| |
| |
| |
No. 36
Rotterdamsche Hermes.
Donderdag den 20 Maart 1721.
- - - - Non haec mihi crimina fingi
HErmes zal het volgende Tafereel van de gevalle Direkteurs op
de eige wyze behandelen als eertyts zeker vermaart Schilder zyn konststuk deed,
die, wanner hy zyne onmagt gewaar wiert om natuurlyk het schuim van een'
razenden hont te verbeelden, zyn desperaatpenceel naar Melampus
open muil wierp, en alzoo door verontwaerdiging iets volbragt dat boven 't
bereik van zyne konst was.
't Geval vertrotst de konst en legt min op zyn luimen
De Schilder is voldaan wanneer hy 't beest ziet
schuimen.
Na dat Anubis de brieven, hem door zyn' aangenamen
Daemon overgelevert,geëxamineert, en den inhout van eene
uitgestrekte fles Portugeesch Drakenbloet had nagezien, begaf hy zich door den
Hr. Agrippa vergezelschapt, naar hetappartement van den Ridder
***, een Heer, wiens broek meer dan eens hetinstrument van vrede in eene
inlantsche Revolutie met een Kwakers Ladywas geweest, en nu, het
liefdeschuim wars, op het zilverschuim van de Zuitzee dobberde. Uiterlyk scheen
hy vrolyk, doch inwendig was hy vertwyffelt. Zyn wit was hy aan vrees, en zyn
vermillioen aan Bour- | |
| |
gogne-wyn. verschuldigt. Gevraagt
zynde wat hoop hy bezat wegens den uitslag van 't algemeen onderzoek,
repliceerde hy: Tydt, Oneenigheit en Gelt.
Zyn Medeamptgenoot, Rob **, was beschaamt en bedeest. Hy had
naar zyne bedgenoot, die hem, als eene tweede Kassandra, den ondergangk van het
Zuitzee-Troijen voor spelde, niet geluistert, en zoo min op een
gerigtsonderzoek als een houte paert bedacht geweest, schoon hy twee voorname
Grandes van Albion door de hooftscheelboor van eene bedriegelyke
schryfpen had getrepaneert. Hermes vroeg hem wat hy van dit
tegenwoordige spel oordeelde: waarop hy in eenen Lakonischen styl
antwoordde:Oprechte handeling is het allerbeste spel.
Henr. Agrippa nam maar tamelyk genoegen in die spreekwys van
Eurotos Drinkers, en bragt, op hoop van meer uitbreiding, den ouden
Slangenvanger in het schoone huis van den Heer Rich: ***, die over het
algemeen met den Rid. Edw. consulteerde, en door twee sneeuwitte
Engelsche Engelinnen wert verzelschapt. De eerste was de gesupponeerde
Vrou van een' gierigen Brigadier, ruim zoo getrou aan dien langen
Slingerbeen, als de Kassier Robert aan zyne Maitresse, Madame
Southzea. De tweede was eene Lady, wiens Man eene
considerabele Officiantsplaats in het Kostuimhuis bezat; doch hare
conscientie te delikaat zynde om het minste van aangehaalde goederen te
profiteren, en de Ziel van haar Man in een oogschynelyk gevaar te
brengen, was zy geintentioneert geworden om liever een openbaren Dief
dan verborgen Heelder te ruineeren; ook was haar gedrag hierin zoo
gelukkig geweest, dat zy in weinige maanden hem van zyn beste bloet en geroofde
guldelingen, zonder dat zulks hem 't minste chagryn baarde, wist te
ontlasten.
Zoo zag men Nero met zyn goude harp staan bassen,
Schoon Roome lag in assen,
En Edw.... of zyn Zon thans onder is gegaan,
Eert als een Muzelman Korinnaas halvemaan.
