| |
| |
| |
No. 35
Rotterdamsche Hermes
Donderdag den 20 Maart 1721
Aude aliquid brevibus Gyaris & carcere dignum,
Si vis esse aliquis. Probitas laudatur & alget.
NAuwelyks had Hermes fiat verleent op de voorstelling van
Agrippa, of de Slede begon geweldig te kraken, en extendeerde
zich gelyk een Roos van Jericho, wanneer die door den daau van een'
misterieuzen nacht wort doortrokken. De Boom wert door eene onzichtbare
magt in een' Mast verandert en in 't midden geplaatst; de
Beerehuit changeerde van koleur en hoedanigheit om een Zeil te worden;
het Paert geleek een' jongen die op de fok past, en de Zweep veranderde in een
Roer; in 't kort de gansche Narrenslede wert in een Vaartuig
getransmuteert, zynde Agrippa de Stuurman, die, na den Ouden een
hart onder den riem gestoken te hebben, met sterker vaert door het water
snorde, dan de scherpgepunte pyl, een' Partischen boog ontsnapt.
Het was middernacht, wanneer zy achter den Burgt van Duc d'Alba het
anker (dat zyne afkomst aan de Narrebellen verschuldigt was) lieten vallen, aan
lant stapten, en na dat fameus Kasteel (den Bril van die eertyts beruchte
koopstat) marcheerden. Na een gelit slapende Krygsknechten
gepasseert te hebben, opende Cornelius Agrippa
de melankolyke Gyzelkamer van den Heer Rob** K**, | |
| |
die geoccupeert was in het nazien van Boëthius vertroosting der
Wysgeerte. Hy scheen die zelve persoon niet te zyn die eertyts
prezident van eene dronke byeenkomst was, Davids Club genoemt,
eene byeenkomst, waarin ieder Collegiant zyn uiterste devoir deed
om de zwakheden van dien H. Voorzegger op het bitterste te critizeren,
doch, met weinig succes, dewyl de ligtste vochten altoos boven dryven,
en noit duurzaam zyn. Hermes, aan wien het toegestaan was aan ieder gevangen
van staat eene eenige vraag voor te stellen, vroeg den ongelukkigen
Penningmeester, die een groot Geslagtrekenaar was, uit wat stam de
Zuitzee-Aktionisten waren gesproten. Waarop hy met eene byzondere
eeuvoudigheit aldus antwoordde: Ik geloof dat zy in een rechte lyn van de
bezetene Verkens zyn afgedaalt; want waarom zouden zy anders, indien de D***
van gultzucht in hen niet gevaren was, gelyk Zwynen in het water van de Zuitzee
hebben geloopen? Hermes deed eene diepe eerbewyzing aan zyn oude kennis, en
vertrok, zonder van de wacht ontdekt te zyn, met zyn' Leitsman naar het jacht;
dat aanstonts het anker lichtte, het zeiltje in den top heiste, en zyn kours
zette naar 't moderne Babel, de Hooftplaats van Verwarring, wiens
waterzuchtig hooft, naar proportie van het uitgeteerde ligchaam, veel
te groot is, en wiens ingezetenen doorgaans vereenigt zyn gelyk de twee
eerstgeboren Broeders. Agrippa wierp het anker achter het Kostuimhuis,
dat groot Magazyn van aangehaalde goederen en gepremediteerde valsche
eeden, en bragt Hermes in het getralyt Salet van den Ridder T***, wiens
practyk eer eene order van hennip dan van blauwe zyde waerdig is, en die
in den Roomtyt van het Zuiden dagelyks een douzyn ryke familien als zoo
veele kievitseieren inslorpte. Dees Zuitzee-Baanderheer rookte een pyp tabak,
en vergeleek den zelven dunnen rook by de dampen van het Zuiderpekel, die in
min vlug zout dan vlug gout waren gedissolveert, en wiens droppelen
thans corrosiver zyn dan de verdroogde uitwaasseming van kwik,
sublimaat genoemt. Hermes vroeg hem, door wat toverkonst hy dien gulden
regen van de andere Britsche Maatschappyen had gedetacheert, en met
deszelfs ryken daau de onvruchtbare gewassen van het Zuiden, eerst in bloemen
