De Rotterdamsche Hermes
(1980)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
No. 55
| |
[pagina 378]
| |
teles; en een Frans Prentje, zynde een naakt Juffertje, reprezenteerde de fameuze Kampaspe, geschildert door de konstryke hant van den grooten Apelles. Hoe ongemeen d'ontsteltenis van Hermes was, zoo wert dezelve noch merkelyk vermeerdert door de koningklyke Intrede van eene bejaarde doch overschoone Vorstinne, vergezelschapt door een' stoet uitgeleze Hovelingen en eenige weinige adelyke Staatjufferen, krakende van zyde en purpere Stacietabbaarden. De deftige Princes beklom den elpenbeenen zetel, nam uit de handen van een welgemaakt Hoveling een stuk sneeuwit marmer, teekende met een diamante stift eenige Sententien van den Vader aller Dichteren, den vergoden Homeer, wenkte met den voorsten vinger den gealtereerden Scribent, en brak die doodelyke stilzwygenheit door de volgende redenvoering: ‘Het is gedaan! het is gedaan! myn nootschikkelyk jaar is gekomen, en de Outheit, dewyl de dootvyanden der Wetenschappen myn sterflot gezworen hebben, gaat verloren.’ Helaas! (riep de gryze Historieschryver, huilende gelyk een jonge wulp die zyne Maîtres verloren heeft) helaas! dan gaat het Heelal verloren. Ach! Mevrou de Outheit (vervolgde hy) dan zal het zyn: Vaar wel, Tydrekening; Vaar wel Geschichtboeken; Vaarwel Dichtkunde, en Vaar wel alle Grontvesten van Konsten en Wetenschappen. ‘Wat baat het? (repliceerde de Outheit) de hedendaagsche Autheuren, dewelke de allergrootste verplichting voor my dienden te betuigen, zyn van die glorie, die ik zoo veele eeuwen lang in de Republyk der Letteren bezeten heb, de eenigste Ondermyners. Een razende yver verblint en belet hen te zien dat zy aan myn' arbeit, aan myn waken en aan myne verdiensten, die distinctie, die hen van het gros der Stervelingen afscheit en den weg naar d'onsterflykheit baant, verschuldigt zyn. Hoe dikmaals heb ik hen niet als Oostersche Slaven voor myne knien zien nederbuigen, om my als een Godtspraak te consulteeren! Hoe dikmaals hebben zy myne bestichtingen niet met eenen nederigen ootmoet, en myne woorden met eene diepe achtbaarheit aangenomen! Leert de groote Aristoteles hen niet redeneren? Is het Cicero niet, die hun den weg, om volmaakt te spreken en schryven, gebaant | |
[pagina 379]
| |
heeft? Seneka schenkt hun de Wysgeerte, en Xenophon en Quintiliaan geven der Jeugt eene goede opvoeding. Fedrus en Ezopus formeeren de Zeden, en Hippokrates en Epikteet beschaven dezelve. Plato vervult de ziel met groote denkbeelden. Homeer verbeelt eenvoudig de onderscheide staten van 's menschen leven. Salustius schetst de merkteekens der Grooten, en Terentius schildert met zyn Latynsch kraion den burgerstaat. Plautus schoeit zich op den eigen leest. d'Oude Plinius opent de deur voor eene ongemeene varieteit van konsten en geleertheit. Ovidius toont het geheim aan om niet vruchteloos te minnen; en Sappho is tederder dan de duiven van Cythereâs gulden wagen. Horatius is een volmaakt Hoveling, en Plinius vleit met eene aangename delikatesse de Vorsten. Teucidides scherpt de Orateuren van staat. Tacitus blaast zynen Lezeren de fynste staatkunde in; en Caezar maakt Krygoversten, Vestingbouwers en Helden. Ach! Zoon der Goden (vervolgde die schoone Outheit) de hedendaagsche Schryvers, die eertyts myne vlekken en rimpelen aanbaden, myne halfvergane treken