De Rotterdamsche Hermes
(1980)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
No. 33
| |
[pagina 202]
| |
Diergelyke Wysgeeren van het Classis van St. Onnozelheit zyn doorgaans Dwergen in de Mensch- en Waereltkunde, en Reuzen in Wisjewasjeswetenschappen. In alle voorvallende gelegentheden der waerelt zyn zy vreemdelingen, die geene de allergeringste definitie van eene hartstogt konnen te berde brengen; daar zy ter contrarie de sex van eene Oester of Alikruik, benevens de voortteeling van een' Kalanderwormtje, met d'alleruitterste omstandigheden konnen beschryven. Eenige jaren geleden, was Hermes zeer familiaar met een van die diepzinnige Filozofen, die eene vierkante doos, vol gedroogde Spinnekoppen, hooger waerdeerde dan een Herder eene kooi Schapen, of een Souverein een' stal vol uitgeleze Paerden; en zyn verstant was zoo vlug, dat hy, om een Boomdraakje of Pisdiefje te bezitten, vrou en kinderen zou verpant hebben. Het is met die studie op d'eige wyze gestelt als met de driften van de Liefde: men mag, of ten minsten een verstandig Man behoorde nooit eene zaak, die in tydtverleuring bestaat, serieus te trakteeren. By voorbeelt, indien een man, die nootzakelyk dagelyks de Beurs frequenteeren moet, over een van de zeven dootzonden (een Bywyf genaamt) struikelde, en van den uchtent tot den avont, gelyk een geile Potmusch, op den lymtak van die Dame vastgekleeft bleef zitten kyken, zou het niet vry staan, van zoo een persoon te zeggen, dat zyne bezigheden en zorgen in zyne uitspanningen verwarden? Daar zyn zelden rampen die niet door eenige voorteekens worden geprecedeert. Meteoren (hoogvliegende dampen) zyn doorgaans de voorboden van Oorlog, Sterfte, Dierte en diergelyke calamiteiten. Eene groote stilzwygenheit, ingevallene oogen, bleeke verw, zyn veeltyts de voorteekens van een' bloedeloozen Wysgeer; en zyne dagelyksche conversatie met stomme en geringe dieren, maakt hem een slecht Orateur by Juffers en Geleerden. Wat is 'er van een Virtuoso, die liever een Ringrusp dan een Ringduif ziet, te verwachten? wat is'er goets te hopen van een persoon, die met meer yver een' Sprinkhaan vervolgt, dan een onvermoeit Jager een' snelloopenden Heihaas? en die met meer zucht naar eene vreemde Tor of veelkleurig Schoenlappertje tast, dan Apol naar Dafne, of de gehairde Woutgod naar de blonde Syringa? O hoe vermakelyk is het, wanneer een echt Verstant een' ingevallen mont over de tromp van een Mug hoort re- | |
[pagina 203]
| |
sonneeren! met een Kastiliaansche graviteit de natuurlyke overeenkomst van een Luis (door een Microscopium bezichtigt) en een wilt Verken beweeren; en het instinct van eene Avonttor (die men waarschynelyker in een paerdepastei dan in een doos geconfeite gember vint) hoort bepleiten! O hoe geneuglyk is het, eene ouwerwetsche trony, met de fok op den neus, uileborden uit Witjes en Vlindertjes in ronde doozen, en in de ronte vast gespelt, te zien fabrikeeren! en zyne Vogeleieren, gelyk medailles, volgens de tytrekening te zien verdeelen! maar laat ons tot de zaak zelf eens komen. Hermes was, drie jaren geleden, in Londen gehuisvest by den Heer John ***, een vermaart Geneesheer; een man (de rariteiten uitgezondert) van een gezont oordeel, doch als iemant maar een snukje aan dat toutje gaf, scheen de Doktor eer een Lit van Ga naar voetnoot* Bedlam, dan van de koningklyke Societeit te zyn, en voornamelyk wanneer hy op het chapiter van den Zontvloet wiert gebragt, dewelke hy door gepetrifieerde Garnaat, versteende Slakkenhuisjes, en tweehondert laden vol veelkleurige Kezelsteentjes wilde probeeren. Van daar daalde hy veeltyts op de loftuitingen van verscheide chymicale uitvindingen, namentlyk in een sap, om Ruspen en Spinnekoppen in hare natuurlyke schoonheit te bewaren; zyne Filozofische pekel voor Monsters en Misdragten; een Spiritus voor Slangen en Padden; en eene welgeluktepreparatie om des Winters Maidou, en in den Herfst Maartsche sneeu te maken.Imprimis sprak hy met veel achtbaarheit van zyn'
Koningk der Sprinkhanen,
Testiculen van een Kever,
Gebalzemde Krokodillen,
Dommelvogeltjes, en een
Gehoornden Schalbyter.
