De Rotterdamsche Hermes
(1980)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
No. 48
| |
[pagina 322]
| |
door de lepelzucht ontvallen: ja het is waarschynelyk (schoon Argus pas een Staljongen der Zanggodinnen is) dat hy echter geen duimbreet van die wakkere Mannen in zyn sterflot zal verschillen. Het schynt een kwaat voorteeken dat verscheide Geleerden door eene flinksche geboorte in de waerelt zyn gebuitelt; en het is eene waarheit dat zy zich noch dagelyks in de flinksche Slinger-exercitie oeffenen, om het minste hairtje van hunne vrienden of vyanden te treffen. Die befaamde Outheitkenner Fulvius Ursinus was een onecht kint van een voornaam Edelman. Antonius Bosius, Autheur van Roma Sotterranea, was een zydelings Aterling, door een Romeinsche Ridder op een Afrikaansch Pruimeboomtje geënt. Pomponius Laetus was de Bastaart van een Prins van Salerne: en de Starrekyker Galileus, die zoo familiaar was met het huis der Goden, dat Mars meer dan hondert koppels kreeften met hem heeft gesmult, en Venus driemalen 's weeks een geelvinksnestje met hem stoorde, was zonder huwelyksche voorwaarde door een Florentyns Kavalier en eene onpare Winkeldochter toegetakelt. De Geleerden schillen doorgaans hunne scheenen over drie Amersfoortsche Puntsteenen. Vooreerst struikelen over den Kei van Pedanterie de Schoolgeleerden; over den Kei van Misantropia de Critici; en over den Kei van uitputting die onvermoeide Schryvers, die veeltyts met de vallende ziekte van luchtige gedachten, of met de opstyging van malle buien behebt zyn. De Schryvers verzamelen dikmaals, als Luchtgeesten, op hooge bergen, of, als Nachtspoken, in diepe kelders; de eerste om verheve, en de tweede om diepzinnige gedachten uit te vinden. Zy trakteren malkanderen op de dadelsteenen der Antyken en de dikoversuikerde dullebeien der Moderne: het eerste gerecht is aan hun' smaak een vreemdeling, en het tweede is aan alle fyne tongen een walg. De minste Wysgeer is een Herdooper: en schoon hem de geheimen, dewelke onder de namen der oude Hebreen, Grieken en Latynen schuilen, ja veeltyts uit den mont der Orakelen sproten, niet onbekent zyn, echter moet de naam, gelyk die van een nieugekoren Paus of een Duitsche Thema, in 't Grieks of Latyn worden overgezet. Tanneguy le Fevre wort Tannaquil Faber; of schoon Tannaquil noit een eigen mans naam is geweest. De Jong wort Ju- | |
[pagina 323]
| |
nius, Sculer is Sabinus, en Moltser Mycillus. Van den Bosch verliest zich in Sylvius, en Oudewater in Paleonchidorus, terwyl Jan Victor Rossy met de Vastenavontseertytelen van Janus Nicius Erythraeus opgeschikt is. De Railleurs, die dagelyks met de puntige Stekades van schimpscheuten de quart en tierce naar 't plastron van hunnen Evennaasten stooten, worden menigmaal met de eige munt betaalt. Heeft Vossius den grooten Salmasius niet de huit over d'ooren gehaalt? Is Bokkenberg niet als een Marmiton door Dousa over den neus gehouwen? En is uw Baas Hermes niet door twee Zangers zoo van naby gebarbiert, dat men des Zaturdagsavont niet een grys hair op de Kin van den Ouden kan bespeuren? Bibliomania is eene generale plaag in dit Gewest; en een Litterator, zoo Taalkundig als een Westerkreitsche Waltjonker, vergadert met kost en moeite de stoffe en asscheoverblyfzelen der Oostersche Wysgeeren, besluit die Reliquien in de Lykbus van een vergult Boekvertrek, en vertoont die op solemneele Feestdagen aan de Geleerden, welke kostelyke Manuscripten, van naby door het kristal van oordeel beschout, oogschynelyk veranderen in netuitgeschreve Kantoorboeken van Arabische Koopluiden. De meeste Studenten zyn hun onderhout verplicht aan een element, Water genoemt, en ze zyn de Tegenvoeters der Egyptenaren, die, om dat de Godinne der Liefde by hen onder de gedaante van een' Vis wiert aangebeden, nimmer die geschubde Zwemmers durfden proeven. Men gelooft dat de welgemanierde Argus zyne koele vindingen aan het eten van Ybot is verschuldigt. Ook is het waar dat, indien hy niet in het killig teeken van Pisces was zaamgestolt, hy nimmer met zoo veel succes in dat van Kapricornus zou verhuist zyn. Gevangkenis schaat geene Wysgeeren; want (Demosthenes uitgezondert, die zich vrywillig in een getralyt Boekvertrek opsloot om de Zedelessen te bestuderen) heeft niet Boëthius dat weergaloos werk, de Vertroosting der Filozofie, in eene verstaalde Kazemat opgestelt? Beschreef de groote Hugo niet op het Huis te Loevestein het puikste van zyne Theologische Traktaten, die deftige Bespiegelingen over Mattheus? Pende Buchanan niet in het onderaartsch gewelf van eene Portugeesche gevangkenis die heerelyke Uitbreiding over de Psalmen? En wort'er niet | |
