De Rotterdamsche Hermes
(1980)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
No. 38
| |
[pagina 242]
| |
Die, als een Midas, nooit verzaat
Van gout by gout te schrapen,
Gelyk een Misantroop zyn evennaasten haat,
En al de Britsche wol scheert van zyns nabuurs schapen:
Die als een struissemaag, vol vuurs en zonder walg,
De geltkist van de Zuit zwolg in zyn' hollen balg.
Doch schoon hy over zee 't bespieders oog ontglipte,
Beladen met het gout en schatten van Egypte,
Het schelms laat als een geile vrou,
Waar 't ook mag gaan of staan, het slym van naberou.
Savoyart. Daar is d'oude Postmeester C**, die te post gestorven is. Hermes. Homeer heeft nooit netter van pas een mist of wolk, om het leven van zyne Helden te besparen, ingevoert, dan de Doot onlangs uitgevonden heeft om de knaging van dat postloopers gewisse te pallieeren: van dien Postillion (zegt Hermes) die een leugen van staat, een draaikolk voor de gemeene beurs, en een hartdraver van Eigenbaat was. Vrees en liefde zyn oorzaak geweest van zyne schielyke transmigratie, en ter goeder uur is hy, na dat Vader en Zoon het wellustig Albion slimmer dan een Got of Wandaal hadden afgeloopen, naar de Meotische moerassen van den zwarten Dwingelant te post wechgereist:
Eerst sloeg de moort het jong, toen volgde d'oude Haan;
Die, ziende dat zyn kroost gingk rekken,
Zoo schielyk post a post hem volgde langs die baan,
Dat hy vergat zyn broek en laerzen aan te trekken.
Savoyart. Daar is Monsieur le D. de **** op zyn bed van Parade. Hermes. Och wat een bleek solferachtig licht verspreijen die geparfumeerdelyktoortsen, geplaatst op de vier hoeken van zyne houtmyt! Men hoort op klagende toonen de Maannimfen, warende als onbegrave geesten langs de mandragoraas-dreven van het zondig park, huilen en steenen. De Chelsey en Drurylaansche Nachtpapinnen verschynen met ontvlochte manen, en schreeuwen het laatste Vaarwel aan d'ontzielde schors van den gestorven Woutgod. De holle gewelffels van Humphreys paleis weergalmen van de welgegronde klagten der Westmunstersche Najaden: en de Syreenen van de Hooimart, oorsprongkelyk uit het ontmande Italie, trambleeren op koortzige noten de volgende Grafklanken: De groote Vorst van de groene Ga naar voetnoot* Klootbaan is gestorven! | |
[pagina 243]
| |
Op die toonen verzaakt Sr. John zyne dobbelsteenen; Sr. Pieter davert als een glaasje lil van Hartshoorn, en Sr. Jozef versmelt zyne staatszorg in de luchtovery van die Venetiaansche smeltkroezen, en zy zingen eenparig:
Hy is op 't laatst verhuist, en 't schrikkelyk geweten,
Dat zich op ieder leeft van Whit... heeft geschoeit,
En als een hoofsche Stier de Hofkoe nageloeit,
Knarst als een Buldog nu op yzre pin en keten:
En die tot 't laatste toe-zyn' Maker heeft bespot
Bereikte schier eene eeu, en kende nimmer G...
Savoyart. Daar is Madame la Marquise de ***. Hermes. O ja, dat is die bloetryke Marquise, die alle de streken van het liefdekompas rontgeloopen heeft, en die door haar ongeluk niet verootmoedigt, noch door vrees ingetoomt wort; die door wyn, l'Ombre, en Dragondersvloeken een Lichtmis, en door eene nagebootste devotie een' inlantschen Sant het Vinkenet van de Mingodes weet over 't hooft te halen:
Zoo kan een geest de vorm van dag en nacht bewonen,
En zich in 't schittrent licht of duistren mist
vertoonen.
Savoyart. Daar is Monsieur le Chevalier de la ***. Hermes. O, die geleerde Ridder, die, onder de kalfsleere schilden van de Romeinsche Amazonen grys geworden zynde, tegenwoordig in de Raatkamer prezideert! min bekwaam voor den Tabbert dan voor den gordel van de gepaerlemoerde Teelgodinne; ja min bekwaam voor een boek- dan doekkabinet, en die nu als een Wintervlindertje voor een korten tydt flikkert, doch in 't kort wederom tot zyn primitief grontsap zal wederkeeren. Savoyart. Hier is Monsieur le Chevalier de Pel***. Hermes. Ha! ha! daar zie ik dien gerammeiden Narcissus, dien gebeukten Statsminnaar; zoo vet als de spitsgard van een Pikeur, en zoo vlug als een molensteen; wiens kwakkelbeene tong zoo min in den raat wort gehoort als een flageolet in een concert van Walthorens:
Wiens spitze voorhooft met geleende lauren bralt;
Half als een Staatsman en half als een Groenwyf kalt.
