De Rotterdamsche Hermes
(1980)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 353]
| |
No. 52
| |
[pagina 354]
| |
O wat baart het eene verwondering aan den Ouden, wanneer hy een redelyk Schepzel Ellende en Gelukzaligheit ziet putten uit geringe voorwerpen! De ziel van den mensch wort door Lant en Huizen, Ossen en Koeijen, Schapen en Paerden, met geluk of ramp opgevult. Ja het heugt Hermes noch dat eene Veerenmof, een Sluijer of een bonte Palatyn, in een' vloek of zegen is verkeert. Duizende harten der Juffers zyn verbroken door de doot van een klein Spiljoentje of Boulonees Schoothontje. Flavia, die vyf kinders en drie mannen heeft begraven, kon noit het verlies vergeten van een' blauwen Papegaai. Silvia krygt de stuipen wanneer Mama haar het Bal verbiet; en Fyllis is aan eene opstyging van chagrinante expressien onderhevig, als Papa den Schouburg in den ban slaat. Hoe menig deftig Schryver vergaat in stof en assche op de literale miskraam van een blad papiers! en hoe dikmaals is onze vrint Argus in gevaar van het schrale overschot zyner Uitbreidingen over de Kourant te verliezen, wanneer een ieder op zyne verschyning in het Koffihuis niet aanstonts uitgalmt: Dat is de Man! Koridon plaatst zyne gelukzaligheit in een' Hartdraver; Strephon in eene goude Snuifdoos; Hylas in een' fynen Rotting met een' Ambersteenen Knop; Dametas in eene vergulde Charret, en Menalkas in een Bed primo Bagetten. Hermes zat op een' ouden Leunstoel, die eertyts in de hairige bezitting van den Barbier-Generaal aan den Oudendyk was geweest, en doopte zyn geheugen in de vermaarde aanspraak van Achilles aan Priaam, alwaar hy zegt, dat Jupyn twee vaten bezit, het eene opgevult met Zegeningen en het andere met Ongelukken; en dat hy daar uit, als een verstandig Geneesheer, voor een ieder die in de waerelt buitelt, conserven en zweetmiddelen componeert. Die passage beviel den Slangenvanger zoo wel, dat hy op de Schriftuurplaats van Homeer het volgende mediteerde: Als Jupyn het gouvernement der waerelt aanvaarde, kwamen verscheide gedeelten van de Natuur, benevens derzelver voorzittende Goden, hem hulde doen. Dees vereerde hem een' berg vol Wints; een ander schonk hem een Magazyn vol Hagel; de derde gaf een' stapel Dondersteenen, en een vierde offerde hem een Glashuis vol snikheete Blixemstralen. De Starren boden hem hare Invloeijingen aan; d'Oceaan presenteerde zynen Drietant; de Aarde schonk hare vruchten, en de Zon hare getyden. Het Nootlot avanceerde op zyn | |
[pagina 355]
| |
beurt met twee Voedervaten, waarvan het eene aan de rechter en het ander aan de linkerzyde van den Troon wert geplaatst. Het eerste was boordevol Gelukzaligheden, en het tweede vloeide over van Rampen en Tegenspoeden. De Dondergod, bevindende dat de Waerelt, gelyk een jonge Wolf in zyne lente, tamelyk vrom was, stortte met eene milde hant zyne zegeningen neerwaarts. Maar toen het menschdom begon te ontaarden, ontstak de Blixemdrig de linksche Ton, en vervulde de Waerelt met Pyn, Armoede, Batailles, Aktien, Valsheden en Jalouzyen, en vergiftigde de Levenslamp door een ontydig Sterflot. Eindelyk ontstak de toorn van Jupyn wegens de verergering van de menschelyke Natuur, en hy rezolveerde deszelfs generatie (Deukalion en Pyrrha uitgezondert) tot den wortel toe uit te rooijen. Ingevolge