De Rotterdamsche Hermes
(1980)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |
No. 49
| |
[pagina 330]
| |
Brussel is nu eene Madona gelogeert, dewelke eertyts, in 's Hertogenbosch woonachtig zynde, van Kistenmakers, Dootgravers en Papen voor St. Felten wert gewenscht; want binnen 24 uuren waren de gestorvenen door hare voorbidding zoo frisch als jonge Adelaars: en was'er iemant die het een' dag en nacht langer uithielt, dat was dan per raillerie om eens te zien hoe lang het afscheit-traktement van tranen wel duuren zou. Doch t'zedert hare verplaatzing schynt het als of'er 't staal is uitgearbeit. Santinnen te verplaatzen is als een tweede huwelyk: het groentje is'er afgezoent. Noch is'er eene Lieve Vrouwe van Victorie, die eertyts de Brusselaars in die vermaarde Bombardeering voor brant en schade heeft bewaart, en noch onlangs twee jonge magere Pastoren in Walvisschen herschept, dewelke thans zoo glad zyn, dat het de Nonnetjes vele moeite zou kosten om ze als Palingen by de staarten vast te houden. De zwarte Lieve Heer van Hoboken doet een trits van mirakelen. Hy bewaart de Monniken voor den honger, de Herbergiers voor de tering, en de Boeremeisjes voor de geelzucht. Want zoo eene affluentie van aalmoessen en drinkgelagen is'er voor de twee eerste, en zoo eene confluentie van iets menschelykers voor de laatste soort, dat 'er Anubis basta van roept. Onze L. Vrouwe van Duffelen, die, schoon zy maar een klein Popje van steen is, heeft echter zoo veel vermogen, dat zy jaar uit jaar in de Pellegrims verzacht, doch ter contrarie de Pellegrimessen zoo versteent, dat zy dikmaals maanden werk hebben eer die kwaal aan 't slinken geraakt. De Madona van de Brusselsche Turfzinne is niet op een stroowis, maar op een' Frieschen turf komen aandryven. Deze verlost, als eene tweede Lucina, de zwangere Vrouwen van hare Vrucht, en de Dienstmeisjes, die by nacht en ontyde eene kaers voor hare Kapel ontsteken, van hare failles en mutsen. Daar is de beruchte L. Vrouwe van Laken, die hare reputatie aan een' Boerekneppel, St. Terwei genaamt, verschuldigt is. Die Patronesse is gerenomeert wegens het naspeuren van Gaudieven: en het is waarschynlyk dat, indien zy eenmaal mogt mêgaan op eene Amsterdamsche Duivelssteegs expeditie, zy de vangst merkelyk zou augmenteren. De gryze Historicus zal in de Spaansche Zee van onze L.V. van Scherpenheuvel niet duiken, want die is bodemloos van mirakelen; | |
[pagina 331]
| |
ook heeft'er d'Oude Lipsiusmet de breede schuimspaan van eene onvermoeide pen, in die heerelyke Dissertatie, de Miraculis B. v. Montis Acuti, het vet zuiver afgeschuimt. Men ziet geen witte Raaf wanneer men den ouderdom tot spreukjes en eene ongefondeerde devotie ziet vervallen. De Odyssea van Papa Homeer is van minder alloi dan zyn Ilias; en de laatste Religie, die d'Agrippynsche Zwaan omhelsde, scheelde ruim 10 percent op die van Arminus. En.... maar Hermes wil liefst van het veelkleurig kaartenspel der Santen en Santinnen desisteeren, uit vrees dat de H. t'avont of morgen eens om hun wasch mogten komen. Te Londen is Mr: Mist, de Drukker van het verfoeijelyk Pasquil tegens den Koning van Groot Brittanje, dat in zyn front met deze twee regelen van Maro prykt, O Socci (neque enim ignari Sumus ante malorum)Dat is: O Metgezellen, die al veel harder leet hebt doorgestaan, ons heugen de voorlede rampen noch; Godt zal deze ook wel eindigen: naar Newgate gezonden. Groote apparentie is'er dat die Mist, naar mate dat hy opwaarts klimt, in de lucht van Tyburn zal verzwinden: en de welmeenende wenschen, dat die waerdige Kerkelyke persoon, de Autheur van dat Geschrift, hem tot het eerste Posthuis, daar hy van luchtpaerden veranderen moet, mag vergezelschappen. Hermes behoeft naar geen Haagsche Kermis te loopen, om te zien of'er op de groote Zaal van 't Hof niet eene Ordonnantie is, waaruit men bewyzen kan dat de konst der Drukkery meer schade dan voordeel aan de