variëteit van de afbeeldingen bevorderd door het aanbrengen van gekleurd mastiek in de gegraveerde lijnen. De weergegeven | |||||||||
[pagina 195]
| |||||||||
185 Grafzerk van een onbekend persoon, 1535 of 1531 (foto RDMZ, 2001).
voorstellingen variëren van levensgrote en kleinere afbeeldingen van de overledene tot scène-achtige voorstellingen en, in een latere periode, wapens die vaak worden weergegeven met uitgebreide decoratieve motieven. Ook platen met alleen maar tekst komen veel voor. Over koperen grafplaten bestaat een zeer uitgebreide specialistische literatuur.Ga naar eind24 In de laatmiddeleeuwse periode zijn de grote centra voor de vervaardiging van koperen grafplaten vooral te vinden in Engeland (de zogenaamde Brasses), Vlaanderen (vooral de steden Brugge, Gent, Doornik en later ook Mechelen en Antwerpen), Duitsland (Keulen, Neurenberg en Lübeck) en Silesië (met als hoofdstad Breslau). De vier overgebleven koperen platen in Breda zijn zeer waarschijnlijk alle Vlaams werk. Het koper waarvan de hier bedoelde platen zijn vervaardigd, is eigenlijk messing of geelkoper en bestaat voor 70 tot 75% uit koper, voor 20 tot 25% uit zink en verder uit kleine hoeveelheden tin en lood. De koperen platen kunnen een of meerdere gedeelten van een zerk bedekken of ook de gehele zerk. Grotere platen zijn samengesteld uit meerdere stukken, terwijl ook tamelijk kleine stukken voorkomen, met name bij ingewikkelde patronen. De platen zijn op de verdiepte ondergrond vastgezet met bitumen en nagels. Veel koperen grafplaten zijn in de loop der tijd verloren gegaan door verwaarlozing, plunderingen bij godsdiensttwisten en waarschijnlijk ook in de Franse tijd; vaak ook zijn zij gebruikt voor omsmelting van het kostbare materiaal. In het huidige Nederland zijn nog zo'n twaalf figuratieve en heraldische platen van koper bekend, sommige slechts in fragmenten.Ga naar eind25 Naast de vier zerken in Breda zijn als opvallende stukken in Nederland te noemen de twee grote, de hele zerk bedekkende, platen in de Grote Kerk in Alkmaar en in de Sint-Stevenskerk in NijmegenGa naar eind26 en verder verschillende slechts in gedeelten bewaarde figuratieve platen in de Sint-Janskerk in Gouda.Ga naar eind27 De vier voorbeelden in Breda omvatten een grote figuratieve plaat, die als een van de fraaiste in Nederland wordt beschouwd en die ook internationaal gezien als een opvallend kunstwerk geldt en verder twee middelgrote en een kleine grafplaat met hoofdzakelijk wapens (cat.nrs. 52, 56A, 56B en 58). De romeinse kapitaal raakt in de Nederlanden pas in het tweede kwart van de zestiende eeuw ingeburgerd en vormt derhalve een welhaast onfeilbaar middel voor een datering post quem. Afgezien van de koperen grafplaat van Van Galen uit 1539 en de onidentificeerbare kanunnikenzerk zijn de oudste Bredase voorbeelden de figuurzerk van Magdalena van Renesse met het jaartal 1543 (cat.nr. 55) en de zerk van kanunnik Polyet, die 1549 kan worden gedateerd.Ga naar eind28 De overgang van gotisch lettertype naar kapitaal heeft zich voltrokken in de roerige jaren tussen de beeldenstorm en de eerste grote protestantse periode, toen er slechts een gering aantal nieuwe zerken werd gelegd; nog vóór 1590 was de gotica in Breda nagenoeg uitgestorven. In dezelfde periode valt de overgang van romeinse naar arabische cijfers. De notatie van het sterfjaar en de leeftijd door middel van romeinse cijfers blijft bij zeventiende- en achttiende-eeuwse zerken voornamelijk beperkt tot die waarbij het opschrift in het Latijn is gesteld. Als we de figuurzerken buiten beschouwing laten, zijn er uit de periode van voor de Reformatie - de