van die gestrenge resolutie beval hy de drie nootschikkelyke Zusters lootrecht naar beneden te dalen, de aan het menschdom verspilde Zegeningen te verzamelen, en dezelve op nieu voor een toekoment geslacht van deugtzame en verdienstige Stervelingen op te leggen. De drie Gezusters vielen plotzeling neerwaart om de verstrooide Gelukzaligheden op te zoeken, doch bevonden dat hunne commissie onverrichtbaar was. In 't begin bezochten zy Hoven, Paleizen en groote Koopsteden; doch, in stê van Zegeningen te ontmoeten, vonden zy in dezelve Haat en Nydt, Teering en Ongemak, en diergelyke ingredienten van de linksche Fust; daar zy, ter contrarie, Gerustheit, Gezontheit, Onnozelheit, en diergelyke wezentlyke Zegeningen, in de Vlekken, Hutten en eenzame plaatzen gewaar werden. Onder andere observeerden zy, dat verscheide Gelukzaligheden in Rampen verandert, en wederom de Rampen in Gelukzaligheden waren verbetert, naar mate dat zy vervielen in de bezitting van Zotten of Wyzen. Somtyts beschouden zy Vermogen, doch met zoo veel Moetwils en Ongedults vergezelschapt, dat het een last was aan deszelfs Bezitter. Dikmaals was Jeugt met meer kwalen bezet dan Ouderdom; en veeltyts Rykdom met zulk eene verdoemde Gierigheit verzelt, dat zy veraarde in een ellendig soort van Armoede. In tegendeel wert Pyn verheerlykt door Dapperheit; Armoede verloor hare eigenschap in Vergenoegtheit; en Mismaakt wert opgeheldert door Deugt. Met een woort, de Gelukzaligheden waren gelyk als schoone vruchten, geplant in een' schralen heigront, die by trappen smake- | |
[pagina 356]
| |
loos worden; en Ellende, gelyk een wrange wilde Pruimboom, gecultiveert in eene vette aarde, en verrykt door eigen Enten en Oculeeringen, wert sappig, smakelyk en krachtig. Maar niet weinig ontstelden de Zusters op 't gezicht van nieuwe soorten van Zegeningen en Rampen, dewelke in geen van beide de vaten waren besloten geweest, en echter geluk of ongeluk naar zich sleepten. Dat was die vervalschte oegst van Ramp of Zegen, nimmer door de hant van den Dondergod gezaait, maar voortgegroeit uit eene verkeerde Gesteltenis en Inbeelding der Stervelingen. By voorbeelt Optooizel, Eertytels, Uitrusting, Valsche Schaamte, Onechte Glorie, Grondelooze Vrees, en diergelyke zwakke twyffelmoedige beuzelachtige Harssenschimmen, opgeschoten in de zielen der Stervelingen. De doodelyke Schikgodinnen, verbystert en radeloos om de Gelukzaligheden uit de Rampen te konnen schiften, rezolveerden schielyk om ze door malkaar in een groot vat te werpen; en, na dat zy dat behoorlyk aan de voeten van Jupyn hadden geplaatst, adresseerde de outste Zuster zich aan die Godtheit met de volgende verdediging: O Oppervorst, wy hebben al het Goede en het Kwade, de Verlegentheden en Vermaken des levens, in dezen verwarden hoop vergadert. Wy bidden en smeeken u, ô eeuwige Wysheit, om die in het toekomende zelf te sorteeren, want niemant (Jupyn alleen uitgezondert) is bewust wat in de Zielen der Stervelingen Droefheit of Vreugde veroorzaakt, en wat zy door de benamingen van Zegen of Vloek onderscheiden. | |
