Ten geleide
Begin jaren negentig werd het plan opgevat voor de restauratie van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Breda. In oktober 1993 ontving de Rijksdienst voor de Monumentenzorg het nadrukkelijke verzoek van de Rijkscommissie voor de Monumenten, Afdeling III van de Raad voor het Cultuur Beheer, er voor te zorgen dat ‘alvorens stappen worden ondernomen om dit monument opnieuw “onder handen te nemen” datgene wordt gedaan, wat destijds werd nagelaten, te weten het instellen van een onderzoek naar de bouw- en restauratiegeschiedenis en naar de plaats van de Kerk in de architectuurhistorische context.’ Met ‘destijds’ bedoelde de Rijkscommissie de periode tussen 1904 en 1969 waarin, met onderbrekingen, de kerk zeer ingrijpend werd gerestaureerd. Gedurende deze lange restauratieperiode was er geen wetenschappelijke documentatie gemaakt en geen gericht onderzoek verricht naar de bouwgeschiedenis en (restauratie)geschiedenis van onder andere de muurschilderingen en grafmonumenten. De Rijkscommissie pleitte voor een verantwoorde restauratie op basis van een gedegen kennis van de (restauratie)geschiedenis van het gebouw en de interieuronderdelen. In eerste instantie uitte de Rijksdienst voor de Monumentenzorg kritiek op een aantal wezenlijke punten en adviseerde negatief over het ingediende restauratieplan. Uiteindelijk, na bijstelling van het plan, vond de Rijksdienst het echter belangrijk dat de restauratie van start zou gaan en niet door een uitgebreid historisch onderzoek zou worden vertraagd. Daarom werd besloten de restauratie en het onderzoek tegelijk te laten plaatsvinden. Het resultaat van dat onderzoek wordt hier gepubliceerd. In negen hoofdstukken en honderdachttien entries wordt de geschiedenis beschreven van de bouw, decoratie, inrichting en restauratie in de Middeleeuwen, Renaissance en Nieuwe Tijd.
In 1995 werd ter advisering aan de restauratiearchitect over specialistische zaken een ‘klankbordcommissie’ ingesteld. Ze werd al ruim voor de voltooiing van de restauratie opgeheven vanwege een verschil in restauratieopvatting tussen enkele leden van de commissie en de restauratiearchitect. Een aantal leden heeft aan deze publicatie meegewerkt: drs. P. (Paul) le Blanc (destijds directeur van de Stichting Kerkelijk Kunstbezit Nederland) schreef over de functie en betekenis van de muur- en gewelfschilderingen en beschreef, samen met drs. Karen Wisselaar, de afzonderlijke schilderingen, die zij al eerder voor haar doctoraalscriptie had onderzocht; drs. F. (Frits) Scholten (conservator beeldhouwkunst van het Rijksmuseum) schreef het hoofdstuk over de funeraire geschiedenis en beschreef, uitgezonderd het grafmonument met de transi-figuur, de grafmonumenten en epitafen; dr. H.A. (Harry) Tummers (Katholieke Universiteit Nijmegen) schreef over de middeleeuwse grafzerken en drs. M.J. (Matthijs) Burger (beleidsmedewerker monumenten en archeologie van de Gemeente Leiden) het hoofdstuk over de bouwgeschiedenis van de kerk.
Verder werkte aan de entries in dit boek mee een doctoraalwerkgroep Kunstgeschiedenis (1998/99) aan de Universiteit Nijmegen onder leiding van prof. dr. A.M. (Jos) Koldeweij, die, naast het schrijven van een aantal entries, ook bereid was als mederedacteur van het boek op te treden. De leden van de werkgroep waren: Diewert Berben, Marieke Berkers, Titia van Gemert, Vera Hamers en Suse van der Linden-Lindemann. De bijdrage van de zesde student, ing. M.N.Th.M. (Michel) Timmermans, heeft geleid tot een afzonderlijk hoofdstuk over de bouwplastiek in de kerk. Drs. Jean-Pierre van Rijen schreef over de zilveren inventarisstukken, dr. Mieke van Zanten (conservator Stichting Sint Aegten, St. Agatha) over de orgelluiken, drs. Jacques Maassen (stadsbeiaardier en directeur van de Nederlandse Beiaardschool te Amersfoort) over voorslag, beiaard en trommelspeelwerk en drs. Liesbeth M. Helmus (conservator oude kunst van het Centraal Museum, Utrecht) over de retabels. G.W.C. (Gerard) van Wezel (medewerker Cultuurwaardenonderzoek, RDMZ) schreef een hoofdstuk over het nieuwe Herenkoor (de Prinsenkapel) en onder meer