Noch vertoonde hy met veel veneratie een Egyptisch Gouverneur, wonderbaarlyk in Jodenlym geconserveert; benevens een' Lantpaling, in wiens maag het geraamte van een verslonden kalf gevonden was: item de graten van een' Snoek, die een geheel broetsel van halfwasse Zwaanen had opgevreeten: de toebereide huit van een Steendog, die van een Hovenier geleert was, de Karpers uit den Vyver van Milord Olifant te vangen: eene Afrikaansche Pad, in wiens hooft de Lapis Bufonitis (Paddesteen) gevonden was, met welken steen de Doktor 'er meer dan 2000 van den Kai had gecureert; het vel van eene | |
[pagina 204]
| |
Amphisbaena (voor en achteruit kruipent Serpent) ten tyde van Kato in de Woestyn van Lybie gevonden, en door Lukaan gementioneert: Et gravis ingeminum surgens caput Amphisibaena.Een gehuisde Slak, door de konstige hant van den zelven Geneesheer ontleet, waaruit hy Wiskonstig bewees, dat alle Slakken Hermafroditen zyn. Item
Een Nest, en zeven eieren van een' Paradysvogel;
Een mislukte vogel Phenix;
Een Rhinosterspees, en eenen in rootkoraal veranderden
Kabeljau.
Een Artificieele Baziliskus, zaamgestelt uit d'oogen van een Hoer, en den adem van een' Regtsgeleerden; een door konst nagebootsten Salamander, waarvan de kop is het hooft van een Bombardier, het ligchaam van een Distillateur, en de staart, de fluit van een stats Minnaar. Daarenboven bezit hy een Tarantelspin, waarnaar de Dansmeesters de figuur van de folie d'Espagne hebben genomen; twee ongemeene Hartshoorns, die een Apotheker eertyts voor zyn uithangbort, en naderhant voor zyn wapenschilt heeft gebruikt: en duizende diergelyke zeltzaamheden, bekwaam om ons van nutter wetenschappen te separeeren: zoo dat het zonde en jammer is, dat de Opzienders der jeucht den driekanten Gerions-boom van Tyburn met die kleinoodien niet versieren, tot een voorbeelt van de zulke, die met excessive kosten en irreparabel tydverlies, het uitschot van de Natuur in hunne Kabinetten ophoopen. Te Hamburg vriest het zeer sterk, en de Rivier d'Elf is zoo vol Ys, dat die niet meer kan bevaren worden. Dat is een kout subject, zal Argus mogelyk zeggen? Fiat, het is zoo heet niet als zyn brant van Rennes, of zyne Pest-bouffonneryen; en echter zal Hermes zien of hy eenig leven in dat doode ligchaam kan verwekken. Indien men niet van de goede trou der Reizigers verzekert ja overtuigt was, zou men somtyts aan de voorvallen van De Bruin, Robinson Crusoe, Tavernier, Ferdinand Mendez, Pinto, Le Blanc, Constantin van de Renetappelen, en de Filozofale koude van den Ridder Jan Mandeville mogen twyffelen, te meer, wanneer de laatste verhaalt, hoe de gestrengheit van de Vorst op Nova Zembla zoo vehement was, dat aanstonts de gesprokene woorden coaguleerden, ja zoo styf bevroren, dat zy malkanderen met open lippen, als GoutscheAktionisten, admireerden. Ruim drie weken waren zy in dien staat, wanneer de wint omliep, | |
[pagina 205]
| |
