De Rotterdamsche Hermes
(1980)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
No. 56
| |
[pagina 386]
| |
Hermes dan beschoude een' Man die zich tot een' Dwingelant der Jeugt, der Taalkunde en Cabale had opgeworpen. Hy scheen het Orakel der Dichters; zynde geene Poëtische munt gangkbaar dan die gene dewelke met de Zinspreuk van zyn Lofvaers was opgetooit. De Outheit, bespeurende dat hy het Grieks en Latyn tamelyk magtig was, doch dat het in Japan was wanneer hy de waarheit sprak, beval hem met behoorelyke ceremonien achteraf te leiden. Een onvermoeide Zanger, de weerstuit van Vondel, Hooft en Antonides, succedeerde zyn Patroon. Het was een Heer die niet alleen de woorden der voornoemde Dichters meesterlyk wist uit te schryven, maar zelfs de geringste omstandigheden, tot de punten en scheidstreepjes inkluis, copieerde, als blykt uit den Palamedes van Papa Joost, en den Ystroom van dat heldere Goesche Gestarnt, by hem in een Heldengezang nagevolgt. Hy bezweek op 't gezicht der gryze Outheit, en wert vervolgens uit hare tegenwoordigheit gedragen. Fluks kwam 'er een ander Dichter opborrelen, behangen met lis en plompebladeren, een Knaap die, als eene Arachne, zoo wel de heldendaden door eene weverspoel als door eene ganzeschacht kon afmalen, en noch onlangs, na een' Franschen Kok op de Spaansche Bruiloft van Camacho (spyt keus en politesse) gehanepoot te hebben, een konststuk der Gaulen door eene schurfde overzetting dorst mishandelen. Maar wanneer Argus wiert geintroduceert begon de geheele Hofstoet der Outheit zoo onmatig te schateren, dat Hermes zonneklaar zag dat alle Geleerden geene menschenhaters waren. De geëmalieerde oorlogsbazuin viel uit den grooten Maro de rechterhant, en de goude lier van den beschaafden Horatius onschoot zyne konstryke vingeren. Sappho liet haar festoen van geurige rozen en misterieuze myrtusbladeren glippen, en de vrolyke Anakreon was onmagtig om zynen gulden beker vast te houden. De snaren van Ovidius liefdeguitarre begonden te kraken, en de veltschalmei van Statius tuimelde op den gront van de vierschaar. De bevallige Muiderkourantier neerwaarts bukkende om Nazoos guitarre op te rapen, liet by geval zyn' grauwen hoet vallen, als wanneer een ieder zag dat zyn kop spits (eene eigenschap der Apen) en zyn bekkeneel (gelyk een Hendrik de Vierde) kaal was. In zulk een geval riepen de Caesaristen eertyts: Romani servate uxares Moechum calvum adduximus. | |
[pagina 387]
| |
In 't Nederduitsch aldus: Wachtje, Princessen van den Zeedyk, wy hebben den Nakourantier, den schurfden Doffer, meêgebragt. Doch hy protesteerde dat zyne lokken, geveilt op een kam van Guajaks palmhout, door de afwissende vingeren van Dom Mercurio waren afgeknipt.... De Dienders joegen hem op een' wenk van de Antiquiteit de trappen, zes aan zes te gelyk, neerwaarts. De zoetvloeiende gesuikerde J. v. Gyzen, gehoort hebbende van Outheit, kwam meê aanslurven, willende door zyne jaren de authentykheit van zyne gezangen probeeren; doch hem wert geordonneert te decampeeren, na alvorens belooft te hebben te zullen voortgaan in een' styl die in rym een parallel is van Argus onrym. Noch zag Hermes een' Leverbeuling op twee beenen van den laatsten rang komen aanscharrelen: zyne trony was nauwelyks gedootverft, en zyn leelyk pruikje verbeeldde een hoen met verkeerde vederen. Die Kabouter, eertyts gewoon den voorgevel van een Treur- of Blyspel met Uilenspiegels prentjes te ontsieren, was nu zoo ver geavanceert dat hy eerstdaags met een Tooneelstuk van de Roomsche Schilders Bend den Amsterdamschen Schouburg dreigde in duël te roepen. Doch laat ons eenmaal den vloet van de rivier der galnoten stremmen, en liever verhalen hoe alle die moderne verstanden, zonder d'allerminste eerbewyzing aan de Outheit te doen, afdropen, hoe de vruchtbare Antiquiteit van den koningklyken troon oprees en deerlyk schreide; en hoe Hermes, wiens ziel altoos met eene ongemeene zucht voor die Dame is bezwangert geweest, protesteerde, dat noit of oit eenige valsche schyn hem van haar intrest zou separeeren, maar dat hy eeuwigdurent zoude schrap staan, om tot den laatsten druppel inks hare belangen te verdedigen. | |