Die van den ouden Beer is d'eerstgebore Big,
Somtyts heel Torrys en somtyts een halve Wich.
Savoyart. Daar is Mademoiselle Marie ***. Hermes. O die zielverrukkende en onbemorste Lenteroos! Wanneer zy ademt beklimmen de zuiverste en geurigste reuken van het Oosten d'azuure lucht; de bloemen, waarmê zy hare blonde tuiten | |
[pagina 244]
| |
bekranst, ontleenen van de zachte lokken hare hartsterkende geestjes. Damon, die de elpenbeene kluisters van hare armen ontvlucht, wort door hare heldere oogen een Liefdegevangen; en Koridon verzaakt de gezwolle wynbeziën voor de karmynbloos van hare lelyblanke kaken. Savoyart. Daar is Madame Taurine de ***. Hermes. Ja, ja, dat is de zonnebloem van de Koppelaarsters, die den eersten rang neemt van een Juffertje van plaisier. Het is waar dat een Kamerengeltje de survivance heeft van een Koppelaarster, maar die digniteit is toekomende, en d'andere is reets Doktores. Hermes gelooft dat de deftige uitspraak de Madame la Macquerelle, wanneer zy van een boettooneel aan eene vermengde vergadering eene alleenspraak, die met eene exercitie van dunne rysjes vergezelschapt is, overlevert, magtiger is eene verliefde ziel te bewegen dan de nadrukelyke toonen van Thespis, Fondateur van de Treurspelen. Savoyart. Daar komen le Sr. R**, Monsieur L**, Sr. W**, Mr. W*** en verscheide andere in maskerade.... Hermes. Basta! basta! Virtuoso. Om den vloet van dit mengelmoes te stuiten zal betamelykheit de lamp van den Toverlantaarn uitblazen, te meer dewyl Hermes den Nyt met ledere vleesmuiswieken over de wolken van dit toverlicht ziet zweven; en hy voorziet dat ze niet nalaten zal uit deze eieren van uitvinding duizenden misdragten van uitleggingen uit te broeien: des zal Anubis liever tot u, o Albion, zyn veder keeren; tot u, wiens zegeningen zoo weinig, en wiens rampen zoo menigvuldig zyn. Rampzalige Natie, wiens noodlot schynt voorbeschikt, dat gy van de zulke, die u moesten dienen en hun hulp bewyzen, moest verraden worden; van een nypent, laaggezielt en ontaart Adderengebroetsel, dat uwe ingewanden verscheurt en uwe levensgeesten uitgeput heeft! Waar is die adelyke Romeinsche moet, die eertyts uwe voorouders, onkundig in byzondere inzichten, bezielden; die, stervende voor het algemeen, gelyk dikgetakte eiken, hunne zenuachtige armen, om den vaderlyken gront te beschermen, in 't rond uitstrekten? en schoon donders en stormen over hunne hoofden ratelden, echter was alles veilig onder de schaduw van hun beschermheers-ampt. Of de knikkende en suizebollende Natuur helt naar tytverwisseling; of de Voor- | |
[pagina 245]
| |
zienigheit, door vorige misdaden ontvonkt en over deze schuldige eeu ontstoken, weerhout hare genade, ziet men u niet ter rechtvaerdiger straffe gedoemt. Om de mode van deze eeu, wiens scheurbuikig tantvleesch door een Azynwatertje (by de Aromatike Apothekers Oxycraat genoemt) dient gezuivert te worden, na te volgen, zal Hermes den Lezer een' schotel drie a vier overgehaalt nieus voordissen. Te Londen is de Heer H. Fortes *** uit kracht van een oude tytel by zyne familie, door het huwelyk verkregen, in 't Parlement geroepen. Die Heer is d'eenigste niet die door de huwelyksvruchtbaarheit eene multiplicatie in zyne eertytels bekomen heeft. Meest alle feilen besluiten iets vermakelyks, iets geheims, of iets voordeeligs; doch dit flibberent fautje bezit die alle drie compleet in den Sodiak der overtredingen, en voornamentlyk het geheim. Want of wel die vrucht aanstonts na het planten deur en deur ryp is, echter is zy immediaat, na dat ze op den pruimboom van 't huwelyk geënt is, onzichtbaar; en het is waarschynelyk dat verscheide verhoogde en veradelde geslachten uit die oorzaak in het duister bedolven blyven, die anderzins hunne namaagschap tot aan de doorluchtige Stamhuizen van de Reuzen van Gornichem en de Souvereinen van Vianen zouden konnenextendeeren. Mors non est interitus, omnia tollens atque delens; sed quaedam quasi migratio, commutatioque Vitae; quae in claris viris, & foeminis dux in caelum solet esse. Droom. De