en de lucht verzoet wert: aanstonts weergalmde de kajuit door den weerklank van krakende consonanten, vermengt met schuiffelingen, uit de dikmaals herhaalde letterS spruitende. Een moment daarna hoorden zy syllaben en korte woorden, die vroeg of laat, na dat zy min of meer gestolt waren, smolten. In het midden van die surprise kwam' er een droom van vloeken en bannen, geuit op een' schorren toon, insubstantie het volgende: De D*** haal Jan Mandevile, die ons in dit vermaledyd kout lant heeft gevoert: sak*** ik hoop dat hy 'er zoo wel barsten zal als ik. Mort*** dat hem dit en dat, en z.v. Dit was de stichtelyke alleenspraak van den Bootsman, die naderhant door eene hartelyke louzing betaalt wert. Hondert diergelyke waarheden slaat Hermes nu over. Alleen moet hy inpassant dit noch zeggen, dat zy op 't onvoorzienst het Airtje van Prins Robert was a Gentleman.hoorden, 't geen een kneutertje, door dorst gestorven, voor 't laatste afscheit deuntje had gefluit. Hoe de Kok zoo vast met bei zyne handen aan eene baly geweekte stokvisch vroor, dat zy genootzaakt waren hem aan 't spit te binden, en een dozyn reizen voor een groot vuur ront te draien eer hy los geraakte: en hoe de Bottelier, die zyn water afsloeg, in dat onbeschaamt postuur zoo verstyft wiert, dat hy door heeten brandewyn en lange peper ontdoyt moest worden, zal men t'avont of morgen eens ordentelyk ophalen. Uit den Burgt van de elf duizent maagden wort ons berigt, dat de Magistraat onder trompettengeschal heeft doen afkondigen, dat 'er by d'aanstaande vastenavontsvermakelykheden geen maskerades mogen zyn: ieder gelooft dat zulks op het verzoek van den besneden Solliciteur Lemle Moses is geschiet, die in effigie, benevens zyn' Zielbezorger, de Rabyn, op Paltzsche verkens lustig om geloopen hebbende, tot noch toe den reuk van die onreine schepselen niet vergeten kon. Die Palestynsche Woekeraars zyn wel gewoon dikmaals op de Verkens van de onbesnedene te tournooien; doch dan kiezen zy zoodanige uit, wien borstels niet straf genoeg zyn om 'er een scepterpunt uit te maken. Al was het eeten van zwynenvleesch, volgens de Wet, den Joden niet geinterdiceert, echter gelooft Hermes niet, dat zy die beslikte dieren zouden keelen of dorven eeten, want de overeenkomst van humuer en hartstogt is doorgaans vergezelschapt met liefde; en het zou op die stelling zeer difficiel zyn, om tusschen | |
[pagina 206]
| |
een Joodin en een Verken te vonnissen, te weten, wie de vuilste en wie de vruchtbaarste zyn. Parys. De Hertog van La Force schynt zyne Aromatique Negotie met force te willen mainteneeren. Een hotél vol gewapende Domestieken is tegens een Comissaris een krachtig argument; en een diergelyke Nuntius van de Justitie is noch al gelukkig, dat de zonde van die schriftelyke Commissie niet is nedergedaalt op de polityke schouderen van den Orateur. Deurwaarders en Commissarissen van 't Gerecht zyn dikmaals aan die eike Benedictien onderhevig: en of wel het ligchaam van de Justitie in hunne persoonen geledeert wort, zulks belet echter niet, dat zy de blauwe plekken van dat affront dragen. En of men nu eene