De Onze-Lieve-Vrouwekerk en de grafkapel voor Oranje-Nassau te Breda
(2003)–G.W.C. van Wezel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
De middeleeuwse kerk was altijd bepleisterdIn een middeleeuws kerkgebouw bleef het metsel- en steenwerk nooit in het zicht. De kerk werd steeds terstond na de voltooiing bepleisterd met kalkmortel, die vervolgens werd bestreken met een lichte of crèmekleurige kalkverf. Daarna werd een beschildering in kleur aangebracht. Het idee van een middeleeuwse kerk waar wij het fraaie ‘schoon metselwerk’ kunnen zien of de oude natuursteen, is onhistorisch en is altijd het resultaat van de verwijdering van de oude pleisterlagen bij een restauratie in de negentiende of in de eerste helft van de twintigste eeuw, toen het creëren van ‘schoon werk’ erg in de mode was. Na de bepleistering van de kerk werd de architectonische structuur door het gebruik van kleur geaccentueerd. Op deze wijze kregen gordel-, schei- en muraalbogen, colonnetten, schalken en lijsten een egale kleur, contrasterend met de achtergrond. Niet alleen in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Breda was dit ongetwijfeld het geval, maar ook in de grote Franse kathedralen. Zo waren bijvoorbeeld in de kathedraal van Chartres de wandvlakken donkeroker van kleur met een witte voegenschildering, terwijl colonetten en schalkenbundels wit waren en zich duidelijk onderscheidden van de ondergrond. Op deze wijze werd vooral de verticale structurele geleding van het gebouw geaccentueerd.Ga naar eind1
Door het bedekken van het metsel- en steenwerk met een kleurige afwerklaag werd het bouwmateriaal schitterender en volmaakter en werd het naar een hoger niveau getild. Het interieur werd daardoor schoner, lichter, kleuriger en rijker. Samen met de fonkelende kleuren van het glas-in-lood moest de kerk de sfeer oproepen van het Hemelse Jeruzalem, stralend in het licht en met kleurige wanden, bezet met kostbare edelstenen.Ga naar eind2 Het interieur kreeg een symbolische en allegorische betekenis, die het een bovennatuurlijk karakter verleenden. Door de beschildering werd de natuursteen en de baksteen getransponeerd van het natuurlijke naar het ideale, van het lagere na het hogere.Ga naar eind3
Ook de gewelven werden beschilderd, niet alleen om de architecturale vormen ervan te benadrukken, maar tevens om - bij een uitgebreide beschildering - de gehele kerk rijker en prachtiger te doen zijn. Deze beschildering bleef soms beperkt tot eenvoudige biezen langs de ribben en een manchetversiering rond de sluitsteen bij de kruising van de gewelfribben, maar kon, zoals in Breda, ook uitgroeien tot een verfraaiing met plantenranken en fantasiebloemen, uitwaaierend vanuit de sluitsteen over het geheel van de gewelfvlakken, als een hemelse tuin. Vaak werd een plantaardige decoratie nog gecombineerd met bijbelse figuren, heiligen, dieren of drolerieën, al dan niet symbolisch bedoeld. De symbolische hoofdgedachte van een beschildering met planten en bloemen ligt in het ‘groeien en vergaan’. Het is het symbool van leven en teken van vruchtbaarheid. Het verwijst naar de hemelse paradijstuin, een bloeiende tuin met planten, bomen, bloemen en vruchten.Ga naar eind4
Behalve deze hoofdzakelijk decoratieve schilderingen zijn er voorstellingen die vrij en zelfstandig op de wanden of pijlers van de kerk zijn aangebracht, met de bedoeling te verhalen over de gebeurtenissen en personen uit de heilsgeschiedenis van het Oudeen Nieuwe Testament. Ook werden de belangrijke en populaire heiligen getoond als voorbeeld voor de gelovigen. Via de afbeeldingen van deze heiligen werd aan de beschouwer een beschermende en helpende zorg aangeboden. Deze schilderingen vervullen een didactische en voorlichtende rol. De religieuze voorstellingen moesten onderrichten, een stichtend voorbeeld geven en functioneren als geheugensteun in de geloofsbeleving. Vaak zijn de schilderingen aangebracht boven een altaar met een | |
[pagina 83]
| |
speciale devotie (als vervanging van een veel duurder altaarretabel), als memoriestuk voor een overledene en zijn of haar familie of ter benadrukking van de speciale functie van een kapel of ruimte, bijvoorbeeld als gilde- of broederschapskapel.