nacht was op 't laagste van zyne eb; men zag niet een eenig gestarnt in het toegemoffelt halfront des zichtbaren hemels flikkeren, dewyl die alle treurden, als of d'oudeChaos in eene verschrikkelyke duisternis was wedergekeert; geen eene straal van het eeuwigdurent licht schoot door de dichte donkerheit van den nacht; Natuur scheen te rusten in eene overdroevige stilzwygenheit, en alle de winden waren in de diepte begraven; geen inluisterende Zephyrus ademde naar de hoogte, of geene krygsvoerende takken morden in de laagte; geene vallende waters geesselden de wortels der oude pynboomen, noch men hoorde geene rivieren ruischen; maar zy waren alle saamgespannen om de druiloorende stervelingen in slaap te sussen. | |
[pagina 246]
| |
Hermes, neergestrekt op zyne legerkoets, lag gebakert in onbedachte sluimeringen;..... Zyne ziel zelfs sliep stilzwygende, doch helder, in eene vreedzame loomheit, tot zy daaruit wert verleit, en door een' Droom wakker gemaakt. Hy zag een ysselyk en duister gewelf (deszelfs schrik is onbegrypelyk aan de gedachten) het welk door eenige helsche Toverkunde scheen gesticht te zyn, zoo overgroot en verbysterent verwart scheen dat gevaart, als of 't het ontzagchelyk hol van de doot of het nootlot was; en nochtans was het de bewoonplaats van de Koningen en Monarchen; en niets dan Koningklyke stoffe vermolsemde alhier. Onder de overblyfzelen van eene geheiligde vermaartheit stont een Vorst; een Vorst, wiens onsterfelyke naam, wanneer de overblyfzelkassen vergaan, triomferende de eeuwen zal verduuren. Hermes zag (wanneer hy zyne achtingofferhande aan dien magtigen Dooden betaalde) de zweetende marmere Tombe ontsluiten, en den dooden Monarch uit zyne dootsheerlykheit verryzen; zyne oogleden verspreidden een nors licht, gelyk als dat van den dageraat, wanneer hy het zwarte floers der wolken doorbreekt; by wiens flauwe stralen Maja's Zoon het Voorwerp onderscheidde, zynde geheel verbleekt.... doch met eene nare Majesteit gesiert. Zyne verstyfde lendenen waren omhangen met eenen purperen mantel, en zyn hooft praalde met eenen piramidalen Diadeem, die zyne straffe asgrauwe wynbrauwen beschaduwde. Nu kwam hy met langzame treden voorwaart, zacht, gelyk de schaduwen glyden, of gelyk de nevelen, wanneer zy d'azure lucht bezwalken; maar op 't onvoorzienst, ja schielyker dan de gedachten, veranderde hy zynen tret; de nevelen van den middernacht omringden zyn ontzagchelyk hooft, en stortten langs weinige gryze hoofthairen hunne verderffelyke vocht. De luchtgeesten en stalkaarssen, door dees vertooning ontzet en verwondert, weken ter zyden; Hekaté liet de geplukte toverkruiden uit haren schoot vallen, onbewust wat het voor een onbekent vermogen was dat dus d'oppervlakte des aartbodems bewandelde; een vermogen dat haar vertroostte, en voor het welk zy met recht overentgereze hairen wyken moest, konnende een bezemboek haar ter nauwernoot door de lucht voeren: al wat niet gezuivert was vloot van voor zyne ge- | |
[pagina 247]
| |
vreesde blikken; en Hermes, die tot noch toe niet op den cedel der H. geregistreert is, begon mê om een goet heenkomen te zien, wanneer dat eerwaerdig Gespens hem geboodt te blyven, en met eene flauwe, doch distincte stem hem deze volgende woorden toesprak: Eindelyk is de keten van myn leeme Orlogie afgeloopen; het nootlot heeft aan my den laatsten schult betaalt, en ik ben in de glorieuze verdediging van den H. Stier als eene flikkerende Star verschoten; ik heb min geacht de sollicitatie van de Gallikaansche Kerk dan Mahometh de inspraak van zyne duif; en ik heb, in spyt van den ouden Oratorie-Pater, den Generaal van het vliegent Leger der Jansenisten, door de buurtroupen van Loiola (de Dragonders en Lyfgardecorps van den H. Stoel) den Vyant tot een accommodement gedwongen; hun Appel is potaarde, doch myne geliefde Bulkooper geweest. Tot den laatsten snik heb ik door mynen Blixemstempel de nieuwgeslage Kerkmunt, en die plaats, die aan de schepping ontbrak (het Vagevuur) met tanden en nagels gedefendeert; die