nabootsten, en myne verzilverde hoofthairen telden, trachten nu op myn ligchaam de waanpaleizen van eenen ingebeelden roem te stichten. Moedig op den buit, van ter zyden op myne onderdanen gehaalt, misachten zy onze overblyfzelen, en zy zweeren dat hunne lauweren niet afhangkelyk zyn van de Grieken en Latynen. Doch hoe gebrekkig is de uitvinding, konst, het oordeel of gedrag der moderne Schryvers in vergelyking der Ouden. Ik zweere by my zelven, ô Hermes, dat de hedendaagsche Autheuren niets byzonders zyn dan plausibele Praatjesmakers en Frankfoortsche Kermispoppen. Geen een eenig origineel vint men onder een duizenttal; ook is 'er geen, indien hy de vrees van Apol en de Zanggodinnen voor oogen heeft, die eene duimbreette ver in zyne spinneweb durft voortgaan, zonder alvorens raat aan de Outheit te vragen. O! hoe vermakelyk zou het zyn die Heeren, wankelende en waggelende als dronkaarts, op eene onbekende baan te zien dwalen! Zy zouden gestadig struikelen, vallen en weer opstaan; zy zouden voortgaan, wyken en stilstaan; en zy zouden eindelyk als ontstelde Moordenaars, na een' geheelen nacht talmens, 's anderendaags op dezelve plaats uitkomen. | |
[pagina 380]
| |
Noch was 'er eenige hoop van genezing voor handen, indien ze bewust waren dat ze niets wisten. Want zich te beroepen op den gerafineerden smaak der Moderne, zyn praatjes voor het scheurbuik. Waarin toch bestaat die smaak? In de zaken te pryzen, die, gelyk de Morilles, Champignons, Vermicelli en confituuren, van een' laffen en geen' doordringenden smaak zyn? Neen, Hermes; altoos mag men, ten opzichte van de hedendaagsche Schryvers, dit spreekwoort gebruiken: Chè meglio l'aggiunta che la carne; dat de saus meer waert is dan de huspot.’ Toekomenden Donderdag zal Papa 't restant van de Oratie der Outheit, benevens eenige vonnissen, geprenuntieert tegens de moderne Roovers, aan de Keizerlyke Lezers (dat zyn immers geene Malkontenten) mededeelen, en nu tot iets van minder belang overgaan. Het is ons bekent wat voor een soort van Boomvrucht d'eerste Kluizenaar van de groote Chartreuze des aartbodems heeft gesmaakt. Sommige sustineeren dat hy door d'aanporring van zyne Gemalinne een' Appel (de Vrouwen hebben graag een appeltje om mede te spelen) heeft geplukt, en dit is 't algemeen gevoelen van Normandye. De Yren, dat trou en eerlyk Volk, gelooven dat het een Aartappel was, eertyts een schoone boom, doch thans, uit hoofde van den vloek, een onderaartsch gewas. Andere wederom, om de nabuurschap der groene bladen, zyn voor een' Vygeboom; en de Liefhebbers van zure fruiten en Aciás pleiten voor Citroenen en Orangeappelen. Rabbi Salomom pretendeert van naby te weten waarom de naam van die vrucht wort gesecreteert, namentlyk om dat dezelve, uit vreeze of eerbietshalven, noit zou worden gebruikt; doch een ander Rabbyn hout staande, dat het waarschynelyker is dat 'er een ieder, zoo die op huiden kenbaar was, uit nieusgierigheit een proefje van zou willen nemen. | |
Een Misbruik.Een Buldog, Waterhont of Steendog, wort dikmaals Caezar, Hannibal of Nero genoemt, en een Aap pronkt met den Franschen naam van Monsieur (nu dat is tamelyk applicabel) of met den Nederduit- | |
[pagina 381]
| |