Bij de beschrijving van de afzonderlijke schilderingen elders zal steeds worden ingegaan op de betekenis en de functie van deze schilderingen. Om deze reden worden de belangrijkste schilderingen in relatie tot hun functie hier slechts kort gememoreerd. | |
De architectuurpolychromie en de gewelfschilderingenIn Breda treffen we restanten van een architectuurpolychromie alleen nog aan op de ribben van de gewelven (met name de manchetbeschilderingen), in de noordooostelijke kooromgang (rode kleur op muurcolonetten en transversaalboog) en op de zuidwestelijke pijler van de kooromgang. De oorspronkelijke architectuurpolychromie, wit met rode voegen, zal voor het overige verloren zijn gegaan tegelijk met de reformatorische witsellagen, die verwijderd werden (het ontpleisteren) in het begin van de twintigste eeuw. Er was in die periode meestal alleen aandacht voor de figuratieve muur- en gewelfschilderingen. Kennis van en belangstelling voor middeleeuwse architectuurpolychromie was ongebruikelijk. Wel is het merendeel van de gewelven in koor, transept, schip (inclusief zijbeuken en zijkapellen) voorzien van een beschildering met ranken en fantasiebloemen. In deze rankenschilderingen zijn verschillende fasen en verschillende handen te onderscheiden, gerelateerd aan de verschillende bouwperioden waarin de kerk tot stand is gekomen. Blijkbaar werd na iedere bouwfase het beschilderen van de gewelven als essentieel gezien, zonder welke de bouw niet ‘af’ was. Opvallend is dat in Breda deze rankenschilderingen niet gecombineerd werden met figuratieve voorstellingen. Zoals hierboven reeds vermeld hebben deze rankenschilderingen een ‘symbolische functie’ als verwijzing naar het hemels Paradijs (cat.nr. 14).
Een tweetal gewelfschilderingen is zeer opmerkelijk en heeft een duidelijke functie in relatie tot het ‘gebruik’ van de kerk. Op de eerste plaats zien we in de noordbeuk een gewelfschildering met de Zon en de Maan. Deze voorstelling hangt nauw samen met het gegeven dat zich op deze plaats het oude ‘Herenkoor’ bevond. De betekenis van de voorstelling is niet geheel duidelijk. Mogelijk kan men denken aan een relatie tussen de wereldlijke heersers (de Heren van Breda) en God als heerser van het heelal. Er is in dat geval sprake van een ‘symbolische functie’. Vervolgens zien we een opmerkelijke schildering op het gewelf van de viering (cat.nr. 13). Daar bevindt zich rondom de stenen sluitring met de gewelfopening een krans van acht engelen, zeven met een muziekinstrument en één met een tekstbanderol. De tekst op deze banderol verwijst naar de Hemelvaart van Christus. De opening in het gewelf werd gebruikt om er op Hemelvaartsdag een Christusbeeld door naar boven te hijsen en er met Pinksteren de Heilige Geest uit te laten neerdalen. Het was een onderdeel van het ‘liturgische drama’. Deze duidelijke ‘liturgische functie’ wordt bevestigd door archiefgegevens. | |
De schilderingen in het koorHet koor van de kerk was de plaats van het kapittel, het college van kanunniken. Hier kwamen de kanunniken meermalen per dag bijeen voor hun diensten, voor het zingen van de getijden en voor het celebreren van de Heilige Mis. Deze bijzondere functie wordt niet geaccentueerd door een speciale gewelfschildering, zoals dat bijvoorbeeld het geval is in de Sint-Janskerk te 's-Hertogenbosch.Ga naar eind5 In Breda zien we in de noordoostelijke hoek van het koor wel een tapijtschildering, kostbaar uitgevoerd met brocaatimitatie, hoogstwaarschijnlijk bedoeld als achtergrond van een sacramentstabernakel of -toren (cat.nr. 71). De functie ervan ligt in het benadrukken van de plaats van een object dat bijzondere verering of aandacht verdiende. Op een koorpijler aan de zuidzijde is de gestalte van de apostel Jacobus Minor te zien met een geknielde stichtersfiguur (cat.nr. 10). De stichtersfiguur wordt gecombineerd met een tekstbanderol met een inmiddels onleesbare tekst. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de heilige Jacobus de patroonheilige was van de stichtersfiguur. Een dergelijke schildering diende gewoonlijk ook als ‘memorieschildering’. De beschouwer werd uitgenodigd om te bidden voor het zielenheil van de afgebeelde. Het is opmerkelijk dat deze schildering zich niet bevindt in de kooromgang of het (zij)schip van de kerk, de plaats voor het ‘gewone’ kerkvolk, maar in de ruimte die exclusief gereserveerd was voor het kapittel. Vermoedelijk is de | |
[pagina 84]
| |
afgebeelde stichtersfiguur een voornaam en/of rijk persoon geweest, die zich dankzij deze bijzondere plaats in het koor verzekerd wist van het gebed van de kanunniken. | |
Het Heilig SacramentHet Heilig Sacrament genoot in de kerk van Breda een bijzondere verering. Dit had vooral te maken met het ‘Sacrament van Niervaart’. Deze wonderbaarlijke hostie, gevonden in het dorpje Niervaart, werd in 1449 op verzoek van Jan IV van Nassau overgebracht naar de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Bij de bouw van een nieuwe beuk aan het pastoorskoor, voltooid rond 1520, was de westelijke travee daarvan bestemd voor het Sacrament van Niervaart. Er werd ca. 1535 opdracht gegeven voor het schilderen van een altaarstuk met de geschiedenis van het Sacrament van Niervaart (cat.nr. 39). In het tweede kwart van de zestiende eeuw is in deze kapel ook een opmerkelijk muurschildering aangebracht van het ‘goede en slechte gebed’. Het centrale gedeelte van deze voorstelling wordt beheerst door de gekruisigde gestalte van Christus. Het thema van het ‘goede en slechte gebed’ wordt ook vaak uitgebeeld met een voorstelling van de ‘elevatio’ (opheffing) van de hostie. Hostie en lichaam van Christus zijn in de katholieke geloofsbeleving identiek. Op deze wijze werd er een relatie gelegd tussen de hostie en het lichaam van de gekruisigde Christus en werd gewezen op het geestelijk heil dat de verering voor de gekruisigde Christus kon bieden. In 1586-1587 werd opdracht gegeven om in de noordelijke kooromgang op de derde en vierde pijler een tapijt met witte hosties en goudgele kelken te schilderen. De schildering diende als achtergrond voor een ‘Sacramentshuisje’ dat hier voor 1538 werd geplaatst. Dergelijke schilderingen zien we ook elders ('s-Hertogenbosch, Bergen op Zoom, Tholen). Ze getuigen van de groeiende verering van het Heilig Sacrament en van de vele sacramentswonderen in de late Middeleeuwen | |
Broederschappen en gildenEen aantal schilderingen staat in een duidelijke relatie tot broederschappen en gilden in de kerk. Op de eerste plaats is er de grote schildering van de Annunciatie op de noordwand van het noordtransept (cat.nr. 9). Vanaf de voltooiing van het noordtransept omstreeks 1450 fungeerde deze ruimte als Mariakapel en mogelijk was er toen al sprake van een Onze-Lieve-Vrouwebroederschap (in ieder geval vanaf 1475). De grote muurschildering met de Annunciatie heeft hier een duidelijke ‘devotionele functie’. Rondom het schip, aansluitend aan de zijbeuken, waren