Het Huwelykszoet.De Gezant Wicquefort, sprekende van de Koninginne van Engelant, die hare Dochter naar Hollant wilde vergezelschappen, zegt zeer aartig: Deze reis is onzeker, als afhangkelyk zynde van de drie onstantvastigste zaken der waerelt, van eene Vrou, van den wint en van het Parlement. Het Parlement en de wint zal Hermes nu overslaan, om het vrouwelyk voorwerp met een welgetempert puntmes te ontleden. De voornaamste contradictie-vodderytjes in het Huwelyks-Novitiaat ontstaan uit eene wederzydsche onwetenheit van elkanders humeur. Sinjour is al te loom om eenige trappen Verdraagzaamheit op, en Mejuffer is te traag om eenige treden van Toegeventheit af te klimmen. | |
[pagina 357]
| |
Die in de Vryagie-maskerade vermomt waren, zyn nu moedernaakt. Kloris bevint nu dat Roosje impertinent is, en Delia schelt Damon voor een' Lompert. Niet verre van de ...... markt woont een koppel Jonggetrouden, dat in het midden van de Honigmaant over het opsnyden van eene Sukadetaart duëlleerde; ja Hermes weet noch een Man en Vrou, dewelke, na eene winst van zeven kinderen, van Bed en Tafel scheidden, en zulks slechts over het braden van een Lamskwartier. Op de .... straat is een paar woonachtig, dat t'zedert drie dagen sprakeloos is geweest over de notabele Filosofische qustie, of een Stel vergult Japansch Porcelein zou worden geplaatst boven den Schoorsteenmantel, of op een ingeleit Kabinet. Het schynt een wonder, dat een Vrou over eene bagatelle stom wort; maar het is niets ongemeens een' Man over een Niet te zien razen als eene wekelyksche byeenkomst van Lappedieven; te hooren brommen als eene nieuwe Battery van achtienponders, en te doen rammelen als de bellen van eene hollande Narresleede. Voorleden Zondag spysde Hermes aan de tafel van een Vrient en Vriendin, dewelk hem geduurende den maaltyt met eene misterieuze conversatie onderhielden. Nauwelyks gezeten zynde, zei Myn Heer, om een discours te formeeren: Mademoiselle La ... danste gisteravont als eene Jachtnimf. Waarop Madame, blozende als een kom vol witte styfzel, repliceerde: Apparent was zy gehult à la Bergere. Neen (antwoordde Myn Heer) maar zy was gekoust met kurieuze zeegroene koujes. Anubis vroeg aan den Knecht om een Limoen; doch daar rees wederom een twistappel uit dat wrang verzoek; want zy hadden 's daags te voren een civiel geschil bedisputeert, rakende de voorrang van Vlier- of Dragon-Azyn. In het hartje van die gesuikerde zamenspraak wert'er een koppel Kreeften opgedischt, en de Man verzocht zyne Huisvrou om het tafelbort van den Ouden met een' halven Zeesnyder te meubleren: doch die goetaardige Juffer, in plaats van dat verzoek uit te voeren, vroeg aan Hermes, of de scharen van de Tooneelspeelsters somtyts niet gevaarlyk waren. De heer verbleekte op die vraag als de Bloetvlag van een' Algeryn, en zei, dat hy te Paterborn een' Pasteibakker kende, die uit gepulverizeerde Hopstaken Amandeltaarten wist te bakken, die niet onsmakelyk waren aan 't gehemelte van een Huisknipschaartje. De gryze Smulbroêr, gewaar wordende dat'er meer kwaataartigheit dan nieusgierigheit onder de | |
[pagina 358]
| |