schen van Kees of Pieter (dat kan ook noch door den beugel) maar dat een redelyk mensch by een onredelyk dier wort vergeleken is ten eenemaal ongerymt en wanschikkelyk. By voorbeelt, de Prins van .... wert eertyts -(honoris ergo) by een' Adelaar, en de hedendaagsche Krygsgodt van den Ryn, Donau en Schelde, wort dikmaals by een' Salamander vergeleken. Is het betamelyk een Vorst te plaatzen nevens een' geweldigen Roofvogel? Of den wakkerste der Legergeneraals te stellen nevens eene ellendige gevlekte Aarthagedis? Maar laat ons deze laatste vergelyking eens examineeren. Volgens de Historieschryvers der beesten is de Salamander een gediert dat meer zweemt naar eene Hagedis dan naar een' Veltmarschalk, en wiens lyf met meer walgchelyke plekken is bezet dan de bejaarde huit van een' vergrimden Luipaart. Het kruipt, wanneer 't regent of onweert, van hol tot hol; en wanneer de Zon komt door te stralen, retireert het met lamme schreden naar zyn spelonk. Dit Insect is uitnement kout, ja tot zoo eene graat (vergeef Hermes die medicinale uitdrukking) dat het de zuiverste en krachtigste vlam uitdooft. Daar benevens braakt het uit zyne giftige keel een goddeloos speekzel, dat alles ontsteekt en bevlekt. Zou men deze imfame eigenschappen niet gevoegelyker op den Schiltknaap van de witte Koe dan op een gerenomeert Vorst konnen toepassen? op dien Kruijers- en Zakkedragers-Nouvellist (zegt Hermes) wiens ledere huit noch pronkt met de hatelyke lykteekens van de Napelsche Steenpuistjes? Op dien Man, die onder het faveur van zyne duistere en onweer dreigende uitbreidingen van hol to hol kruipt, en het zonnelicht van eene gezonde critique lafhartig ontwykt; wiens schrift koeler is dan de met sneeu bepoeijerde top van een Alps gebergt, het barre logement van een' Yslantschen Beer, of de krakende renbaan van een' Ga naar voetnoot* Laplantschen Hartdraver, en wiens kwyl zoo giftig is als d'adem van die schoone, dewelke, opgevoet door Lantpalingen en Boschlampreien, door een nacht-conquest de glorieuze progressen van den grooten Alexander zocht te stuiten.
't Is Argus dan en niemant anders
Die 't hooft is van de Salamanders.
| |
[pagina 382]
| |
Ons wort bericht door de Pantalons van het vlotende Eilant, de Hooftstadt der Adriatische Zee, dat de schatryke Financier, de Heer Law, op nieus gestort is in zyne voorgaande armoede, de lantzieke van Scotia, en dat hy voornemens is naar dat steenachtig Ithaca te reverteeren, een Lant, waar zich niemant schaamt arm te zyn, dewyl 'er byna niemant gevonden wort die ryk is. Indien het pistolettegout zyne oogen niet hadt doen schemeren was het gemakkelyk voor hem te gissen, dat een Vorst (volgens Machiavel) twee dieren moet navolgen, den Vos en den Leeu; den eersten op zich te wachten voor de strikken, en den tweeden om de Wolven af te wyzen. Dat die zinspreuk gefondeert is, blykt uit de opvoeding van Achilles, die toebetrout wert aan den Centauer Chiron, een gedrocht half paert en half mensch. Een Prins die maar alleen den Leeu reprezenteert is de naam van staatkundig onwaerdig. By gevolg is een Vorst niet langer meester over zyne beloften dan een Speelder over zyne goutbeurs, eene Operatrice over haren maagdom, of een Aktionist over zyn gegeven woort. Karel de V. zwoer altoos a fé de hombre de bien; en spotte eeuwig met zyn' eed. Indien alle menschen eerlyk waren was die maxime onnootzakelyk; maar dewyl zy doorgaans oneerlyk zyn (volgens den Florentynsche Geheimschryver) is woort houden buiten de mode.
Il faut sembler homme de bien
Et cependant ne valoir rien.