Hermes toetste den laatsten, of het niet mogelyk was de
Examinateurs door stofgout... & cetera. Waarop hy hem
toebeet: Neen, want wy hebben gehandelt gelyk de Luipaart den jongen Leeu,
die maar een eenigen vetten Hamel verzocht, slaande de gevlekte Dwingelant
zulks af; | |
| |
doch, helaas (dit zeggende haalde hy een'
zucht uit het diepste van zyne ziel) wanneer de Leeu tot jaren van discretie
kwam, verstont hy niet alleen de vette Hamelen, maar zelf zyne gepenningde
kinderen. Majaas Zoon keerde zich hierop naar den Ridder Rich. **.,
een Heer, voor wiens aangezicht de resteerende Direkteuren als voor eene
uitgekipte tarwschoof nederbogen; een Man, wiens roemzucht Lof voor Eer,
Ceremonie voor Respect, en Magt voor Glorie uitgekipt, en door 't
papiere geschut van zyn roofschip de Zuitzee onveilig, en zyne Lantsluiden tot
slaven had gemaakt. Gevraagt zynde naar d'oorzaak van den algemeenen haat tegen
de Direkteuren, antwoordde hy: Rykdom en Faam zyn t'zedert de
Waereltschepping als twee univerzeele Maitressen van 't menschdom aangezien. Nu
hebben wy door een bestudeert bedrog die twee schoonheden enkelyk voor ons
zelven trachten te debaucheren, zoo dat wy te recht als openbare ontschakers
worden aangezien en behandelt.
Tamelyk was Hermes voldaan van die twee antwoorden, wanneer hy in de
vergulde slaapkamer van den Hr. Ch*** wert getransporteert. Die
Chymist bezag met ontstokene oogen eene Florentynsche editie van
Machiavel, waaruit hy geleert had, dat een man van eer altoos zwak
schynt te zyn, en dat een groot schelmstuk noit zoo verachtelyk is als een
klein; ook dat verzwaring van misdaat deszelfs vermindering is. Gevraagt zynde,
naar den schielyken val van 't Zuiden.... repliceerde hy, die meer
gezwintheit bezat dan een Gaskoens Marquis in den eersten Veldtogt:
Om dat wy, als Cyklopen, dagelyks in holen en gaten nieuwe Donders en
Blixems hebben gesmeet, waar door dat wondervuur (eertyts in d'oogen der
Aktionisten verschrikkelyk) op 't laatst algemeen, en naderhant krachteloos is
geworden.
Sr. Wal**, Mr. Ails**, Mr. S.**, Mr. N.
en vele anderen werden door Agrippa ondervraagt, waar van sommigen
zeiden, dat de Zuitzee-Eclips op het onvoorzienste ten 3 uren 7 min.
langs den kant van Albion begon te verduisteren, ten 4 uren 8 minuten
naar het Noorde te bezwalken, en te 11 uren naar het Weste pikzwart te worden.
Een ander, die natuurlyk naar een tafel-mes, waar van 't heft yvoor, en het
lemmet loot is, geleek, en als een bekwaam Kok menig lekker sausje voor de
zieke Bruit Milady Zouthzea geprepareert had, zei, dat
Champignons, door al te veel zout besprengt, | |
| |
gemeenlyk tot
water smolten. Een tweede riep al lagchende, dat, wanneer iemant naar een
luchtschaduw grypt, dezelve altoos verdwynt. Een derde slingerde op het Anker
van deze nevensgaande hoop; dat de aangename Lente (maar misschien) de
scheutjes van barmhertigheit uit de ruige Comitté-schors zou doen
uitbotten. Een schraal pennelekkertje riep luitkeels: Ho! ho! Heeren; ten
eenigen tydt zullen de Litanien van Libera nos a Commissis, wanneer 't
vergulde Kolossus-beelt gesmolten, en ordentelyk verdeelt is, verhoort
worden. Een groote snoeshaan schreeude, dat geen Natie de Britten in
heldendaden en heldengebreken kon evenaren: andere verweten malkanderen, dat
zy, als kwade jongens, eerst aan het schelden en naderhant aan 't vechten waren
geraakt; onder andere was'er een die zich beklaagde dat de Zielsverhuizing van
Pythagoras omtrent hem te schielyk in zyn werk was gegaan, zynde hy
onlangs uit het ligchaam van een bedelaar, in dat van een Financier, en
nu wederom uit dat van een Financier in een Bedelaars ligchaam verhuist.