assche van die vragen en antwoorden verscholen lag, nam zyn afscheit, en dankte de Goden dat zyne ooren doof waren wanneer zyne Huisschalmei een' oorlogstoon begon te blazen. Het Woordenboek van Furetiere heeft meer fauten dan het gladde voorhooft van Juffrou Jakoba zomersproeten. By voorbeelt, die Schryver vermengt Marforio met Pasquyn, zeggende, dat die twee Figuuren eene en de zelfde zyn. Een Momus behoorde zyne Patroonen beter te kennen; want die versteende Hekelaars zyn te wyt van malkanderen geplaatst om ze niet te onderscheiden; ook zyn zy uitwendig geene Tweelingen. Marsorio is een vlakneerleggent beelt, dat, volgens de Outheitkenners, Panarium Jovem; en volgens anderen, den Ryngod, of de Rivier Nera, die Umbria bevochtig, representeert. Pasquyn is eene verminkte Figuur, tegens een' hoek van 't Paleis der Ursini leunende. Vele gelooven dat het een Gladiator, of Schermer geweest is; altoos men ziet dat hy noch dagelyks wonderlyke schermslagen tegens de gekroonde en gemyterde Speelkaarten uitvoert. Zyne Spreuken zyn Lakonisch, doch veeltyts vergiftigt. Hy hoort, ziet en doorgront alles. Geen pyn of Rechtbank verschrikt hem; en noch dagelyks sacrifieeren verscheide Geheimschryvers hun leven aan zyn Afgodsbeelt. Wanneer men Pasquyn slaat schreit Marsorio; en als Marsorio beschuldigt wort is Pasquyn zyn Advokaat. Wat gedaan met deze ondeugende Kabouters? Hen in den Tyber te werpen is niet geraatzaam, want zy zouden luider onder 't water schreeuwen dan op 't lant. Ze in 't vuur te steken en te calcineeren is te gevaarlyk, want ze zouden brullen als Perillus in den gloeijenden buik van den metalen Stier. Hermes belooft aan dien Waaghals die hen vernietigt dezelve onsterffelykheit dewelke Herostratus geniet, die Dianaas Tempel te Efezen in assche dorst leggen. | |
Daemon en de Lukgodin.Hermes was gezeten onder de verkoelende schaduw van twee groene Lindeboomen, en hy mediteerde op de kleur en eigenschap van vroege Suikerpeeren, wanneer Daemon, in de besmulde toerusting van een' Kloostermarsganger, met Wyn, Bier, Vleesch en Visch gestoffeert, zachtjes op Leeuwenburg nederdaalde. d'Oude zette den bril van eene doordringende gissing op den neus van zyne bevatting, doch hy kon op geen twee bolscheuten na raden waarom zyn Dienaar zoo ge- | |
[pagina 359]
| |
vischt en gevleescht was. De Geest liet zyn' Meester niet lang in die nieusgierigheit steken, maar, zyne vracht afgeleit hebbende, begon hy het volgende gesprek: ‘Zoon der Goden (sprak hy) dit zyn provisie-steekpenningen, op dat het u gelieven moge de zonden van uwe evennaasten door de vingeren te zien, en ze bestaan in de navolgende prezenten: Vooreerst, twee douzyn flessen George-Wyn, en twee kruiken Out Bier; het eerste is een prezent van een' Wynkooper die zelf zyn Druivensap kleurt en brout; en het tweede is 't geschenk van een Brouwer die zich zelf de Mout ontsteelt om zyne ziel met geen zwaar Bier te bezwaren. Item twaalf Mergpypen en vier Borstjes van een' Vleeshouwer, die, door oude Ooien in stê van jonge Hamelen uit te venten, het vrouwelyke in 't mannelyke herschept. Noch is'er een halve Zalm van eene vermaarde Visvrou, die de overtollige rypheit van de geschubde Zwemmers door wassen en plassen weet te repareeren, en jaarlyks van de Geneesheeren een pensioen trekt, nadien zy door de consumptie van stinkenden Visch de generale ziekten doet voorteelen. Noch heb ik....’ maar de snaar van Hermes gedult sprong aan stukken; en hy hadt de ongekreuktheit om den Wyn uit te drinken en de eetbare spyzen te consumeeren, doch met deze bedreiging, dat Daemon zich in de eerste 24 uuren met diergelyke commissien niet zou hebben te bemoeien, want dat de gryze Filozoof