en naderhant in rype vruchten, had getransmuteert. Waarop hy
immediaat dit tot antwoort gaf: Hierin heb ik my gelyk een
ervaren
| |
| |
Generaal gedragen, die, wanneer zyne Armée
op het zwakste is, overal valsche vuuren doet flikkeren, en een continueel
geraas en geschal maakt, om daardoor sterker te schynen en den vyant te
misleiden. Hierop nam Hermes zyn afscheit; en Agrippa bragt hem in de
vicile gevangkenis van den Boekhouder Gr*** een dik, zwart
en podagreus Kaerel, die zoo onmanierlyk door verscheide duizenden ponden
sterlings opgezwollen was, dat hy een' breuk (hernia) van de
Zuitzee-compagnie verbeeldde. Hermes onderzocht, waarom hy, die eertyts
als een fatzoenlyk man op het schenken van Koffy kon subsisteeren, zich
nu hadt laten gebruiken om zyne Lantsluiden en zoo vele huisgezinnen te
ruineeren, en z.v. Waarop hy met de discretie van een' gevallen
Engel repliceerde: Altoos heb ik getracht een Minister van Staat te worden;
en wie kan beter het Algemeen bewaken, dan die tot barstens toe verzadigt
is? Van die massa vol overtredingen wert Majaas Zoon door den
gewaanden Tovenaar by een ander Chevalier van ongerechtigheit
geintroduceert, een man, wiens maag meer millioenen dan een Spaansche
Kraak had ingezwolgen, en wiens rechterhant nu, in plaats van gout, met zorg,
en de linker met droefheit opgevult was. Het toekomende had hy niet voorzien,
des moest hy in het tegenwoordige zuchten. Anubis toetste hem omtrent
het naberou: waarop hy vrypostig antwoordde: Ik heb geen berou, maar ik heb
berou; want wie kan naberou gevoelen wanneer hy papier langs d'eene deur uit,
en gout langs d'ander deur inlaat? en wie gevoelt geen berou wanneer hy in zyn
persoon de fabel van den hont en het stuk vleesch, die onverzaat naar de
schaduw hapte, bewaarheit vint? Hy zou (na het scheen) iets van meer belang
hebben gesproken, maar wert een' Mr. Loq**, een afgevallen Judas-klerk
gewaar, die, zelfs doot zynde, minder schuldigen den hals breekt, en, onlangs
door de algemeene Aktie-ziekte eene goede som verovert hebbende, door
een algemeen schelmstuk die som nu tracht te behouden: een onbeschaamt
Sycophant, die, gelyk een Adderjong, den buik van zyne moeder
doorknaagt, en in voorspoet een Flikfloier, en in tegenspoet een verrader is,
al te voorbarig in verandering, en te versteent tot naberou. De Heer B**; die
zoo verbleekt is, dat hy, des noots zynde, voor 't Spook in den gestraften
Vrygeest zou konnen spelen, exerceerde zyn talent, om uit te cyfferen
wat grooter was, de misdaden der gewezen Di-
| |
| |
rekteurs, of
het verlies van de bedrogen Zuit-AEolisten; en hy ondervont, dat ieder nieuwe
Inschryving eene nieuwe en ongehoorde Dievery was. De oorzaak hiervan door de
nieusgierigheit van Hermes onderzocht wordende, weigerde hy daarop te
antwoorden. Alleenlyk zeide hy dit volgende: dat de D*** eerst in zyn hart en
naderhant in zyn boek was gekropen; doch dat die Salamandergeest, door de
koelte van het eerste, en door de koude van het papier in deze laatste Vorst
verkleumt zynde, in de warme geltzakken van de Jakobussen (broad pieces)
en Guinees was geretireert, die zyn vervloekt gezelschap, als zynde uit
een heilig metaal gesproten, niet wilde dulden, maar zich immediaat aan
de Committé (Jagermeesters) hadden geadresseert, die nu
met de schop en spade van een strict onderzoek bezig waren om dien ouden
Geltwolf, een gezworen Contramineerder van de Deugt, uit zyn hol op te
delven.