Dat is, men dient uitwendig eerlyk te schynen, en inwendig ondeugent te zyn. Knabbel op dat montstuk, rampzalige Financier, die met eene onvermoeide long de laatste goutkool op het Altaar van den Chiron der Gaulen, aan wiens heerschzucht de opvoeding van den laatsten der Goden toebetrout is, hebt aangeblazen, en thans als een versleten blaasbalg in een' hoek van de Smisse der oude Republyk legt verworpen, ja als een' vagabondeerenden Kain uwe eigen schaduw te duchten hebt. Het Vuurwerk van Madame d'Auverne doet Hermes aan de admirabele doch eenigzins perikuleuze uitvinding van een Vuurwerker in | |
[pagina 383]
| |
S. Hage gedenken; een Man (zegt Anubis) die de Hantgranaten tusschen zyn gebit pulverizeerde; die de Bombem gelyk mercuriale zinknoten inslikte, en die langer kon subsisteeren op den waassem van Buskruit dan de stervende Demokriet op den reuk van heet wittebroot. Die Commissaris van een ontydig nootlot was d'Inventeur van een soort Vuurpylen, ter dikte van een voedervat, en wier rys langer was dan de mast van een driedeks Oorlogschip. Die pylen klommen hooger dan de gedachten van een' genaturalizeerden Engelschen Vlieger in 't hartje van de Actie-illuminatien, en zy verspreidden ruim zoo veel glans als de Zon wanneer zy zich aan 't half ront des zichtbaren hemels vertoont. Op 't opperent van die gesalpeeterde Saucys de Boulogne was een gemakkelyke leunstoel vastgemaakt, waarop zich die Virtuoso plaatste, van daar bevel gaf om 'er den brant in te steken, en immediaat zesmalen hoger wert getransporteert dan de vermaarde Antwerpsche Kerktoren van onze L. Vrouwe. De Pyl op 't laatst ten einde van zyne stoffe zynde, en op 't punt van te dalen, ontvoude die Ingenieur eene Parasol, zaamgestelt uit de doorschynende vederen van den Vogel Rouk, en circum circa van dertig voeten in zyn' diameter. Door deze Machine een' tydt lang in de lucht opgeheven zynde, daalde hy zoetjes neerwaarts gelyk de gevlerkte Bode van den Dondergod, en flikkerde als de Maitres van Endymion, omsingelt door duizende konststarren. Maria de Padilla, om de vurige deeltjes van hare revolte tegens Karel den V. in eene gestadige beweging te houden, ontleende al het Gout, Zilver en Juweelen, van de dootsbeenderen der Toledaansche Reliquien, en liep dagelyks van kerk tot kerk, bedekt met eene pizwarte huik en sneeuwitte zaamgevouwe handen, de contravisite geven aan de notabelste Santen en Santinnen. | |
O Spaansche devotie!Marôs passagie wegens het krabbelvuistje van den zwaarlyvigen Entellus, die zoo galant met zyne delikate ossenleere wanten den neus van Dares snoot, doet Papa gedenken aan een diergelyk tweegevecht, voorgevallen onder de boomtjes. Hermes dan, die in passant naar een' Jeruzalemschen Toverlantaern zocht, ontmoette twee Kampioe- | |
[pagina 384]
| |
nen, die malkanderen zoo meesterlyk met de slagzwaarden der Natuur caresseerden, dat hunne beenderen slag op slag kraakten gelyk de schors van een' vallenden pynboom. d'Oude vroeg naar d'oorzaak van 't geschil, waarop een Wynverlater, wiens linkerkoon door eene dagelyksche fatigue, om d'Engelsche taal naar te bootzen, vreesselyk opzwol, repliceerde, dat de Hollander d'aanlegger van 't geschil was, doordien hy den Londenschen Smokkelaar verweeten hadt een Staartman te zyn; daar die wiskunstig konde aantoonen, dat hem dezelve in de belegering van Barcelona door een Falkonetstuk van Donia Margarita was afgeschoten. | |
Waarschouwing.Indien 'er eenige Dames zyn die een' weerzin tegens out kraakporcelein, Japansche Trekpotjes of een kurieus Stel hebben opgevat, dezelve gelieven zich te adresseeren op 't Cingel, ten huize van Dom Juan, aan deszels Gouvernante, dewelke zoo handig is in de scheiding des geheels, dat 'er dagelyks van 50 kopjes en schoteltjes, dewelke door de reveue van die onbarmhartige handen passeeren, 'er ruim drie derdeparten door de vallende ziekte expireeren. Hermes bedankt den onbekenden van eene zekere Missive, die hem waarschout van op zyn hoede te zyn, en z.v. en hy oordeelt dat het noodeloos zou zyn om zyn entje levenslicht in een met zwart fluweel gevoert Juweelkoffertje op te sluiten; want die maar een' Hollantschen duit heeft te verliezen durft dien ligt tegens eene Fransche pistolet wagen.
Gedrukt voor den Autheur en wort uitgegeven, te Rotterdam by Arnold Willis; Amsterdam J: Ratelbant, J: Oosterwyk en D: Rank; Haarlem M: van Lee; Leiden de Janssoons vander Aa en H: van Damme; Delf R: Boitet, Utrecht M:L: Charlois; 's Hartogenbosch C:W: vander Hoeven; Bergen op Zoom Overstraten; Breda Evermans, enz. |