werelt, en in 't byzonder aan de Republyk der Geleerden heeft toegebragt. Die groote Chaos der Boeken, die de Hofzaal bevat, is alleen magtig een ieder te overtuigen, dat, daar zoo vele Verkens in een kot zyn, de spoeling van geest dun moet vallen; en dat die sierelyke voluminas, gelyk de Fransche Hovelingen, uitwendig min vergult zouden zyn, indien ze inwendig min verrot waren. Hoe welig het onkruit der Sektarissen en Seismatyken t'zedert Laurens Kosters Drukvondeling vermeerdert is, laat Hermes over aan die gene dewelke het ingewant van deze Pandoraas doos willen doorsnuffelen. Doch dat de Studia Humanitatis (de beschavende Geleertheit, zegt de Vertaler) daardoor zyn vermenigvuldigt is tamelyk waar, mits dat | |
[pagina 332]
| |
men desgelyks dan zegge, dat een stuk Veenlants, naar mate dat het uitgebaggert wort, vermeert; en een Vertrek grooter wort naar mate dat men het demeubeleert. Dat door den vloet der boeken de groote Oceaan der Wetenschappen gezwollen is, en zich, om van dat overtollig water ontlast te worden, in verscheide armen heeft gesepareert, is waarheit; doch dat door dien vloet verscheide stukken Zaai- en Weilants van de Republyk der Geleerden zyn geinondeert en in moerassen verandert, dewelke, na dat het water gezakt is, distelen en onkruit voortbrengen, is mede geen leugen. Nune Seges est ubi Troia fuit. Deze stelling zal Majaas Zoon eerstdaags ordentelyk probeeren, en voor het tegenwoordige concludeeren met dit nevensgaande Orakel, dat, indien de Drukpers tot huiden toe voor ons een onbekent Zuitlant was geweest, de Lezers wekelyks met geen Hermes of Argus zouden bezeten zyn. Maar a propo noch iets van boeken. Eenige weken geleden was Hermes tegenwoordig by eene verkooping van die stomme Kakelaars, alswanneer hy hooren moest dat een puistig en quastig Boekwormtje, Gregorio Leti, den Italiaanschen Blaasbalg, vergeleek by den Heer Hooft, den Tacitus der Batavieren, en z.v. Waarin doch (vraagt Anubis) bestaan de ongemeene verdiensten van den heromzwervenden Bladschryver, die de Octoberbeulingen van zyne kinderachtige vertellingjes, in plaats van met bloet en speceryen, met zoetekoek en razynen opvult, en zyne Helden doet spreken als Stoknarren? Hy schryft zonder moeite: zegt zyn Advokaat. Fiat, repliceert Hermes, want indien de veder zoo gezwint niet liep als zyne nootzakelykheit, zou de hongerige Martelaar op een glaasje gerstenwater hebben geavontmaalt, en ontbeten op een Spaansch Velthoen, dat is, een duits Timpje en een bolletje Knuflook. Een Autheur moet zyn' Lezer vervrolyken en onderrechten; maar daar toe wort vereischt eene groote discretie en geene ongemeene politesse, welke beide qualiteiten in zyne historietjes onzichtbaar zyn. De laffe bouffonneries, die hy den Hertog van Ossuna doet debiteeren (voor een groot gedeelte gepikt uit Uilenspiegels-Autheuren, de Koninginne Margariet, en diergelyke) noch de bitsche verwytingen, die Olivier | |
[pagina 333]
| |
Kromwel gestadig moet verzwelgen; noch de Turlupinades van Sixtus den V. en andere & ceteras, zal Majaas Zoon nu niet ophalen; maar hy avanceert alleen dat Letieen Autheur is geweest gelyk de Monnik Vittorio Siri, die zyne pen en Mis aan de meestbiedende verkocht: en hy is verwondert dat die beide Virtuosi, in plaats van Lauweren, geen Zantzakken hebben getorst: d'een en ander was een Geschichtschryver; Tutto Senza orte, Senza stile, Senza politica, Senza concetti e vivacita, Senza eruditione, Senza termine de creansa, e Senza alcuna Verita. Een deftig kleet voor een' Historicus, het welk, zoo'er een weinig meer groen onder liep, Argus niet kwalyk passen zoude. De Dagloonen van de Kleermakers Knechts zyn te Londen gereguleert. Indien nu het vrybuiten van Galon en Lappen der Meesters bepaalt wiert, zou zulks het onderling vertrouwen merkelyk herstellen. Eertyts heeft Hermes een' oppersten Hofsnyder gekent, die geen minder schaar dan een Droogscheerder, doch vry