alvorens wilde toetzen of die Wyn geen hooftpyn, en die spyzen geene kwade digestie zouden veroorzaken. Nauwelyks was Daemon met den ledigen korf af gemarcheert, of Hermes zag iets door de Tuinlaan rollen, dat van verre niet oneigen naar een Zinnebeelt van d'Ongestadigheit zweemde, schynende nu een Reus en dan weer een Dwerg; doch van naby beschout, was het eene schoone jonge Vrou, die moedernaakt met haar' eenen voet op een' ronden yvoren kloot, die in eene gestadige beweging was, waggellende voortrolde. Hare schoone oogen waren bedekt door een' bondel ontvlochte blonde tuiten, en hare linkerhant pronkte met eene gestikte Kalfsblaas, vol dierbaren eer en gloriewint, terwyl zy met de rechter de wezentlyke zegeningen van gout en overvloet aan Anubis gebuuren scheen uit te deelen. Aanstonts bespeurde hy dat het de Fortuin was; boog zich voor hare Ga naar voetnoot* Godheit demoedig neder, en complimenteerde die Schoone met de volgende Oratie: | |
[pagina 360]
| |
‘Ontschuldig, ô dierbare Godinne, een onachtzaam Hoveling; want schoon ik u eertyts heb gedient, echter heb ik u noit met eene genoegzame eerbiedigheit bejegent. Ontaard, ô Koninginne des aardbodems, van de grootste helft uwer Sexe; verstoot de Ga naar voetnoot* voorbarige Stouten, en begunstig de Zedigen en Ootmoedigen. Ik ben overtuigt dat gy de Overlastigen ontvlucht; maar ik bezweer u, belonk met uwe aanbiddelyke blikken de Zorgeloozen. Vermeer niet de bezwangerde geltkisten der Woekeraren, maar vereer liever de magt van uitgave aan de Edelmoedigen. Laat dien Man in zyne behoeftigheit volharden die de deugt niet bezit van mededeeling, maar keer ook de armoede van de zoodanigen die met meer gedult uwe ongenade verdragen dan zy die konnen beschouwen in hunne evennaasten.’ Nauwelyks was dit gebedt geëindigt, of Hermes ontschoot uit dien aaneengeschakelden droom, en bevont dat d'overvloet van Daemon en de visite van de Lukgodes twee gunstbewyzen zyn die met de Maan opkomen en met de Dagtoorts verhuizen.
Leiden den 28 Juny. Sr: Anubis. Is het mogelyk de onstoffelykheit te probeeren van den Inwoonder der Glandula Pinealis? Dat gedaan zynde, is'er dan meer reden deszelfs onsterffelykheit te probeeren, dan wanneer wy het stoffelyk stellen? Hermes zal toekomenden Donderdag die vragen beantwoorden, en ondertusschen met het volgende vaersje besluiten:
De Ziel is boven 't punt van kennis opgerezen.
Zy kent het Al, en is onkundig van haar wezen.
De Ziel is aan de Ziel een Zielsgeheimenis.
Zy voelt, zy tast zich zelf
In 't slyk en aartsch gewelf:
Doch zy is in 't geheel onkundig wie zy is.
Het schynt dat Argus gekipt is onder het Sodiaksteeken van den Scorpioen, want hy steekt gestadig die geene die hem vieren; en retireert met een' scheeven aftogt voor de zulke die hem aantasten. Waarom, Lieveling van Juno, gestadig den Stichtschen Merkuur geattaqueert, en niet liever den Haarlemyt eens gepolst, die zoo genereus den Vloek in een' Zegen herschept; en in stê van onder beneficie van Inventaris Ga naar voetnoot† Benedictiekoekjes verkoopt? Waarom niet den Tacitus der Kalveren eens aangeraakt, die gestadig zyne wekelyksche Kronyk met Staatkundige Lessen van eigen vinding borduurt? En waarom Hermes overgeslagen, die zoo dikmaals de eer heeft van zich op zyne gezontheit te informeeren? |