Eenige Nieusuitbreidingen.De Abt Vivant (waarschynelyk een bon Vivant) heeft geordonneert een' grooten Jagthont, Dragon genaamt, die de devotie der Nonnetjes ontrustte, uit het klooster te bannen. Waarschynelyk is Dragon gedisgratieert geworden om dat hy de Nacht-galants van de Nachtdieven niet kon onderscheiden; en d'yver der getralyde Popjes is in zoo eene gelegenheit nimmer lam, schoon hare vlam blint is. O hoe gelukzalig is een Levyt die Directeur van eene Nonne-conscientie is! | |
[pagina 388]
| |
en overgelukkig is hy, indien zyn predikstoel meer naar de muskus dan naar den lampoly riekt. d'Overvloet van Lukullus huisvest in zyne keuken, en de reuk van zyn' schoorsteen parfumeert de naburige lucht, mits dat hy die zachte Zuiglammeren, druipende en rookende door zyne benedictien, kan congediêren: als dan zal zyne slaapkamer een Konfituriers-winkel, en zyne audientie-zaal een Polichinelloos hemel vol wasse popjes reprezenteeren. Wit gebaart en graau gehairt is zyn grootste vloek; want de zwakheit der maagden wort door jeugt, kracht en manbaarheit onderschraagt. Eene Non waardeert haren Biechtvader gelyk eertyts Johanna, Koninginne van Napels, een Bed-Mignon; dat is, naar proportie van eene ligchamelyke qualiteit: en naar mate dat de olygeest van zyne gedienstigheit declineert, zakt de Barometer van hare confiance: want wanneer Heeroom met de fok op den neus de knopjes van St. Annaas Rozenkrans moet tellen, sluit ma Soeur haar valdeurtje voor den behoeftigen Bedelaar. Regensburg. Voor eenige dagen is alhier een Deensch Kollonel aangekomen die zyn Lt. Kollonel door een' pistoolschoot heeft overhoop geblazen, onder voorgeven dat het eene zaak van eer was. De Kardinaal de Richelieu matigt zich de eer aan dat hy d'eerste geweest is die onder Lodewyk den XIII. de Duëllisten heeft in den ban gedan. Doch dat Edict wert maar slapjes onderhouden; want de Mercuriale Fransche Adel vocht tot onder de vensters van 's Konings slaapkamer; en de Marquies de Praslin duwde den Baron du Bar (in spyt van den gepurperden Minister) braaf door de ribben. Lodewyk de XIV. is op dat kapittel vry ernstiger geweest, en de voorbeelden van vergiffenis, door hem aan de Duëllisten verleent, zyn uitnemende zeltzaam. Is het niet om dol en uitzinnig te worden, wanneer men ziet dat die Tovereer van klatergout tot op de Pakzadels van 's menschdom, als Kruijers, Slepers, Zakkedragers, Tuinders, Brouwers, Bleekers Moffen, en diergelyke lastdragende Dieren, is neêrgedaalt! Een' vierkant Kaerel, die een pak torst gelyk een Drommedaris, zal niet een enkel woort konnen dragen dat ligter is dan de wiek van een' sprinkhaan. Een Soldaat, die eene gansche legerkar vol armoede; en een Matroos, die een geheel vaartuig bedorve scheepskost op zyn' bast heeft, zal 'er geen drie lettergrepen: Gy liegt het, by oppakken, of 't krakkeelyzer moet uit de scheê, en Kort Jan uit den koker | |
[pagina 389]
| |
kyken. Een Kadet, die schraalder gevoedt wort dan een Matroos van 't Jacht ter Schelling, zal om 't point d'honneur zyn sterflot, waarop den honger geassigneert is, door eene tiers of quart onderscheppen; en Argus en Hermes zyn zot genoeg, indien d'eerste niet te bloô en de tweede niet te voorzichtig was, om hun letterlyk geschil met het staal te bepleiten; zoo waarachtig is het Italiaansch spreekwoort: Non è dolcezza maggior che la Vendetta. Parys. Een Vrouspersoon is door haar Galant uit de venster geworpen, en dat is, volgens de statuiten der Timmerluiden, eene gevaarlyke proef. Waarschynelyk heeft hy het Traktaat tegens de Toveressen, gepent door Jakob den I, die de Hexen door den toetssteen van de zwemkonst probeerde, nagezien, en die Minnaar zal hare zuiverheit, als een Vogelwicchelaar, uit de vlucht hebben willen bestudeeren. De Liefde alleen levert meer Tragedische Historien uit dan alle de andere hartstogten te zamen; en hoe later hare vizite komt