scherper dan die van een' Baartscheerders Raizoir bezigde; en die door den gemeenen regel van Eigenbaat ruim zestien ellen point d'Espagne uit een grys gechambreert zomerkleet van Prins W. v. ... wist over te houden; en, om zyne konst noch volmaakter te doen zien, voor den Hofschilder van dien Vorst een goud lakensch Vest zoo ruim en onbekrompen fabriceerde, dat'er die Hals (alleen maar door het aanpassen van die vermaledyde schroef) eene aamborstigheit, waaruit hy noch een eeuwigdurenden Almanak behoudt, heeft van overgewonnen. Va tibi, si verbis jam contradixeris istis. De Graaf Cowper, die, onpasselyk zynde, naar het Bad gereist is, errinnert aan Anubis eene Historie, die, eenige jaren geleden, in dat Bad is voorgevallen, en waarvan het verhaal de Dames, en wel voornamelyk de getroude, niet onsmakelyk zal voorkomen. Een Lantedelman, die de Wateren van die Baden meer tot verkoeling dan tot doorstraling der sappen gebruikte, zag by geval op een Bal, waarmede Milord Annen.... de Engelsche Dames regaleerde, eene schoone jonge Juffer, dewelke aldaar was gearriveert in het gezelschap van eene Mama en drie getroude Zusters. De oorzaak, dat zy (schoon de bevalligste van vieren zynde) noch niet op de monster- | |
[pagina 334]
| |
rol van het huwelyk was opgeteekent, sproot uit haar zachtzinnig humeur, zynde zoo mêgaande, dat ze altoos gewoon was op boê bâ te zeggen, waardoor 'er niet een Galant in den omtrek van 50 mylen lust had om op dat tegenkrakende vaartuig Kommandeur te worden; zoo dat haar bloemtje gevaar liep van ongeplukt te verslenssen. Doch deze Vryer haar humeur bestuderende, wert eindelyk gewaar dat het niet onmogelyk zou zyn dat gekreukte Stammetje door eene verstandige operatie recht te buigen. Om kort te gaan hy vermeesterde langs de bres van het huwelyk deze schoone Contradiktie-vesting; en, na de behoorelyke dagen van genot en vreugde in haar Ouders huis doorgebragt te hebben, vertrok hy naar zyne woonplaats om voor de receptie van de jonge Vrou eene ordentelyke order te stellen. Hy reverteerde 's anderendaags tegen d'aankomst van Madame in eene ongemeene equipage, zynde, in plaats van in eene koets met vier paerden, gezeten het Scheleton van een' versleten Hartdraver, reets door zyn' jager gecondemneert om met zyn vleesch de naburige honden te vergasten; het achterste van Ronzinant was opgeschikt met een oud trype kussen; en zyne resterende suite bestont in een' kreupelen hont, Turk genaamt, die pas drie zomers minder rekende dan zyn Heer. Mevrou wert verzocht (doch een weinig positief) om onder 't vaarwel-concert van zuchten en tranen achter op te zitten; en daar mê kroopen zy op reis. Een hek, dat toegesloten was, stremde hunne Pelgrimasie; fluks wert Turk geordonneert om het te openen, die op die commando de ooren liet hangen, van ter zyde eens grimlachte, en te met quispelstaartte. Waarop Mejonker 't pistool in de vuist nam, den haan spande, en Turk overhoop bloes. Het hek geopent zynde wert de reis voortgezet; doch met weinig spoets; want het mager Rybeest struikelde gestadig; waarop myn Heer zwoer, dat, indien het noch eenmaal dat Persiaansch compliment maakte, zyn laatste gerecht zou worden opgedist. Nauwelyk was dit bevel geuit, of het uitgeteerde dier glipte wederom. Aanstonts sprong de Kavalier uit den zadel, zette zyne Liefste op het gras neder, trok van leer, en verhaaste door een' eenigen stoot het aanstaande sterflot van zyn' domestyken Viervoeter. Hierop wert de ontstelde Juffer belast de zaal op te nemen; het welk dat zachtzinnige Lam, zonder eene halve syllabe tegenspraak, executeerde: arriverende zy, moede en afgemat, in 't hartje van den middernacht, aan de Valbrug van zyn adelyk Slot, alwaar de jonge Dame door alle de huisgenoten met een' ongemeenen | |
[pagina 335]
| |