Beeldenstorm van 1566 - niet meer dan drie zerken die als onversneden renaissancistisch dan wel maniëristisch kunnen worden bestempeld: de steen van Van Liere (cat.nr. 57), alsmede de twee met koper ingelegde zerken van De Boubert (cat.nr. 56A) en van Van Rheenen (cat.nr. 58). Stilistisch verschillen deze drie zerken van die uit de periode daarna, de protestantse periode van 1590-1625, maar deze verschillen zijn minder groot dan men zou verwachten. Onderscheid is er in de compositie. De opbouw van de pre-reformatorische zerken is tweeledig en bestaat uit een ronde (bij Van Rheenen ruitvormige) cartouche voor het wapen en een daarmee verbonden rechthoekige tekstcartouche (in eigentijdse terminologie ‘compartement’ genoemd). Bij de post-reformatorische zerken van kort na 1600 overheerst daarentegen het drieledige compositieschema, bestaande uit twee rechthoekige tekstcartouches en een ronde of ovale voor het wapen prominent in het midden. De ornamentiek tussen 1550 en 1600 vertoont weinig ontwikkeling. Zij bestaat in hoofdzaak uit rolwerkomlijsting in de trant van Vredeman de Vries, die echter in 1550 (jaartal op de zerk van De Boubert) nog amper iets had gepubliceerd. Het rolwerk is bij het drietal zerken van voor 1566 versierd met maskerons, leewenkoppen en vogels, kortom voornamelijk aan de klassieke vormentaal ontleende motieven zonder diepere symbolische betekenis, terwijl de bijkomende versiering in de periode kort na 1600 in wezen beperkt blijft tot funeraire attributen en vergankelijkheidssymbolen als doodskoppen, zandlopers, uitdovende olielampjes, al dan niet door putti geblazen zeepbellen en dergelijke. De Bredase groep van met rolwerkornament versierde zerken uit de periode van | |||||||||
[pagina 196]
| |||||||||
A
B
C
D
E
F
G
H 186 Groep van met rolwerkornament versierde zerken uit de periode van kort na 1600. A Zerk van Jan Dirven (1609). B Zerk van Johan van de Corput (1618). C Zerk van Adriaen Beelyaert (1615). D Zerk van Henderick van Lemens (1620; echtgenote 1613). E Zerk van Dingman van der Locht (1631; 1622). F Zerk van Adriaen Dirven (1636; 1631). G Zerk van Geeraert Huybrechts (1630; 1625). H Zerk van Dominicus de Pottere (foto's RDMZ, 2001).
| |||||||||
[pagina 197]
| |||||||||
kort na 1600 bestaat uit een twintigtal exemplaren. Een groot deel blijkt van een en hetzelfde type te zijn, terwijl er bij nadere bestudering toch geen twee zerken identiek zijn. Het type wordt hier gemakshalve aangeduid als het memento-moritype, naar de bekende Latijnse spreuk die er op voorkomt en die in de vertaalde vorm, ‘gedenk te sterven’, een standaardtekst is in de Nederlandse grafkunst. Bij het Bredase zerktype staat de spreuk aan weerszijden van de middelste, ovale cartouche. De drie cartouches zijn op of in de rolwerkomlijsting versierd met een variërend aantal vergankelijkheidssymbolen, gemiddeld vier, maximaal zes: onder en boven het ovaal meestal een zandloper respectievelijk een doodskop, voorts twee attributen op de bovenhoeken van de onderste cartouche en twee op de spreukband. Onder dit basistype vallen elf zerken plus twee afgeleide exemplaren. Drie stellen blijken goeddeels gelijk van compositie en ornamentiek: de zerk van Jan Dirven (1609) (afb. 186A) en die van Johan van de Corput (1618) (afb. 186B), die van Adriaen Beelyaert (1615) (afb. 186C) en van Henderick van Lemens (1620; echtgenote 1613) (afb. 186D) en, in mindere mate, die van Dingman van der Locht (1631; 1622) (afb. 186E) en van Adriaen Dirven (1636; 1631) (afb. 186F). Opmerkelijk aan dit laatste stel, waaraan nog een derde exemplaar voor Geeraert Huybrechts (1630; 1625) (afb. 186G) gekoppeld