Een Heer, die min oprechtheit dan wysheit bezat, zei: De Committé
trakteert ons gelyk een verstandig Byman een wilden zwarm; eerst klopt hy op
een koper bekken om de Byen te doen dalen, dan schept hy dezelve, en eindelyk
plaatst hy die in een' besloten korf met eene eenige opening; en mankeert noit,
van tegens den Herfst hen drie derde parten van den overgegaarden Honing en Was
te ontrooven. In 't hartje van deze plausibile antwoorden wert
Hermes door eene schorre stem, die draai over, hey! riep, ontwaakt. Hy
rees zeer gealtereert van zyne rustbank, en bevont dat het de Muzikale
Orgel van zyn Tuinder was, die of- en defensief om den Wyngaart
te barbieren, was gewapent, en naar wiens komst d'oude, schoon zy geburen
waren, verscheide weken had gewacht. De tydt, die groote ontdekker van de
waarheit, zal ons in 't kort ontcyfferen, of'er eenige vaste gissingen op
droomen konnen gemaakt worden.
| |
Kourantstof.
Eene zekere Princesse is naar haren geliefden Prins vertrokken tot
het voltrekken van haar Huwelyk. Hier uit considereert Hermes, dat 'er
somtyts wel iets twyffelachtigs onder die mirakeleuze bevruchtwordingen
van Oostindiesvaarders-vroutjes (voornamelyk als de man op Batavia is, en de
vrou onder de boomtjes woont) kan schuilen. | |
| |
Maar die sex bevat dikwils de multiplicatie-vraag veel
snediger leggende, dan iemant die overent staat. Ondertusschen is de wensch van
Anubis, dat die groote Personagien malkanderen mogen ontmoeten, gelyk de
bergen in eene aartbeving; dat de Princes in de Huwelyksschaal van de klevende
ervarentheit dagelyks mag herwogen, en altoos zwaarder bevonden worden; dat zy,
het geen zy in tegenstant heeft verloren in eene onvermoeide couragie
mag weder vinden; dat verder continuëele liefde-exercitie ons
dagelyks aan de fabel van Salmacis en Hermaphroditus mag doen
gedenken, die, in twee ligchamen onderscheiden, zoo lang in de liefdebron op en
neder dobberde, dat zy, aan een gekleeft, voor eeuwig vereenigt 'er uit
traden.
Nu hoopt men dat de vlam van Hymens toorts mag
steigeren;
De Vorst noit moe zy, of Madame noit mag weigeren.
De laatste brieven uit de Hooftstat van Albion brengen de
bedroefde tyding mê van het overlyden van den Hartog van *** in zyn 80ste
jaar, die door een' eenigen zoon, pas vyf jaren out, in eer en goederen wort
gesuccedeert. Lucifer, door glorie opgeblazen, wert, wanneer hy
op de diamante kroon toelei, uit het Starpaleis gebotst, en door eene doodelyke
val gekastyt. Wanneer de hoovaardige Nimrot het trotsche Babel stichtte, een
gebou, zoo eeuwigdurent als zyn misdaat, was zyn toeleg om den Hemel te
verbazen. Zoo viel eertyts een hoveling, die door zyne dootschuldige hoflykheit
de zoetste schoonheit van een magtig Eilant trachtte te bevlekken; een Man, op
wiens wynbrauwen versmaatheit en verachting waren geplaatst; die, als een
dwingelant, zyne meerdere voorby snorde, en een Moortorakel sprak; ja die, was
het doenelyk geweest, op een bed van staat, onder den blooten Hemel, de
Huwelyksschult zou hebben afgedaan. Gelyk eertyts het Serpent de onvoorzichtige
ziel van Eva bedroog, zoo was zyn toeleg om de Koningklyke Maagt door eene
beguichelende vlam te verstrikken. Zyn Serail was (in spyt van eene
onedele gierigheit) altoos met in dienst zynde Kourtizanen en
gecasseerde Kamerkatten gemeubileert; en hoe weinig kinderen hy thans
nalaat, echter heeft hy meer dan eens zyne jaarlyksche inkomsten in jaarlyksche
kintskorven en kousjesfeesten zien dissolveren. Zoo iemant nu
nieusgierig mogt zyn, om te weten hoe het bykomt, dat | |
| |
hy; zoo een voornaam liefhebber van kinkhorentjes zynde, zoo weinig
stekelbaarsjes vong, kan dien dit alleen tot antwoort dienen, dat hy was gelyk
een Yzervreeter (alias soldaat) die met groote marssen naar
den oorlog marcheert, doch die, wanneer hy eindelyk den vyant in 't
gezicht krygt, door de voorgaande fatigues zoodanig is afgeslooft, dat
hy alle Heiligen om eenen schielyken Vrede het hooft breekt.