hoe ze gevaarlyker is: derhalven zegt de Graaf van Rabutin zeer aartig: Het is met de Min gestelt als met de kinderpokjes, zynde dangereuzer op een taaie stierenhuit dan op een malsche kalfsborst. Uit Brabant wort ons verhaalt dat het Missisippisch Onweer, dat zoo lang over 't hooft van Parys en Venetie gehangen, en doodelyker uitwerkingen dan de drie hooftplagen veroorzaakt heeft, zich thans als eene dreigende hairstarre aan Batoos hemel vertoont; of, om zonder omschryving te gaan, dat de beruchte Heer Law over Brussel naar Hollant vertrokken is. Wie of eindelyk de genadige Rechter zal zyn die dit schoonschynent Tapytwerk, met zulke fyne zomerdraden van gepremediteerde finantie streeken doorweven, aan den spyker van Requiescat zal ophangen? En welke metale vuist zal eens die Schotsche Wicchelroede, dewelke zoo arglistig de gulde metalen naarspeurt, en de verborgenste schatten ontdekt, bestuuren? Men zegt dat Jakob Trivulce, gehoort hebbende dat de Duivels grootelyks voor blanke wapens verschrikken, op zyn dootbedt leggende, den blooten vochtel in zyne stervende handen nam, om daar mêe de booze geesten af te wyzen. Wie weet of onze Financier desgelyks niet haasop zou spelen, indien men hem met uitgeputte geltkisten, ledige zakken en platte goutbeurzen verwelkomde; want volgens Ctesias, Wort dat soort | |
[pagina 390]
| |
van Financieserpenten nergens gevonden dan omtrent die plaatzen daar gout en juweelen groeien: of andersins is dit het allerzekerste, namentlyk, de verstrikkende sluitreden door dat Damaskyns argument te verydelen waarmêe de groote Alexander den Gordiaanschen Strik wist te ontbinden. De Lord Muscary en zyn Broeder hebben den ryken Jood, den Baron van Schwazzo, aan een speeltafel staande, met gewelt aangevallen, en z.v. Het zal Hermes lusten de Speelders eens ter loops te examineeren. Het spel en Machiavel worden doorgaans van de zoodanige geblameert die daar meê 't minste bekent zyn. Wat is toch de poging der onderaartsche stervelingen? immers niets dan een algemeen spel van groote jongens. En waarom mag een eerlyk man zyn broot niet winnen door het Kaartspel, daar andere millioenen door het finantie- en Aktie-spel, Staatkundig Treurspel, vrolyk Minnespel, avontuurlyk Assurantie-spel, onzeker Koopmansspel, doodelyk Geneesheers-spel, longzuchtig Advokaats-spel en spelen zonder einde, conquesteeren? Ja, maar onder dat Kaart- en Teerlingspel schuilt bedrog: schreeut een in gissing en oordeel bepaalt Burger. Ha! maar Hermes vraagt wat'er te berde kan worden gebragt, waar onder de slang van bedrog niet latiteert. Waarom doch zwarmen de horsselen van besnedenen en onbesnedenen 's middags naar den Bykorf van de Beurs? Is het om dat heerlyk gebou te voorzien van Honig, Was en Byenbroot? Geenzins: het is om hun' evennaasten, onder schyn van een ongeveinst spel, een beentje te zetten; om, als Biechtvaders, van de zwakheden hunner tydtgenoten te profiteeren, en om 't water naar hunnen eigen molen te leiden. Waarom opent een Winkelier vroegmorgens zyn' Winkel? een Wynverkooper zyn Pakhuis? en de Hospes van een Wyn- Koffy- of Luikerbierhuis, de voorpoorten van hunne vochtige Paleizen? Immers nergens anders om, dan om al spelende de vliegen die daarop azen van den vergulden huig te cureeren. Is 't niet zoo? Immers ja, en eene bekende waarheit. Waarom toch zou een Speelder, die geen ander uitzet op deze bedroefde waerelt heeft dan het talent, om door eene konstige hantgreep een kaart te hervormen, of een' dobbelsteen met de zes zwarte mouches te doen bovenkenteren, zich van die konst niet mogen bedienen; van een konst die hem qualificeert om dagelyks met luiden van den eersten rang om te gaan, om de galantste | |
[pagina 391]
| |