kan worden, is dat de spreuk memento mori is verdwenen en (bij twee van de drie) vervangen door het op pre-reformatorische zerken gebruikelijke ‘bidt voor de ziele’. Een verklaring ligt voor de hand: de drie dateren uit de katholieke interimperiode 1625-1637. Het merendeel van de groep is, afgaande op de sterfjaren, vervaardigd in het decennium 1610-1620; geen enkele ervan is met zekerheid voor 1600 te dateren. De rijkst geornamenteerde en tevens grootste zerk is die van Anna van Carlewijck (cat.nr. 78). De formaten van de groep vertonen, anders dan men zou verwachten, niet een zekere mate van standaardisatie en verschillen zelfs binnen een stel van twee gelijkvormige zerken, uitgezonderd de twee uit de katholieke interimperiode, die beide 230 respectievelijk 231 × 143 centimeter meten. Hoewel een direct voorbeeld, zoals meestal in concrete gevallen, moeilijk valt aan te wijzen, zal het evident zijn dat dit memento-moritype is ontleend aan prentwerk van Vredeman de Vries. Nu is zijn invloed in de grafkunst enorm geweest en zijn er ook in ons land wel meer kerken met zerken met rolwerkornament. Wat het Bredase ensemble echter uniek maakt, is dat het merendeel van één model is, dat bovendien vrijwel uitsluitend in deze kerk voorkomt. Andere voorbeelden van het bovenbeschreven memento-moritype zijn, voor zover achterhaald kon worden, alleen te vinden in het niet ver van Breda gelegen Geertruidenberg (eveneens een heerlijkheid van de Nassaus), zodat we mogen aannemen dat al deze zerken het product zijn van een steenhouwersatelier in Breda.Ga naar eind29 Van de twee Geertruidenbergse zerken is die voor de in 1618 gestorven Aert Hanecops nagenoeg gelijk aan de 1619 gedateerde zerk van Dominicus de Pottere (afb. 186H).Ga naar eind30 Uit de katholieke interimperiode 1625-1637 is het aantal zerken te gering om er een ontwikkeling in te kunnen bespeuren. Wat betreft compositie, ornamenten en symbolen is er niet veel verschil met de zerken uit de voorafgaande protestantse periode. Van historisch belang is de zerk van gouverneur Jean de Maisière(s) uit 1636.Ga naar eind31 | |||||||||
De periode na 1637In de loop van de zeventiende eeuw is er in grafkunst duidelijk een tendens naar versobering waar te nemen, een tendens die zich in Breda doorzette vanaf 1637 - toen de kerk wederom protestants werd - en in de achttiende eeuw overheersend werd. Het gros van de zerken uit de periode na 1637 vertoont geen enkele vorm van versiering en bestaat uit louter tekst met eventueel een wapenveld. Deze versobering is niet alleen merkbaar in Breda en in de andere protestantse kerken van het land, maar ook in de katholieke kerken in de Zuidelijke Nederlanden. Het verschijnsel kan in eerste instantie dus niet aan de invloed van het calvinisme worden toegeschreven. Het merendeel van de Bredase zerken uit de onderhavige periode is onder te brengen in een van de twee hoofdgroepen: met wapenveld of alleen met tekst. Onder wapenveld wordt verstaan een verdiept liggend veld waarin het wapen met toebehoren in laag reliëf is gebeeldhouwd. Het veld is hetzij rond of ovaal, hetzij rechthoekig. De groep met wapenveld telt iets minder dan twintig exemplaren. Het type met rond of ovaal wapenveld is in ons land het meest voorkomende type wapenzerk geworden en is te beschouwen als het klassieke zeventiende-eeuwse zerktype. Het ronde wapenveld beslaat gemiddeld een derde van de lengte van de zerk en is in de regel aan de bovenkant gesitueerd, dat wil zeggen boven het voor de tekst gereserveerde deel van de zerk. De indeling met het wapenveld in het midden, waardoor twee gescheiden vlakken | |||||||||
[pagina 198]