Dus verre was Hermes in zyn examen gevordert, en zou in een
van de zeven goede werken, die, matelyk uitgerekt, met den tyd de Historie van
de Bastille konden evenaren, hebben geavanceert, wanneer de
getrouwe Daemon hem een pacquet met brieven, in zyn absentie zoo
nu en dan op Leeuwenburg geadresseert, en die nootzakelyk in zyn 35
Weekspapier moesten geplaatst worden, overleverde; waardoor hy genootzaakt wert
voor tegenwoordig van zyne ondervragingen te desisteeren; doch in de
toekomende week zal hy de Zuitzeeheiligen, benevens derzelve
respective antwoorden, aan het wel- of kwalyknemen van zyne Lezers
overleveren.
Te obtestor per illam quam tu metuis uxorem tuam.
Plaut. Asin.
Sr. HERMES.
Ik ben aan een verhard, yzerachtig en strafgehumeurt Gaaike, dat zyn
evennaasten misacht en zich zelfs aanbid, vastgeklonken. Madame heeft
eene geheele zee van Liefde voor zich zelven, doch geen een eenig vingerhoetje
voor my ten besten. Dagelyks tempert zy myn gehoor door de vervalschte
benamingen van Schoteltrony (noteer, Hermes, dat myn aangezicht vry plat
is) Konink van Bantam (ik heb geen' Romeinschen neus, Hermes)
Prins Fuillemort (ik val wat aan den geelen kant) en (om dat ik de
lyvigste niet ben, Hermes) Paert van Troien. Het is waar, dat ik my verheuge
dat het niet | |
| |
slimmer is; maar indien zy my ook maar eenmaal vingerde, zou ik
haar tot Atomi (ondeelbare vezeltjes) kruimelen. Nu is myn verzoek, Sr.
Hermes, te probeeren of het niet doenlyk is, door eenen scherpen
Ink-regen, dat is, een aangezet Schimpdicht, dien kwaataardigen storm neer te
leggen; wat dunktje, Hermes? zou dat mogelyk zyn? want ze zeggen.... maar ik
laat het op u staan, Hermes, en ben
Uw onderdanige Dienaar
JOSEPH PANNEKOEKSBERG.
Heer Jozeph, ons antwoort zal geen orakel, en misschien maar
middelmatig naar uw' zin zyn.
Beschou maar 't eerste Paar in Edens Lustprieel,
Dat, nader dan gepaart, doch leefde in het krakeel.
Sr. HERMES.
Ach Noach! Noach! gy die het eerste hout in zeepekel hebt ingezult,
en door het planten van den Wynstok de min in eene Stalkaars verandert, wat
nadeel hebt gy de Juffers veroorzaakt! Maar gy, rampzalige Duitsche Monnik, gy
doode Waarzegger,
Die eerst 't metaal geschut vont in uw houte Cel,
Uit d'aart salpeter bragt, en zwavel uit de Hel;
uw geheugen zy by de Nakomelingen vervloekt: want door zyn konst,
ach Hermes! ben ik thans eene weduw voor de trou, een aambeelt zonder hamer, en
een tulp zonder steel: met een woort, myn Galant, die Zeeluitenant was,
is met zyn schip zoo hoog gesprongen, dat de Bootsman, die wel belezen is,
meende dat hy, als een tweede Endymion, de Maan zocht te embrasseeren: de
Matroozen vlogen naar de lucht als aangestoken vuurpylen, sprongen in flenters,
en daalden neder, herschept in klaarblinkende starren. O die dappere jonge
Zeehelt spyst nu met zyne gebraden en gezoden bouten de koele visschen; die
onversaagde, die zoo vol vuurs stak, dat ik meer dan eens, myn hant tegens het
beschot van de kajuit houdende, zyn onverwinnelyk hart dwars door de eike
planken voelde kloppen. Ik had hem uit eene betamelyke voorzienigheit
gerecommandeert aan drie Officieren, die noch.... ja die noch
meer voor de doot waren bevreest dan hy; want d'eerste was altoos voorzien met
de vinnen van een' vliegenden visch; konnende de tweede duiken als | |
| |
een Paerelvisser; en de derde had eeuwig om zyn middel een kabeltou
gewoelt, waardoor hy scheutvry was; maar noch bezat myn Galant meer
voorzichtigheit, want die bleef altoos buiten het bereik van 's vyants geschut.