Maar apropos iets anders. Onlangs wert Hermes adergelaten: en
't schynt dat de Chirurgyn, de punt van 't Lancet te diep zettende, de
Poëtische ader van den Ouden raakte: altoos daar vielen drie droppelen
vocht van eene zeltzame kouleur op een half vel schoon papier, dewelke zich
aanstonts dilateerden, en in min dan vyf minuten kon men de volgende
regelen in Oostergotsche Letteren duidelyk daarop lezen:
Toovery.
Geen moortklok, wonderwint, geen Donder of Orkaan,
Noch waternoot, noch vuur,
Zet Duffus, Edgar, of Oneele tot 't schelmstuk aan.
O neen, 't is Machiavel' 't zyn Florentynsche
streken,
Om 't goude Kalf den nek te breken.
Een naar gespook bezielt 't papier van 't Zuit....
huis;
Want Bedelaar of Hex haakt immer naar het kruis.
't Gespook des luchts herschept Paleizen hier in
hutten;
De honger eertyts bloo wort door de weelde stout:
En ondeugt bralt in 't gout.
Doch breek dien Toverpot dan zal hun glorie stutten.
De Heer Law heeft onlangs een Project, om den handel
in de Levant uit te breiden, aan den Senaat geprezenteert, doch kreeg
ten antwoort, dat, de zaken van Commercie aan bekwame lieden toevertrout
zynde, zy door geen Missisippisch Microscopium behoefden te kyken.
Indien de Fransche zon door eene mildadige warmte dat duister Insect
niet had uitgebroeit, en door deszelfs stralen had gebakert, gemelte Hr.
Law zou het gulde vuur, gelyk een andere Promotheus, niet hebben
onderschept, om daar door geheel Vrankryk in een lichten gloet te zetten.
Waarlyk die jonge Vorst beheerschte (volgens Hermes gedachten) voor de komst
van dien rampzaligen een vry grooter Crete; hebbende deze hem thans, als
een staat-Dedalus, een' doolhof gesticht, en daarin een Engelsche koe
gelogeert. Besluit, ô jonge | |
| |
Monarch, indien gy
Minos zyt, dien Ingenieur in zyn'
imaginairenwinst-Labyrinth, of ten minste smelt door uwe stralen
het wasch, waar mê zyne polityke vleugels zyn saamgekleeft, en laat
d'eene of d'andere zee zyne verderfelyke Projecten en gehaten naam
verzwelgen. Een Vorst is aan zyne onderdanen beloning en straf, en zy aan hem
onderdanigheit schuldig. Indien hy naar billykheit zyn ryk bestuurt, is hy een
aartschen G**, doch in de hant van een gunsteling niet meer dan een pak
speelkaarten. | |
Eene lofrede voor Homeer.