| |||||||||
187 Zerk van Johanna van der Veecken, Vrouwe van Wernhout, 1641 (foto RDMZ, 2001).
voor tekst ontstaan, werd op den duur niet ideaal bevonden. Men moet hierbij bedenken dat het gebruik van zerken in de loop van de zeventiende eeuw verschoven was van eenmalig naar meermalig. In de zestiende eeuw waren zerken in de regel bestemd voor individuen of echtparen, in de achttiende eeuw blijkt het merendeel vervaardigd te zijn voor gebruik van verschillende leden van één familie over een periode van een of meer generaties. Voldoende ruimte voor een doorlopende tekst die meermalen aangevuld kon worden was dus essentieel. Deze ontwikkeling leidde er uiteindelijk toe dat zerken met wapenveld na 1700 een minderheid gaan vormen ten opzichte van grafstenen met louter tekst. De voorbeelden van het type met rond of ovaal wapenveld in de Bredase kerk dateren voornamelijk uit de decennia rond het midden van de zeventiende eeuw. Twee daarvan zijn nog net uit de katholieke periode van voor 1637: de ene met ovaal veld, met onder meer de jaartallen 1635, 1637 van Jan Rietmakers, zijn echtgenote en nazatenGa naar eind32; het tweede exemplaar met rond veld van de in 1582 gestorven Christiaan Piermans is waarschijnlijk ook uit de katholieke interimperiode (cat.nr. 80). Een fraai voorbeeld is de steen met de naam van Johanna van der Veecken, Vrouwe van Wernhout, en het jaartal 1641 (afb. 187). Rechtsonder is KELDER ingebeiteld: het betreft dus een dekplaat voor een grafkelder, hetgeen het ongewoon grote en relatief brede formaat (297 × 258 cm) verklaart. Het type met rechthoekig wapenveld komt landelijk gezien lang niet zo veel voor als dat met rond of ovaal veld. In Breda behoort het tot de meest gangbare zerktypen van de zeventiende eeuw. Een vroeg voorbeeld is de zerk van de in 1639 gestorven, in zijn tijd gevierde dichter Dingman Beens, met onder het familiewapen het devies ‘Soect het hemels’.Ga naar eind33 De latere voorbeelden, die merendeels uit het derde kwart van de eeuw dateren, kenmerken zich door een rechthoek met afgestompte, ingezwenkte hoeken. Deze variant, die elders nauwelijks voorkomt, is typisch voor Bredase grafstenen en mogelijk een ‘inventie’ van een Bredase steenhouwer. Ter illustratie zijn twee voorbeelden, de zerk van François Domis uit 1678 en die van ‘fabryck’ Jan Anthoni Schuermans uit 1680, uitgebreid beschreven (cat.nrs. 98 en 99). Een ‘variant op een variant’ is de zerk van Peeter Janssen van der Locht (1660) en familie, waar de rechthoek gecombineerd is met een rond veld (afb. 188).Ga naar eind34 Opmerkelijk aan deze grafsteen zijn verder de doodsattributen, die op de plaats van het wapen zijn afgebeeld en de aan de familienaam refererende spreuk De Locht is van het Lichaem hier / en acht het tydich niet en sier. De steen stond voor de recente verplaatsing als een epitaaf opgesteld tegen de muur, op een basement, maar dit is blijkens het grafregister van 1740-1741 niet de oorspronkelijke opstelling. Het vormt wel een verklaring voor
188 Zerk van Peeter Janssen van der Locht (1660) en familie (foto RDMZ, 2001).
het tamelijk diepe en gaaf bewaarde reliëf van het beeldhouwwerk. Zoals gezegd bestaat een van de twee hoofdgroepen van het Bredase zerkenbestand uit louter met tekst voorziene grafstenen. Deze groep is, ook landelijk gezien, de grootste groep, zeker wat betreft de achttiende eeuw. Globaal gesproken krijgt de onversierde grafsteen de overhand tegen het midden van de zeventiende eeuw. Het is moeilijk om in kort bestek een verklaring te vinden voor deze versoberingstendens in de grafkunst. De grafsteen-met-louter-tekst is uiteraard geen fenomeen uit post-reformatorische tijd. In de kerk zijn er enkele met gotische tekst bewaard gebleven, alle van klein formaat en wellicht zijn ze om die reden voornamelijk in de zijkapellen van het schip te vinden. Een vrij gaaf bewaard exemplaar tegen de zuidmuur van het koor is een vierkante steen van 57 × 57 centimeter voor de in 1551 gestorven Heylwich Aertsdochter van Leye, die blijkens het opschrift drieëndertig jaar bij kanunnik Loeven had gediend.Ga naar eind35 Een klein formaat werd ook toepasselijk geacht voor een kindergraf, zoals het 75 × 55 centimeter metende zerkje voor Janneke, de dochter van ‘greelmaker’ (van gareel oftewel paardentuig) Huybrecht Bartholomeusz., die in 1612 op driejarige leeftijd overleed.Ga naar eind36 Het vroegste voorbeeld van een ‘tekstzerk’ met een meer gangbaar formaat is een steen van 203 bij 116 centimeter, die bij de restauratie in 1997 onder de zerkenvloer te voorschijn kwam en derhalve niet in de oudere literatuur voorkomt. Het opschrift, dat, afgezien van een latere aanvulling in een ander handschrift, de namen vermeldt van schepen Gerrit Havermans (sterfjaar 1576) en zijn echtgenote (1610), zal in 1610 zijn ingebeiteld.Ga naar eind37 Bij nadere beschouwing blijkt de grafsteen geen zuivere tekstzerk, maar eerder een voorloper daarvan te zijn of een overgangsfase te vertegenwoordigen. Langs de randen is een zeer licht ingegraveerde dubbele lijn, onderbroken door minuscule hoekmedaillons, zichtbaar: het is een relict van de tekstbanden met evangelistenmedaillons op gotische zerken. Ter illustratie van dit eenvoudige en derhalve vrij goedkope type zerk is gekozen | |||||||||
[pagina 199]