[pagina 324]
| |
gelooft dat Michiel Cervantes zyn' Don Quichot (het eenigste boek dat Monsieur St. Evremont estimeerde) op de Barbarysche Galeien heeft gecomponeert? En wort 'er ook niet dagelyks een heerlyk Treurspel uit een Arnhems Tuchthuis te gemoet gezien? Moderatie is geen Apenjong dat een Uittrekzelschryvertje ooit zal dootsoolen; ook zal hy, in plaats van een Uittrekzel aan de Geleerden noit een Schimpschrift, of aan den wekelykschen Hermes den eernaam van een kladschrift vereeren. Hy weet ('t is veel gezeit hy weet) dat het minder konst is alle drie maanden eene Ezelszaal met Uittrekzels te borduuren, dan wekelyks de nieusgierigen met een Spreukje van eigen inventie te onderhouden. Zy kennen zelden den middelweg om hunne werken te perfectioneren, maar verslyten meest hunne beerenjongen door dezelve gestadig te likken en polysten; of laten die, by mankement van een' behoorelyken omtrek, onbeschaaft wechloopen. Konst behoeft niet te rekken als een Looper, of te marcheeren als een Spanjaart. Daar is weinig aan gelegen dat een Autheur geen Hart zy, mits hy geene Schildpad gelyke. Veeltyts betuigt men voor de kreupelen een natuurlyk medelyden, maar men beschempt de Bultenaars. Desgelyks wort een kreupele Schryver, die maar tamelyk vruchtbaar is, door de vingeren gezien; maar een onecht Wysgeer, die dagelyks gebulte kinderen langs eene bedrukte drukpers baart, is voor 't gemeen een last, en een walg voor vreemdelingen. Die de konst van niet altoos eenvormig te zyn bereikt, is gelukkig. Somtyts trekt d'appetyt naar eene Kalfsborst, en somtyts naar een' omgekeerden Arminiaan. Van daag naar eene bouteille Bourgogne-Wyn, en morgen naar eene fles Nimweegsche Mol. Die de middelmaat tusschen de styfheit van den Examinator en de zwakheit van den Argus uitvint (tutissimis ibit) zal veilig gaan. De eerste is altoos zoo bruin als een Zeelt, en de laaste loopt eeuwig in 't groen of in 't geel. Onder de principaalste domineert de kwylende Lantziekte van eigen lof. Plinius de jonge, Cicero, Balzac en Voiture, zal ik niet eens aanraken. Maar is het niet onverdragelyk, Daemon, dat Latynen en Batavieren met de poeijerkwasten van laffe loftuitingen, en zulks al- | |
[pagina 325]
| |
toos uit respect voor de Cabale, de Ezelsooren van een Dichters Conterfeitzel zoeken onzichtbaar te maken? De Justitie wort door onvoorzichtige Toetzers en Muggezifters met meer wreetheit dan oordeel geadministreert. Onverdragelyke tormenten moeten de Geletterden van die Dwingelanden, en voornamelyk zoo het gefronste Hairklievers en Pedanten zyn, verdragen. Zy hakken en kerven de ongelukkige werken der Antyken en Hedendaagsche onder malkanderen, pulveriseeren vleesch en beenderen, en ziften ryp en groen door de zeef van een belagchelyk onderzoek; doch tot dato dezes weet geen mensch welk by hen meer wort gewaerdeert, dat geen dat 'er boven op blyft zitten, of wel het geen 'er door heen valt: doch dit weet een ieder, dat die Examinators (gelyk de zachtmoedige Paters Inquisiteurs) hunnen Lyderen bekentenissen uit den gorgel trekken, waaraan zy nimmer zyn schuldig geweest. Nochmaals het is een groote Niet waaraan zich alle de Geleerden attacheren. Het is voor Niet dat zy disputeeren en harrewarren, pleiten en schelden, zich vermoorden en verdoemen.... in 't kort, na het Outer van den Afgodt Niet hunnen ganschen levensloop bewaakt, bewierookt en geëert te hebben, vallen zy als okkernoten uit de rype bolsters van hunne aartsche huiden, met die vertroosting alleenlyk, dat zy door Niet zoo wel anderen als zich zelven misleit hebben en bedrogen. Hierop, ô Godts Tolk, ontsprong de Poëtische ader van mynen oprechten Wechwyzer, want de Kamerdienaar der Muzen donderde met onevene accenten het volgende Klinkdicht uit de borst: Wat is een Schooltieran een vaatsche Straatgeleerde?