diergelyke bagatelle als eene rebellie, tegens de Godinne van de geregtigheit gepleegt, uitschreeut, daar is, volgens het sentiment van Hermes, geene slimmer rebellie, dan die door geen gelt, hooge geboorte of magtige vrienden wort gesouteneert. De 19 dag van de Sprokkelmaant geeft ons uit Weenen te kennen, dat (volgens eenige brieven van Venetie) de Ridder van St. Joris, de Kardinaal Alberoni en de Heer Law, dikmaals in het Klooster van de gebaarde Weerwolven, de ribstukken van St. Franciscus zouden raatplegen. Hermes heeft eenmaal eene medaillie in zyne bezitting gehad: die Pronkpenning verbeeldde Jakob den tweeden, den Algerynschen Messomorto, den Fabrikeur van den metalen Stier unigenitus, en den grooten Soliman: deze vier omringden een' geheiligden Altaar, en smeedden een solemneel schelmstuk tegens drie vereenigde Koningkryken en eene magtige Republyk. Boven hun hooft zweefde een Duiveltje, dat met eene vierkante muts van Loiola was gekapt, vertoonende zich in den omtrek deze zinspreuk,
In Foedere Quintus.
De vyfde man
In 't vloekgespan
De welmeenende Torrys, zachtzinnige Jakobyten, de vriendelyke Zeeschuimers, heusche Mahometanen, en ootmoedige Societeits-gespoken, konnen hierop eene applicatie (zoo hun 't gelieft) maken. Te Mallaga zyn vier Ingenieurs gearriveert, die de Fortificatien van die plaats hebben bezichtigt en in goeden staat gevonden. Het is al iets ongemeens, wanneer Spaansche, Portugeesche of Venetiaansche Vestingen in goeden staat gevonden worden, en noch daaren- | |
[pagina 207]
| |
boven de critiques van Vestingbouwers, of liever Kleermakers van Steden en Burgten, ontsnappen. Hermes heeft in Vrankryk een van die Vuurvreeters gekent, die meest den tydt door die schroomelyke woorden van Ravelyns, Fleches, Courtinés, Chemin, Couvert, Bastions, en diergelyke, den kinderen de koorts op lyf 't joeg; en ondertusschen bestont zyne geheele bravoure (gelyk eertyts Marius in de Moerassen van Minturnie latiteerde) in zich desgelyks hier of daar achter eene dichte haag of diepen sloot te verschanssen. Intercludito inimicis commeatum.Hermes was nedergedaalt in een onderaarts Pakhuis, ruim zes voeten in 't vierkant, en examineerde het getal van zyne kleine Fransche bouteille-brigade; dewelke merkelyk door de groote koude gesmolten was; wanneer hy in de keuken een vreezelyk gestommel hoorde, beginnende de bonte Louw zoo afgryzelyk de alarm-trompet te steeken, dat d'Oude Man dacht, dat d'arme Kater alle de Ratten en Muizen van den Oudendyk op zyn gezengde vacht kreeg; dies klom hy schielyk opwaarts, doch zag, in plaats van het genoemde Ongedierte, wederom zyn' zeer geliefden Daemon, die met een langkachig karel vergezelschapt was, en op den vrolyken toon van Pekelharing in de kist begon te zingen:
Neen, spaar noch stok noch degen, Man,
Als u de vyant sart.
't Zy Argus dreigt of Kokkoek Jan.
Of wel een Britsche Start;
Of platgebekte Bedeltas
Zwetst op haar slagzwaarts kracht:
Die braaf is, en geen snorkers acht,
Vreest Brutussen noch Kas.