| |||||||||
189 Zerk van de familie Knollaert, ca. 1600 (foto RDMZ, 2001).
voor de steen van koster Joris Jonston, zijn vrouw en hun zoon Willem, die zijn vader als koster opvolgde (cat.nr. 102). Het voorbeeld is representatief vanwege de begravenen, die uit het segment van de bevolking afkomstig zijn dat zich in de regel geen gebeeldhouwde versiering kon permitteren. Het moet gezegd dat in toenemende mate ook de meer welgestelden bewust lijken te hebben gekozen voor een sobere zerk zonder versiering. Tot de onversierde grafstenen kan ook het merendeel van de dekplaten gerekend worden, een categorie stenen die toegang verleende tot de eronder gelegen grafkelder. Ze zijn meestal als zodanig aangeduid door het opschrift graftkelder, keldermond, ostium sepulcri en dergelijke. Het formaat kan sterk variëren en het opschrift is vaak over de breedte van de steen ingebeiteld. In de regel ontbreekt een jaartal en wordt volstaan met de familienaam. De meeste dekplaten dateren uit de achttiende eeuw. Een zeer verzorgd opschrift is te zien op een van de jongst gedateerde grafstenen in de kerk, waarop te lezen is GRAFTKELDER / TOEBEHOORENDE / LAURENS PELS RENTMEESTER / VAN S.D. HOOGHEID OVER DE / STADT EN BARONNIE VAN BREDA / 1789. | |||||||||
De achttiende eeuwHet zerkenbestand uit de achttiende eeuw blijft in numeriek opzicht ver achter bij de zeventiende eeuw en, in mindere mate, ook bij de zestiende eeuw. Deze teruggang duidt zeker niet op een afnemende begrafenispraktijk in de kerk. Een verklaring is misschien de verminderde belangstelling voor het uiterlijk van grafstenen in die tijd. De behoefte aan een persoonlijke vermelding met naam en toenaam blijkt in ieder geval minder groot dan in de zeventiende eeuw. Daarnaast is er de omstandigheid dat de zerkenvloer inmiddels goeddeels was ‘volgelegd’ en men zijn toevlucht moest nemen tot hergebruik van oudere zerken. Een cesuur in dit opzicht is wellicht de algehele ophoging van de kerkvloer in 1740-1741. Om de kosten te dekken werden alle eigenaars van grafkelders opgeroepen om zich bij de kerkmeesters te melden en de eigendomsbewijzen te overleggen. Een zeventiental grafkelders, waarvan de eigenaars niet konden worden opgespoord, verviel aan de kerk, die ze vervolgens doorverkocht.Ga naar eind38 Men kan zich overigens afvragen of de beschrijving van het selecte aantal zerken door Van Goor bij het verschijnen van zijn boek in 1744 nog wel actueel was.