kleine kapellen gebouwd. Deze kapellen werden vooral gebruikt door de gilden, organisaties waarin mensen met eenzelfde beroep zich verenigden. In deze kapellen hadden de gilden een eigen altaar waar regelmatig een mis werd opgedragen. In de meest oostelijke kapel aan de zuidzijde van het schip zijn op de wanden gele kruis- of voetbogen aangebracht, afgewisseld met wapenschilden van Sint Joris (cat.nr. 11). Op duidelijke wijze wordt daarmee aangegeven dat deze kapel functioneerde als kapel van het voetboogschuttersgilde van Sint Joris. Het Sint-Jorisgilde was een voornaam gilde, waarvan de leden rijke burgers waren die hun eigen kruisboog (ook voetboog genoemd) aanschaften ter verdediging van kerk en stad. Gildenkapellen en gildenaltaren hadden blijkbaar ook een plaats in de zuidelijke kooromgang van de kerk. Op de noordwand van de zuidelijke kooromgang zien we een schildering van een groen tapijt, voorzien van lakenscharen. Deze schildering diende als achtergrond voor het altaar van het lakenkopersgilde en heeft, evenals bij het Sint-Jorisgilde een ‘herkenbaarheidsfunctie’. In de zuidelijke kooromgang is op een tapijt (dat oorspronkelijk functioneerde als achtergrond voor een gebeeldhouwd heiligenbeeld) in een latere periode een schildering aangebracht van Twee weiden met vee (koe, os, geit, ezel en schapen) (cat.nr. 42). Ook deze schildering heeft betrekking op een gilde, namelijk dat van de droogscheerders. Ook hier zal er sprake geweest zijn van een gildealtaar onder de schildering, waarbij de schildering als een soort altaarretabel functioneerde. | |
De Twaalf Artikelen van het GeloofOp de pijlers van het schip stonden oorspronkelijk de beelden van de Twaalf Apostelen. Onder deze, inmiddels verdwenen, beelden zijn in laatgotisch schrift en, zeer opmerkelijk, in het Nederlands, de teksten van de Twaalf Artikelen van het Geloof te lezen (cat.nr. 44). De beelden zijn na de invoering van de Reformatie verloren gegaan, maar de teksten zijn, hoewel fragmentarisch en vervaagd, nog steeds te herkennen en te identificeren. Een combinatie van de Twaalf Apostelen met de tekst van de Twaalf Artikelen van het Geloof is geenszins ongebruikelijk, hoewel men dit thema gewoonlijk, vooral in Oost-Nederland ziet in combinatie met geschilderde | |
[pagina 85]
| |
apostelfiguren. Dit is gebaseerd op een legende volgens welke de apostelen, voordat ze na het pinksterfeest uit elkaar gingen, ieder één van de artikelen uitsprak. Zo'n apostelreeks fungeerde als ‘visuele exegese’ voor de gelovige kerkbezoeker. | |
Oudtestamentische voorstellingIn de vierde kapel aan de zuidzijde (gerekend vanuit het westen) is op de westwand een getekende voorstelling te zien van het Offer van Abraham (cat.nr. 70). De tekening wijst op een voorstudie en ontwerptekening voor een later niet meer aangebrachte muurschildering. Oudtestamentische voorstellingen treft men niet vaak aan als muurschildering in een Nederlandse kerk. Het thema van het offer is een zogenaamde ‘voorafbeelding’ van de kruisdood van Christus. Zoals Isaäk geofferd dreigde te worden door de wil van de Vader, zo is ook Christus ter dood gebracht aan het kruis. Mogelijk was deze voortekening voor een schildering bedoeld als een ‘altaarretabel’ bij een daar aanwezig altaar. De functie is het benadrukken van de samenhang tussen het Oude en Nieuwe Verbond, een zogenaamde ‘typologische functie’. | |