Zoo iemant u mogelyk vroeg, Hermes, waardoor hy dan Luitenant was geworden;
repliceer hun, dat de Heeren met hem handelden gelyk de Boeren met hun
scheede; die, wanneer het mes verlooren is, daarin by provisie een hout
steken, om dat ze niet kreuken zou.
Uwe Dienaresse
KORNELIA GOMTRAGANT.
Juffrou Kornelia, uw ongeluk smart Hermes, en hy zal 'er u een
aantoonen die (zoo de kruitkamer hem geen parten speelt) voornemens is te
experimenteeren hoe lang een Officiertje, dat eer noch
couragie bezit, leven kan.
Sr. HERMES.
Meretrix tantisper blanditur, dum illud quod rapiat,
videt.
Plaut.
Dat ik een betoverde Zotskap ben is onwedersprekelyk, trouwens,
trouwens, dat blykt, want ik volg de mode. Ja, ja; ik moest mê
eene intrigue hebben (de D*** haal die eerzucht!) eene Maitres!
eene Madame! een Hoertje! een Katje!.... Hoe wort dat vee genoemt? Ik
overdacht: Jonker Zilverschoon en Kapitein Animal hebben hunne popjes; de
Heer Heelzot streelt zyn Kamerpoesje; ja zelfs de oude Waggelaar, Signeut
Onderys, heeft onlangs een pikzwart Tonderdoosje voor zyn uitgesleten Staal
gekocht. Verrukt, en door die voorbeelden malende, buitelde ik desgelyks
hals over kop in de dootzonde, en bevont in min dan zes maanden dat de liefde
niet te onrecht by een Dier, Chimaera genoemt, dat de kop van een Leeu,
de buik van een Geit en de staart van een Draak bezit, vergeleken wort. Want
armoede, oneer en het Napolitaansche tantzweer hebben die schoone
rezolutie vergezelschapt; en myn welvaart en reputatie heb ik aan
de lonken van die Toveres gesacrifieert: zy woonde in een vorstelyk
Logement, bezat kostelyke meubelen, en was met ryke kleederen, fyn
linnen, kurieuze kanten, diamante ringen en een gout orlogie geballast.
Dit niet tegenstaande is zy a la sourdine, zonder trompet te steken of
keteltrom te roeren, gedelogeert, en ik weet niet meer waar ik haar
vinden zal, als de Zuitzee-Direkteuren hoe zy hunne roo- | |
| |
veryen
voor het Committée zullen defendeeren. Zoo
het waar is, Sr. Hermes, dat je kont toveren of iemants geboortelot oprekenen,
of door behulp van uw' Daemon gestole goederen of verdoolde katten en honden te
recht brengen, ik bid u, stel een request op aan eenige gestarnten, en
wees verzekert, dat myne erkentenis de ondankbaarheit van myne montuur
zal overtreffen.
Uw Dienstbereide Dienaar
CREDULUS KATVAST.
Amsterdam den zoo veelden.
De Heer Katvast zal meer baat voelen door de Liefhebbers van de
Mingodes, confituuren, in den arm te nemen dan zyn hof by de starren te
maken. Ondertusschen zy hem verzekert, dat hy in het toekomende proefvast zal
zyn tegens de vriendelyke toelagchingen van Venus en de vergiftige pylen van
Kupido; want niets is leerzamer dan de onervarenheit.
Sr. HERMES.