Of wel al het ondermaansche door den tydt verslonden wort, echter
zal Homeer, die zoo adelyk van de Helden en auxiliaire Goden
zingt, eeuwig leven en eeuwig bloeien. Zyn glorieryke trant trekt naar zich
alle ooren, en verrukt alle zielen; zyn styl is hoog als de hemelen, en diep
als de baarmoeder van den Oceaan; ryk als de duistere ingewanden der aarde,
waarin kostelyke gesteenten, die zoo statelyk in de laagte wonen, gevonden
worden; prachtig als d'overdadige Koningen van Persien, of de Keizer der
Besnedenen in zyne opgehoopte Majesteit, Hy is luidt als de donder, en
verkwikkent als de zwachtelen van den Slaapgod; schoon als d'oppervlakte des
aartbodems, en kringsgewys als het hemelsblauwe uitspansel, dat door geen
grauwen nevel bezoedelt is. Hy is krachtig als een razende storm, die de vooren
van de beploegde zee van een ryt; stout als zyne Helden, die, door de Goden
geassisteert, vochten, en zoo dapper als Diomeed, die d'onsterffelyken
dwong in de lucht te stygen; glad als de vlakte van Thetis doopvonte; en zoo
klaar en vrolyk als de Lente; zacht als de Westewint, en doordringender dan een
Noorder koelte; zoet als de dauw van Ambrozyn in de goude eeu door Natuurs hant
uit balsemboomen geparst;
Zoo glinstrent als het vuur, waar mê de Dondergod
Trof 't beestig Reuzenrot;
Of als een Blixem, die zyn bleeke en kromme stralen
Schiet door de duistre zalen:
Teder, doch oververmogent gelyk de bekoorlykheden der Juffers, en
keurlyk als d'uitgelezentste konststukken; verschillent, doch zoo
regulier als het vermogen van de natuur zich vertoont in de boukunst
| |
| |
van 't Heelal; en byna zoo duurzaam als deszelfs maakzel. | |
Waarschouwingen.
Men heeft tyding, dat Mr. Mist, een drukker van de
Torys voor de tweede maal in de Pillori, en zyn makker
Cliston voor de tweede reis in de gevangenis is gezet: geene onbillyke
waarschouwing voor kreupele hartdravers en groote getroude Jongens, die, na dat
zy een bedrukt schelmschrift hebben doen drukken, 'er veel bedrukter uit zien
dan een Vlaamsche Boer, in wiens dorp een regiment Dragonders komt
vourageren, ja zulke laffe onderwerpingen gebruiken, dat zy niet alleen
de straffe, maar zelfs 't geheugen onwaerdig zyn.
By Joost Onkruit, is eene uitnemende Spaansche Zeep te
bekomen, die niet alleen weinige plekken in linnen en wollen uit doet, maar
zelfs de vlekken van reputatie zoo deger in den gront zuivert, dat
men'er naulyks vyftig jaren daar na de litteekens van kan naspeuren.
Een Italiaan, niet ver van Muiden woonachtig, is Inventeur
van kurieuze Barometers, dewelke zoo wiskunstig de eb en vloet van
d'Aktie hitte of droogte aanwyzen, dat een ieder, die gelukkig genoeg is
om zoo een konststuk te bezitten, binnen het jaar een koets met vier Paerden,
of een salet met vier duizent ponden tralyen verzekert is.
T'zedert eenige dagen is'er een jong Heer vermist; en dewyl'er
gesustineert wort, dat een groote degen, die hy pas 14 dagen getorst
heeft, daar van d'oorzaak is, wort een ieder verzocht den persoon of degen aan
te houden, en zulks aan den Heer *** te adverteren, hy zal naar
proportie van het een of ander, eerlyk beloont worden.
N.B. de Heer is kenbaar, door dien hy, 't zy in 't bed of aan de
tafel, altoos met de linkerhant op 't gevest, en 't rechter oog op den oorbant
als bestorven is.
Hermes verzekert zyne Lezers, dat hy (dewyl het zoete weêr nu
voor de deur staat) van den eersten April tot den laatsten October veel
hoogdravender en verstandiger in zyn papier zal zyn, te meer, dewyl Argus
korteling met dezelve intentie een' Latynschen Dictionarium van
het jaar 1448 is machtig gerworden.
Gedrukt voor den Autheur, en wort uitgegeven te Rotterdam by
Arnold Willis; Amsterdam J: Ratelbant, J. Oosterwyk en D:
Rank; Haarlem M: van Lee; Leiden G. Knotter; Delf R: Boitet, Dort J. van Braam; Utrecht M:L:
Charlois; 's Hartogenbosch C:W: vander Hoeven; Bergen op Zoom
Overstraten; Breda Evermans, enz. |
|