luister, respect en statie, overeenkomstig met zyn fatsoen, wert ontfangen. Dagelyks doleerde 't Heerschap dat hy de ongelukkigste was aller levende, en de haastigste die ooit adem haalde: het welk de jonge Vrou met de ceremonien van de Godinne der Stilzwygentheit beantwoordde. Hy, die dit blyeindent Treurspel wilde eindigen, verzocht de Familje van zyn' Schoonvader, benevens zyne Zwagers, om hun Ga naar voetnoot* Kersmisfeest op zyn Kasteel te komen vieren; die, gearriveert zynde, met eenen somineuzen Maaltyt werden geregaleert; waarop de spraakleden van de Dames meer rammelden dan het kopere tuig van een' Bolderwagen, of de zilvere bellen van eene Haagsche Narrenslede; uitgenomen de Jongste van vieren, die zeer demoedig Diva Tacita representeerde. De maaltyt tot den avontstont geprorogueert zynde, separeerde 't gezelschap; Mama met de Dochters vielen in de Geographie van fyne Speelkaarten, en Papa met zyne Zwagers doorsnuffelde de Ga naar voetnoot† stortingen van den Ryngod en de Rivier van Bourdeaux; wanneer de Traktant, by form van eene aangename tusschenpoozing, 't gedult en mêgaande humeur van zyne jonge Vrou begon op te snyden; 't geen van den Ouden, benevens de andere, met een' ongelooflyken lach wert aangenomen. Aanstonts proponeerde hy, dat ieder op zyn beurt het klokje der gehoorzaamheit eens geliefde te luiden, om te toetzen hoe ver die deugt zich over het capricieuze temperament der Juffers extendeerde. Een met fulpe en zyde passementen gegalonneerde Melkuur wert naar boven gezonden, die de Dames bootschapte dat de Heeren iets nootwendigs aan haar moesten communiceren, enz. Mama repliceerde, dat het haar ongelegen kwam: 't relaas van de outste Dochter was: Als het spel uit is: de volgende zeide: Als zy het verloren gelt wederom had verovert: en het derde was zoo attent op de kaart, dat zy 't rapport van den Deurwaarder niet eens hoorde: maar de vierde wierp aanstonts de losse bladeren van Lucifers Gebedenboek op de tafel, was in drie sprongen beneden, en, na eene nederige eerbewyzing aan 't gezelschap, en in 't byzonder aan haar' Man vereert te hebben, vroeg zy: Gelieft myn Engel iets te zeggen? Hy vloog van zyn' stoel op, ontfing haar met opene armen, en, na eene repetitie van tedere caresses, verhaalde hy de proef, bekende zyn gul humeur, en verzekerde zyne Vrou, dat hy, ziende dat zy | |
[pagina 336]
| |
magtig was een temperament te bedwingen dat zoo licht vuur vatte als verschgebrande tonder, hy in het toekomende niet langer het zyne wilde vermommen.
Abdera den 26 der Zomermaant 1721.
Papa Anubis, Wat bezwering, ô Zoon van Maja, dwingt myne oogen om hun Meester te abandonneren in de quintessentie van zyne loopbaan? Immers bereik ik pas 80 jaren, en dat zonder ooit die blikken verstompt te hebben op de klevende kwakzalvers attestatien der Antiquarii, gedoopt, Overblyfzelen en gezwore getuigen der Outheit. Noit heb ik de Satansklaauwen der winzuchtige Rechtsgeleerden daar mê geëxamineert, noch de Muzyknoten der Sireenen (de Minnebrieven der Coquettes) nagezien. 't Voornaamste dat ik heb gelezen zyn drie Almanakken van Stichter, eenige paginaas in Flavius Jozefus, en ten uiterste het schrift van een Uithangbort. Wat is dan d'oorzaak van deze decadentie? Zeg ons dat eens, oude Starrenkyker, en ik zal u.... ik zal u.... maar gy zyt duivels nieusgierig Paai; wat is'er u aangelegen wat ik doen zal?... Altoos ik ben niet ondankbaar.
Uwe E: Vrient
Ouden Dyk den 28 dito.
Heer Besicles, Waarschynelyk hebt gy aan de lectuur van de Wynkoopers journalen, aan de Dootceelen van St. Roselli, Patroon der Liqueurs, of de civile Requestenvan Mama Picart, in het opstel van uw' brief niet gedacht. Doch dat overgeslagen. Hermes, die eertyts de oude Paleizen en vervalle Kerken visiteerde, heeft altoosgeremarkeert dat de ruiten diep in het loot gezakt en vreesselyk duister waren.
Uw E: Vrient
De naaste Hermes begrypt eene kleine redenvoering wegens de Castraten of Gesnedenen, benevens iets dat van grooter nootzakelykheit is voor de Geneesheeren dan een Verrekyker voor de Astrologanten. |