plaats (zeg ik) waarin de zondaars door hitte worden geloutert, gelyk de Napolitaansche Overtreders door eene strykade van detergerende kwik; ja ik heb, eer ik zelf vergood was, als een andere Prometheus, aartsche klompen bezielt, en voor eene civile som de Hoogduitschen verheiligt, en de Spanjaarts gebeatificeert. O wat een wellustig merg heb ik uit die drooge beenderen getrokken! vry sappiger dan uit Lamsbouten of welgekookte Kalfsschinkels. Ik heb den Ridder van St. Joris eene Poolsche Maagt bygezet, om door eene gefondeerde magt den Draak der Kettery in Engelant te fricasseren, en hem met eene toekomende reeks van erfgenamen, die jaarlyks regulier, gelyk Stichters Almanakken uitgegeven moeten worden, gelegateert. Aan den Nyl van myne bestiering is het Romeinsch Egypte zyne vruchtbaarheit verschuldigt. Myne Kerk-Prinssen, bevryt van de hitte der Zon, smaken de Speceryen van 't Oosten, en ademen in de geurige Wieroken van 't gelukkig Arabie; men ziet hen, zonder dat zy de Wormen van Persie voeden, in fluweel en zyde Tabberden verschynen; en zonder den Wyngaart te planten verzwelgen zy de Grieksche en Tokaie Wynen. Ik heb, zonder myn ligchaam te vermoeien, de edelste Gesteenten uit beide de Indiën opgegraven; en als een tweede Salomon ben ik door Uitheemsche Vorstinnen met Ophirs Gout overladen. Ik heb de Vruchten van China en de Japansche Granen (zonder lantbouw) geoogst; ik ben participant in de Zilvermynen van Potozy. Ik heb Ario- | |
[pagina 248]
| |
sto, die eertyts zong dat de tweedragt door St. Michiel in een Klooster gevonden is; dat de Abdyen vergaderplaatzen van geschore Tovenaars, byeenkomsten van hommels, schuilplaatzen van lediggangers; en dat de Monniken gevoederde Katers, en de Nonnen gemarterde Puissen waren; door myn' yver van de Zedenverbetering leugenachtig gemaakt: want ik ben geweest d'Afgod van yver in den ingang des Tempels; Idolum Zeli in ipso introitu; Ik ben.... Ik ben.... Hier begonnen zyne oogappels te rollen, zyn borst te piepen, zyn tong te stameren, de openingen van zyn kraakbeenigen domphoorn te vergrooten, en....
En wat'er vorder is geschiet,
Zal ons misschien 't Konklave leeren.
Doch zoo je 't eind zoekt van dit liet,
Zoo konje een' Advokaat daar over consulteeren.
De Hr. Mont du Nort, Geneesheer, prezenteert een iegelyk zyn dienst om de volgende stelling van Hippokrates in den gront te vernietigen: De Geneeskunde (zegt die Griek) is eene moeielyke zaak, en gefondeert op eene bedriegelyke Konst. Doch dees Dokter onderneemt de zwaartste, ja van alle Doktoren verlate Patienten binnen 24 uren van alle hunne kwalen te ontlasten. N.B. Hy is ieder moment bereit d'onfeilbaarheit van deze Operatie door de getuigenissen van een onnoemelyk getal Weduwen en Weezen te bewaarheden. Signoor Fra*** is uitvinder van een' Poëtischen Elixir, waarvan een Dichter, indien hy 's morgens nuchteren drie droppelen, gegoten in stoopsbokaal Maderawyn inneemt, aanstonts twee hondert vyfenzeventig Heldevaerzen zal overgeven; en indien hy het flesje schud, en vyf droppelen, in een' driepints roemer Bergerac gedissolveert, opdrinkt, zal hy allerhande beslag van Mengeldichten uitspouwen: neemt hy zeven droppelen van het grontsap, in een' halven emmer Extract van Alsem gestort, hy zal aanstonts tegens de D..... en zyn moêr Hekeldichten uitbraken, die min door de pen dan eene kitteling van berkenrys dienen beantwoort te worden. Eerstdaags zal de Drukker van de Zeden der Wilden in Kanada, gepent door de Baron la Hontan, een portatief Traktaatje, in groot Folio, rakende de Galsoverzieding in een' kreupelen Boomdraak, aan eene scheeve Lantkrab vast gelymt, in 't licht geven. Dit duister werk ontvout zonneklaar het doodelyk geheim van verbode schriften te debiteren.
Gedrukt voor den Autheur, en wort uitgegeven te Rotterdam by Arnold Willis; Amsterdam J: Ratelbant, J. Oosterwyk en D: Rank; Haarlem M: van Lee; Leiden G. Knotter; Delf R: Boitet, Utrecht M:L: Charlois; 's Hartogenbosch C:W: vander Hoeven; Bergen op Zoom Overstraten; Breda Evermans, enz. |
|