190 Zerk van Charles Claude Kamerling (foto RDMZ, 2001).
Het ‘recyclen’ van grafstenen gebeurde op verschillende manieren en niet altijd met respect voor de vormgeving en de oude opschriften. Een hergebruikte zerk is er in esthetisch opzicht meestal niet op vooruit gegaan. In onze ogen enigszins ‘verpest’ is een laatgotische zerk uit 1509, waar deels over de randtekst en een van de evangelistensymbolen DESEN SERCK HOORT TOE AAN WOUTER VAN GOOLOBIT ANNO 17 [oningevuld] is gebeiteld.Ga naar eind39 De belettering is hier ronduit primitief en de spelling onzorgvuldig, als van een quasi analfabeet. In een aantal gevallen blijkt alleen bij bestudering van de kunsthistorische aspecten dat de zerk ouder is dan het achttiende-eeuwse opschrift doet vermoeden. Het exemplaar dat de grafkelder van de familie Knollaert dekt, staat vol met namen en sterfdata vanaf 1678 tot 1730, maar de smalle rolwerkomlijsting wijst onmiskenbaar op een datering rond 1600 (afb. 189). Een dergelijke omlijsting van de tekstcartouche is ook te vinden op de zerk van Johan Backx, die van kort na 1590 dateert en intact bewaard is gebleven (cat.nr. 74). Naar alle waarschijnlijkheid zal de zerk van Knollaert oorspronkelijk dezelfde opbouw hebben gehad en zal de ruimte boven de tekstcartouche dan ook ingevuld zijn geweest met een door weelderig bladranken omgeven (alliantie)wapen. De steen zal op een gegeven moment (kort voor 1678) van eigenaar zijn verwisseld, waarbij het oude wapen en opschrift werden weggekapt. Een nieuw familiewapen werd kennelijk niet nodig geacht en de ruimte boven de tekstcartouche werd aangesproken voor aanvullende opschriften toen de cartouche eenmaal vol was. Het jongste opschrift vermeldt het jaar 1730, maar uit de archieven is bekend dat de grafkelder in ieder geval in 1752 nog eigendom was van de familie Knollaert, zodat aangenomen mag worden dat er ook na 1730 nog begravingen in hebben plaatsgevonden.Ga naar eind40 De hergebruikte zerken niet meegerekend is het aantal achttiende-eeuwse exemplaren dat meer dan louter tekst bevat op de vingers van een hand te tellen. De opmerkelijkste daarvan zijn uit het begin van de eeuw: de zerk van Kip uit 1705 vanwege de rijke heraldische uitmonstering (cat.nr. 103) en die van Salisch vanwege het ingelegde witte marmer (cat.nr. 104) en de (niet meer aanwezige) signatuur. Het jongste exemplaar moet dat van Hendrik Stuerman zijn, dat behalve het opschrift een ovaal veld (niet verdiept maar verhoogd) met wapen te zien geeft. Het oningevulde | |||||||||
[pagina 200]
| |||||||||
191 Plattegrond van de Grote kerk met zerkenplan in 1912 getekend door J. Steenkamp en vervolgens door hem opgenomen in zijn publicatie van 1923 (foto RDMZ).
192 Zerkenplan van de blootgelegde zerken in het schip van C.D. Bakker zoals opgenomen in zijn artikel uit 1937.
| |||||||||
[pagina 201]
| |||||||||
193 De ligging van de zerken aan de vooravond van de restauratie (19 oktober 1993), de toestand weergevend vanaf ca. 1940. Opgesteld door W. van de Garde en B. Massop ten behoeve van de restauratiearchitect J. van Stigt.
194 Het huidige zerkenplan van de Grote Kerk. Een reconstructie van de toestand van ca. 1830 na de laatste begraving in de kerk. Uitgewerkt door W. van de Garde en getekend door B. Massop, 1998.
| |||||||||
[pagina 202]
| |||||||||
195 Het lege vierkant op de zerk van kanunnik Polyet uit 1549 werd ‘als aandenken aan de restauratie’ voorzien van een nieuwe koperplaat met een gedicht van Willem van Toorn getiteld ‘Het gedicht’ (foto RDMZ, 2001).