Hofdames op te wachten, om Gravinnen te trakteeren gelyk een Vrou van Schoppen, om zilvere degens en goudelakensche vesten te dragen, om.... in 't kort om dat gene uitwendig te schynen dat andere inwendig zyn? Hermes zal, om die stelling te bekrachtigen, een spreukje van een Speeldertje opdissen. N. v. den B..., een Kabinetmakertje, verwierp ten respecte van Madame la Bassette bytel en schaaf, en intrigueerde zich onder het zonnescherm van een gechambreert kleetje, waaruit waarschynelyk een ongelukkig Speelder in een geringer gekropen was, in 't Paleis van Milord... woonachtig te Brussel, alwaar de Lukgodes hem zoo vele genade bewees, dat hy op een' zekeren morgenstont met eene somme van drieduizent gewonne pistolen naar eene derde verdieping, waar hy gezontheitshalven logeerde, opwaarts klom. Ongemeen was zyne vreugde over dit schielyk vergultzel, 't geen aanstonts door de zilvere trompet van de Faam aan de vier hoeken van Brussel wert uitgebazuint. Zyne bloetverwanten liepen als verwoet, met de schootsvellen voor den buik en een kort pypje tusschen de tanden, den nieugeboren Croezus geluk wenschen, en de Nichten van den Ga naar voetnoot* Wollendries-tooren kwamen op geborgde muiltjes en onpare kousjes naar boven vliegen, om Couzyn over 't conquest van Peru te feliciteeren. Hy ontfing die deftige naverwanten met eene adelyke fierheit, beval hen neder te zitten op eene lankwerpige werkbank, dewelke hy, als een tweeede Agathocles, om zich in zyn' voorspoet niet te verhovaerdigen, wilde ophangen. De vrinden werden 's ochtens met koorenbrandewyn en mustellen, en 's middags met allerhande soorten van gezoute visch geregaleert. Het tafellaken droop door den oly van overvloet; peper en zout wert'er minder geacht dan het stof van 't woest Arabien; en nimmer beschoude de wanden van zyn slaapsalet eene geweldiger vertiering van Leuvens bier, Faro, Liersche kaves, Hoegaerts en diergelyke Sorbetten der Dronkaarts. Tegens den avontstont arriveerde het doodelyk moment van scheiden, want mon Couzyn moest wederom naar d'Assemblé van Milord, genoegzaam door de opstygingen van de voornoemde Moutvochten verzekert zynde, zoo hy waande, van eene diergelyke, ja mogelyk grooter som te veroveren. Maar helaas! wie bezit den nagel om 't rat van de fortuin te fixeeren? Want de Lukgodes maakte een demi tour a gauche. | |
[pagina 392]
| |
En eer de klok van de Ga naar voetnoot* Sablon drie uuren beijerde waren de drieduizent pistolen gereverteert in de wettige bezitting van Milord; en eer de klok vyf sloeg was de kleine Speelder al zoo naakt als een ontvederde koekoek die zyn winternest in de holte van een' waterwilg gesticht heeft; en hy, die aldaar gelant was als een papegaai, moest vertrekken als een grasmusch. Des anderendaags vervelde hy als een zyworm, en wert genootzaakt zyne levensspan door behulp van geleent gereetschap uit te rekken: ja meer dan eens heeft Hermes hem voor de som van een' Ga naar voetnoot† Blamuizer van de Namursche naar de Lakensche poort billets doux (minnebriefjes) zien bestellen.
Sr: Hermes. Onlangs was ik in 't gezelschap van een' Heer, die, ten opzichte van zich zelfs, affirmeerde, noit de vrees gekent te hebben, ja zelfs niet in zyne kintsche jaren, wanneer die hartstogt het geweldigste praedomineert. Is dat waarheit of logen, Heer Astrologant? En, waarheit zynde, is die volmaaktheit van couragie niet eene onvolmaaktheit der natuur?
Uw oude Vrient
Hierop repliceert Hermes, dat een Man, die niets vreest, zelfs geen Opperwezen vreest; en wie waardeert zich op dat schelmstuk? 2. Een Man zonder vrees is een Man zonder verstant, by gevolg een van Salomons dwazen. Want een voorzichtig Man voorziet het gevaar en vermydt het zelve. 3. De staat van dien Man is in toevallen en ongelukken zeer gevaarlyk; want die geen vrees kent leeft zonder omzichtigheit; en in kas van lyfrent verdient hy 5 per centextraordinair. 4. Hermes gelooft dat hy van naby aan den Argus is geparenteert; dat is, zyne inbeelding is op Hovaardy, Onwetenheit en Misverstant gefondeert, en in dat gezelschap laat hy hem berusten. Hermes zal eerstdaags de vriendelyke uitdrukkingen van gal en zwadder tegens den grondeloozen Argus verdedigen. Want schoon 'er eene groote duurte in 't Muider Geestgraan is, echter is'er noch voorraat en overvloet van Kooren in 't Egypten der Maasgoden. |
|