De heiligenVeel schilderingen hebben betrekking op de heiligenverering in de kerk en hebben dus een ‘devotionele functie’. Het meest opmerkelijk is de grote schildering van Sint Christoffel op de westwand van het zuidelijk zijschip (cat.nr. 41). Christoffel was in de vijftiende en zestiende eeuw een populaire heilige. Hij was onder meer patroonheilige van de reizigers. Hij behoorde tot de groep van ‘noodhelpers’. Dit betekende dat wanneer men de gestalte van de heilige Christoffel had aanschouwd, men er zeker van was dat men die dag geen ‘onvoorziene dood’ zou sterven, dat wil zeggen een dood zonder het ‘Sacrament van de stervenden’ te hebben ontvangen. Een duidelijk zichtbare plaats bij de uitgang van de kerk zorg de ervoor dat de gelovigen zijn aanblik niet konden missen bij het verlaten van de kerk. Op een van de pijlers in het zuidelijk zijschip kan men een zwaard zien. Hoogstwaarschijnlijk behoorde dit zwaard bij een voorstelling van de heilige Lucia, een geliefde heilige vanwege haar patroonaatschap tegen oogziekten (cat.nr. 44). Aan de voeten van Lucia knielde oorspronkelijk een stichtersfiguur met tekstbanderol. Deze schildering heeft, evenals de Jacobus met stichter in het koor, ook een ‘memoriefunctie’. Verder zijn er alleen maar ‘resten’ die wijzen op een geschilderde heilige, zoals een nimbus (heilige stralenkrans) op een van de pijlers in het zuidelijk zijschip. De heiligen in de kerk waren natuurlijk niet alleen geschilderd. Vaak hielden ook heiligenbeelden de herinnering aan de heilige levendig. Zo wordt in de zuidelijke kooromgang, op twee verschillende koorpijlers, een geschilderd tapijt (eredoek) door engelen opgehouden. Enkele dookgaten maken duidelijk dat voor deze geschilderde tapijten een, inmiddels verdwenen, beeld stond van een heilige. De schilderingen dienden om de plaats van deze heiligenbeelden te accentueren en te verfraaien. | |
De ‘geheimzinnige’ kruisbloemNiet altijd kan worden verklaard waarom een schildering is aangebracht. In de tweede kapel (gerekend vanaf het westen) van de zuidelijke zijbeuk van het schip is een houtskooltekening te zien van een grote, zeer hoge kruisbloem, bestaande uit een prismatische stam met voetstuk, halverwege uitbottend in een ring van bladeren, verder naar boven met een bloemknopvormige hogel en ten slotte bekroond door een spits waaraan een vaantje is bevestigd. De functie van deze tekening is volstrekt onduidelijk. Het is onwaarschijnlijk dat het een voorstudie/ontwerptekening is voor een later aan te brengen schildering, zoals dat wel het geval was bij de tekening met het Offer van Abraham in de naburige kapel. Een schildering van een kruisbloem is ongebruikelijk en zonder betekenis. Heeft de bouwmeester hier een ‘staaltje’ van zijn kunnen laten zien? Dat is onwaarschijnlijk, want het lijkt geen object dat op deze wijze in steen zou kunnen worden uitgevoerd. Veeleer valt te denken aan het ontwerp voor een smeedijzeren torenbekroning.Ga naar eind6 De aanwezigheid van het vaantje wijst hierop. Maar ook dan is de betekenis ervan onduidelijk. Het zal wel altijd een raadsel blijven. | |
ConclusieZoals uit deze opsomming blijkt waren de schilderingen in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Breda dus bedoeld ter verfraaiing en ‘ophemeling’ van de kerk, ter herinnering aan bijzondere gebeurtenissen uit het Oude- of Nieuwe Testament, ter nagedachtenis aan overleden gelovigen, ter ondersteuning van gildenactiviteiten of om de gelovigen op te roepen tot gebed, bezinning en een deugdzaam leven. |
|