Een Mallemeeuw in 't licht, een Haas in maneschyn;
Een Bake zonder vuur, een glas verschaalde wyn;
Een Pootuil op een kruk, waar langs dat Spreeuneef scheerde;
Een Haan, wiens quakkelbeen in onrust rust verkeerde;
Die op zyn' mesthoop trotst Denys den Souverein;
Die straf geborstelt is door Ongrieks, slecht Latyn
En erger Nederduits, waarop de Slinger teerde.
| |
[pagina 326]
| |
Hy drukt de Pers en Jeugt, tot dat de beul de Tyt
Hem 't gras ontmaait en bergt, waarop dit Monster
byt.
Dan valt hy, die 't verdienst door schelden heeft gekerelt.
Zoo valt een nachtgespens als Febus oog ontluikt;
Zoo valt een Lettergier wanneer zyn glorie duikt.
Hoe gril- en wervelziek, ô Daemon, is de werelt!
Nauwelyks was dit nootschikkelyk Klinkdicht geëindigt, of de aarde begon onder onze voeten te trillen, de lucht wert met dikke wolken overtrokken, het misterieuze vuur verbleekte, de Altaren, voor Niet, Dievery en Bedrog gesticht, daverden, en op straat komende, zag ik dat de meeste Wysgeeren gelyk groene rieten, aangeblazen door Boreas, begonden te sidderen en te beven. Die geletterde Hartdravers hippelden als Exters, kakelden als Hoenders, en liepen als Ga naar voetnoot* Antilopen, en ik zag, ô Hermes, dat de sommige malkanderen geheele pintsroemers Latyn en andere Onduitsche Talen naar 't hooft gooiden, terwyl hunne Collegaas zoo moedernaakt in Taalkunde waren als versgekipte musschen. Ik vroeg aan den Poëet wat toch de oorzaak was van deze confuzie. Waarop hy met schreiende oogen repliceerde: Och, Daemon (noteer dat wy broederschap hadden gedronken, en myn naam in zyn Stamboek was gehuisvest) de Republyk der Geleerden, door Niet bezwangert, is in barensnoot, en die respective Heeren zyn de Vroetdoktoren die aanstonts zullen nederknielen om 'er van dat pak te ontheffen; maar ik vrees, ik vrees dat d'Oude Hermes het Kraammuzyk van die algemeene Kamerpoes zal betalen, ja de grootste Zelfkant der Weetnieten zal hem by den baart vatten; want als Bruin onder den voet tuimelt, konnen twee Buldoggen hem het opstaan beletten, en..... Subito, ô Anubis (vervolgde Daemon) nam ik een desparate resolutie om deze onbeschaafde Geleerden te ontwyken. Ik naderde Minervaas smeltkroes, ontvonkte een entje fyne Lont, en, eene Myn ziende die met Filozofisch Buschpoeder, om een deftig tegenkabaals werk tot aan de starren te doen steigeren, was opgevult, stak ik'er het brandende gereetschap in; waarop niet alleen die schan- | |
[pagina 327]
| |
daleuze Myn vruchteloos sprong, maar zelfs de drie voornoemde Altaren overhoop geblazen wierden: en ik remarkeerde in passant, dat derzelver grontvesten bouvalliger waren dan de Fortifikatie van eene Spaansche Frontierplaats, 't civiel akkoort van een gedelabereert Aktionist, of het smal gebou van B. dat met hoop is aangeleit, en wanhoop zal worden opgetrokken: in 't kort ik sprong, en trof het geluk van in Kapitein Hales Pacquetboot neder te dalen, dewelke my aanstonts in de handen van den Stuart, dat een tamelyk Chirurgyn was, overleverde, die