196 In het hoogkoor wordt vloerverwarming aangelegd (foto RDMZ, 1996).
sterfjaar kan op zijn vroegst 1740 zijn, toen Stuerman nog als tienman werd vermeld.Ga naar eind41 In 1740-1741 werd de kerkvloer voor het laatst opgehoogd, want sedertdien zijn er nauwelijks meer nieuwe grafzerken in de kerk bijgekomen. | |||||||||
De negentiende en twintigste eeuwDe Franse tijd met zijn verbanning van heraldiek en zijn verbod tot begraven in en rond de kerk betekende voor het aanzien van de zerkenvloer geen breuk met het verleden. In tegenstelling tot de wapenborden, waarvan het restant in april 1798 bij openbaar opbod werd verkocht, hebben de wapenzerken de Franse tijd redelijk goed doorstaan. Zerken met weggewerkte wapens komen in Breda relatief weinig voor en het is de vraag of dat wegkappen in de Franse tijd is gebeurd, zoals ook het verwijderen van koperen inlegplaten niet aantoonbaar op stelselmatige wijze in die periode heeft plaatsgevonden.Ga naar eind42 Het verbod tot begraven werd aanvankelijk niet nageleefd en het duurde tot 1 januari 1829 voordat het verbod daadwerkelijk van kracht werd.Ga naar eind43 De laatste begrafenis was die van Charles Claude Kamerling, die op 16 november 1828 overleed en werd bijgezet in de grafkelder van zijn familie. Meer dan een halve eeuw na dato werd de zerk door een van zijn nazaten - om welke reden is niet bekend - voorzien van een koperen plaat met het familiewapen en een aanvullend opschrift met de namen en sterfdata van de vier laatst bijgezette familieleden (afb. 190). Alleen het opschrift boven het wapen is dus contemporain met de sterfjaren 1713 en 1714, het opschrift daaronder met de jaartallen 1793 tot en met 1828 werd ingebeiteld in 1886, zoals ook wel valt af te lezen aan het lettertype.Ga naar eind44 De geschiedenis van de zerkenvloer gedurende de negentiende en twintigste eeuw maakt deel uit van de restauratiegeschiedenis van de kerk en is in eerdere alinea's | |||||||||
[pagina 203]
| |||||||||
197 Grafkelder in de noordbeuk van het schip voorafgaande aan de aanleg van vloerverwarming (foto RDMZ, 1996).
reeds ter sprake gekomen. Hier zij alleen verwezen naar de plattegrondtekeningen, die in chronologische volgorde een goed inzicht verschaffen in de veranderingen die de zerkenvloer de laatste eeuw heeft ondergaan:
De transformatie van de zerkenvloer is met de herschikking tijdens de laatste restauratie voorlopig ten einde gekomen. Als aandenken aan de restauratie werd een tweetal zerken van een nieuwe koperplaat voorzien. Voor het grafmonument van Engelbrecht I werd een nieuwe steen geplaatst met een ingelegde koperplaat, die de namen vermeldt van de Nassaus die in de grafkelder zijn bijgezet alsmede de datum 8 april 1998. Het lege vierkant op de zerk van kanunnik Polyet uit 1549 werd niet met een wapen of kelk opgevuld, maar met een gedicht van Willem van Toorn getiteld ‘Het gedicht’ (afb. 195).Ga naar eind47 Het plan bestaat om in de toekomst meer zerken op deze manier aan te vullen en een gedichtenroute aan te leggen teneinde de attractiewaarde van de kerk te verhogen. Het is echter te hopen dat men zich hier terughoudend zal opstellen. Respect voor de historische waarde van de zerkenvloer en het zoveel mogelijk instandhouden van het authentieke, oorspronkelijke materiaal dienen voorop te staan. Terecht is het plan van de restauratie-architect om ten behoeve van de vloerverwarming de zerken horizontaal dunner te zagen, van de hand gewezen. Het zou een onherstelbare inbreuk hebben betekend op de authenticiteit van de zerken. Het is al jammer genoeg dat bij het aanleggen van de vloerverwarming verschillende grafkelders zijn beschadigd (afb. 196-197).
Concluderend kan over de bewaardgebleven zerken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk het volgende worden gezegd. Uit de periode van voor 1500 is er weinig opmerkelijks bewaard gebleven. Belangrijke clusters zijn er uit het tweede kwart van de zestiende eeuw (de figuurzerken en de eerste renaissance-zerken), de eerste decennia van de zeventiende eeuw (de memento-morigroep in de stijl van Vredeman de Vries) en de periode rond 1700 (een klein aantal met wit marmer ingelegde zerken ongetwijfeld van Zuid-Nederlandse makelij, waaronder een helaas zwaar gehavende van de Antwerpse beeldhouwer Van Papenhoven). Na de sanering van de vloer in 1740-1741 zijn er amper nieuwe zerken bijgekomen. Het zerkenbestand in de Bredase kerk is mede van belang vanwege de over het algemeen zeer goede toestand waarin de zerken tot ons zijn gekomen. In vergelijking met andere grotere (stads)kerken is de zerkenvloer van de Onze-Lieve-Vrouwekerk gaaf te noemen. |
|