Aanstonts is de middagklok geslagen, en ik mankeer in een lant dat
overvloeit van melk en boter een' halven ryksdaalder om by Mr. Pieter te gaan
spyzen. Is het niet om hels te worden; dat men niet een eenig kruis bezit om
zich zelf te zegenen; daar men onlangs door papiere vliegers kon
extraheeren? en dat in minder tydts dan een
regenvlaag Champignons, of een chicaneus Rechtsgeleerde
langdradige proceduren voortbrengt; ja in minder tydts, zeg ik, dan
Doktor Tuetout zyne Patienten massacreert; Jonker Jan zyne
herbergschulden betaalt, of Korinna het tiende van den huwelyksplicht aan den
Pastoor der Jansenisten voldoet! Altoos heb ik kasteelen in de lucht gebout, en
op een derde verdieping gelogeert: myne inbeelding wandelt over Turksche
vloertapyten, en myn rok is zonder knoopen: en of ik dagelyks meer spoorslagen
aan myne uitvinding geef dan Don Quichot aan zyn' Ronzinant in de
doodelyke attacque van de wintmolens, echter avanceer ik niet verder dan
de Mooren voor Ceuta. Met een woort, Hermes, myn fortuin is en blyft dezelve;
en ik vrees, indien eenige Projecten, die ik u toekomende week zenden
zal, niet reusseeren, dat ik den weg aller Visschen zal moeten gaan,
want eene koorde kan ik niet bekostigen.
Uw Dienaar
JAQUES CONTRETEMPS.
| |
| |
d'Heer Waller, een der voornaamste Engelsche Dichters, en
Flatteur van Koningen en Princen, heeft eertyDs een Lofdicht gemaakt op
Olivier Kromwel, wiens verhuizing naar de andere waerelt door een'
vreesselyken storm vergezelschapt wert. Hermessustineert dat 'er de
volgende vertaling eene wydloopige verklaring van is; en dat hy zynen Lezer,
die, na men hem bericht, somwyl al graag een vaersje heeft, daar mede juist
geen' ondienst doen zal. Hier heb je 't Heeren Poëten.
Hy 's wech. het sterflot heeft zyn levenslamp geblust;
Zyn glorizon is uitgescheenen;
En die nooit rust voelde is gerust;
Die Olivier, die Brit en Nabuur dwong tot steenen:
Den Haan en Leeu voor zyn vervloekte zegekar
Men ziet de pyn en eik met 's Dwinglants Lykbus zinken.
De ceder schreit van vreugt. 't schynt dat zyn gom meer
kleeft,
Nu door de doot van een' 't geheel heelal herleeft.
Zoo zag men Romulus naar Styx zyn afscheit banen,
Verzelt door straforkanen;
En Orfeus, die de Hel groet zonder zwaart of knots,
Wert uitgeleit door berg en rots.
't Nemeesche Leeuwevel was Herkles kleet en linnen:
Maar Kromwel, Neroos kroost, verborg het beest van
binnen,
Die door een Tigers hart en door een vreedzaam oog
Der Britten ingewant verstont door borgertwist;
En die drie kroonen won door moort, verraat en list.
Zoo zag Apol in 't koor, spyt tempelwraak en wetten,
Den dappren Thetyszoon door Paris schelmstuk pletten,
Schoon hy mogt vechten met den hemel in zyn vuist.
Keer, keer nu, Britsche Jeugt, voor Moorders vrees
verhuist.
En die door 't hooft der Schriktierannen
Uit d'echte Moeders wieg waart door 't heelal
verbannen,
Stort vreugdetranen, en een tranenoffer plengt
Aan hem die Stuarts bloet met 't uwe had vermengt,
En wiens Trawanten zich nooit in het schelms verzinden.
Nu galmt de Theemsgodt langs den adem der vier winden.
De Zee danst hooger dan zy plag:
Gedrukt voor den Autheur, en wort uitgegeven te Rotterdam by
Arnold Willis; Amsterdam J: Ratelbant, J. Oosterwyk en D:
Rank; Haarlem M: van Lee; Leiden G. Knotter; Delf R: Boitet, Dort J. van Braam; Utrecht M:L:
Charlois; 's Hartogenbosch C:W: vander Hoeven; Bergen op Zoom
Overstraten; Breda Evermans, enz. |
|