op 't spoedigste myne wonden met het abstergerend water van welgesuikerde Flip afwiesch, met den Olie van welgelimoende Punch zalfde, en vorders door de Consolida Sarasenica van eene monstreuze Scheepspodding en een gezoden Paterstuk myne vervlogen krachten herstelde. In Londen gelant zynde, begaf ik my naar St. Katerins, waar ik Kapitein Doffer den Ouden opdeed, met wien ik gratis naar Rotterdam overstak, mits vereerende aan zyn persoon een koppel Guinees, en zulks voor een hospitaals Traktement, en een Ledekant, ter grootte van een Tiktakbort. Alhier zegt het Spreukje dat de verzengde Daemon ademhaalde; welk moment Hermes opnam, en zyne oude borst in de nevensgaande vaar wel ontlastte. Vaar wel, waanwyze Eeuw. Hermes, die u zonder zorge heeft gebruikt, verlaat u zonder leetwezen, want gy waart voor hem geene goude, zilvere, kopere noch yzere Eeu. Demokriet heeft meer gelagchen dan hy, doch Herakliet meer tranen gestort. Jong zynde heeft hy noit de spaarzaamheit betracht, want wie is verzekert van eene lengte der dagen? Out zynde oordeelt hy dat het onnut zou zyn, wanneer'er geen tyd overschiet om d'ellende te smaken. Hy is verplicht aan Natuur, en beklaagt zich niet over de fortuin. In zyn vrientschap is hy bestendig als een Filozoof, en in haat onbestendig als eene vrou. Hy versmaat, als een Wysgeer, de Lukgodin; en schoon hy niet al te graag eene waterzode zonder visch uit een gescheurt aarde vat met een Filozoof zou deelen, echter zal hy nooit een gulde kalf om een Sardanapaals-banket kittelen. Vaar nochmaals wel, doorletterde Eeuw, want schoon een Menschenhater u begrynst, gy wederom belacht een' Menschenhater. Ieder Tartuffe vint zyn' Moliere; en ieder Cotin zyn' Boileau. De tyden verschillen noit in hartstogten, maar wel in het behandelen der hartstog- | |
[pagina 328]
| |
ten. De Heeren en Knechts, Juffers en Meisjes, Gryzaarts en Jongelingen waren ten tyde van Plautus niet vromer noch erger dan op dezen tydt. Het is de onkunde der Zangers die de gelukzaligheit, gout en zilver, in de verwydering der eeuwen hebben geplaatst. Hermes is van gevoelen dat onze Naneven van dit tegenwoordige zullen zingen gelyk wy thans doen van het gepasseerde.
Helaas waar is de vreugt van God Saturnus Eeu,
Toen Arent, Piet en Teeu,
Gezeten aan den disch, een appelstruifje smulden,
Bevryt van schattingen, van navermaan en schulden;
Toen Fillis uit een' houten kelk
Dronk versgeperschte wei of lauwe zoetemelk;
Toen! ... maar wat scheelt het ons dat Rymers of
Poëten,
Voldoen 't restantje dat hier Hermes heeft vergeten?
Toekomenden Donderdag zal Hermes eenige Kourantperiodes opsnyden, om zich niet al te ver van het Anticyraas Muiden te verwyderen.
Gedrukt voor den Autheur, en wort uitgegeven, te Rotterdam by Arnold Willis; Amsterdam J: Ratelbant, J: Oosterwyk en D: Rank; Haarlem M: van Lee; Leiden de Janssoons vander Aa en G: Knotter, Delf R: Boitet, Utrecht M:L: Charlois; 's Hartogenbosch C:W: vander Hoeven; Bergen op Zoom Overstraten; Breda Evermans, enz. |