Hermes kon geen peil op die onverwachte vreugde, of noch min verwachte visite van zyn' Daemon trekken, te meer, alzoo hy hem met twee Floretten, een paar Houdegens, Pistoolen, Engelsche Cudgels en schermschoenen gewapent zag. Daemon, die de ontroering van Majaas outsten Zoon bemerkte, begon te lagchen als of hy stapelzot wiert; doch zeide eindelyk (een weinig tot bedaren komende) Om uwe vyanden te beschamen, ben ik, o Hermes, met deze figuur (wyzende te gelyk op dat langachtig mensch-postuur) die door Negromantie is voortgebragt, en de gedaante van alle uwe vyanden op uw bevel zal aannemen, alhier gearriveert. Pas aanstonts deze Schermschoenen, en neem deze Floret in die vuist die wekelyks de zotheden hekelt (meer dan eens is pen en degen in de hant van een wakker man vereenigt geweest) en probeer en gewen u tegens de schaduw eens vyants dat geen te | |
[pagina 208]
| |
doen, dat misschien ten eenigen tyt tegens 't origineel moet worden ondernomen. Dit gezegt hebbende, begon de Figuur zich te bewegen, en nam de gedaante aan van een' wekelykschen Koehoeder, die meer dan eens Hermes in zyn absentie den Degen door de ribben jaagt; en, noch hart noch moet hebbende om den Ouden in zyn wekelyks cartel onder d'oogen te zien, ontzielt hy hem par coeur. Sta vast (vervolgde de Geest) doch tast nimmer naar de borst, maar wel naar 't oog; want zoo hy per avontuur een hart heeft, is het niet grooter dan een notemuskaat; en de minste quetsuuur in het oog van een Muis is doodelyk. De gryze Kabouter waagde 't stuk: en die figuur, even geraakt zynde, tuimelde neder, gelyk een verslete lei, die door een' noortoosterstorm van een' spitzen Kerktoren wort geblazen. Hermes prees stilzwygende zyn' moet en Adres in zulke hooge jaren, wanneer dat Beelt, in een ander karel getransmuteert, en gewapent met een slagzwaart, overende rees; waaruit Anubis giste, dat het zoo goet een Hollander niet was als de voorgaande; doch echter moest hy 't zelve lot ondergaan. Daarop kwam een derde, met het pistool in de vuist, op de baan. Doch zoo als hy meende vuur te geven, stont de haan zoo stokstil, als of hy door het schilt van Perseus getoest wiert; des schoot Hermes Victorie op zyn' vyant, die aanstonts als een kegel onder den voet rolde. Toen kromp deze bewuste ligchaams-figuur in malkander, als of ze in olie opgezoden was, wert dikgebuikt, zag infaam scheel, en was in den eenen poot met een' vlegel, en in den anderen met een vat vol gals gewapent. Hermes begon op 't gezicht van zulk een' Kampioen en zulke ongemeene wapens, geen kleintje te lagchen: doch eindelyk ziende, dat het Gedrocht naderde, verhief hy een' eiken ryksstaf; waarop de scheele Droes, in 't postuur van een suppliant nederknielde, en door tranen, die langs de stoppelen van een' besneeuden baart nederrolden, vergiffenis van zyne overtredingen scheen te verzoeken. Het medelyden begon de plaats van de Wraak te occuperen; wanneer het Verradertje, op zyne luimen leggende, met zyne overgebleve tanden den hiel van Hermes trachtte te vatten; die, dit gewaar wordende, het Deugnietje met den opgeheven stok zoo eene hartelyke strykade gaf, dat het lager verzonk dan de groef, waaruit d'Oude pas opgeklommen was. Zoo moet gy u dagelyks exerceren (zei Daemon) en indien'er dan een Brutus of Kassius opdondert, zult gy ten minste meer kortswyl voor uw taaie huit bedingen, dan Julius Caesar of de groote Pompejus. Toekomenden Donderdag zal Hermes den Lezer het vervolg der Narresleden mededeelen, benevens iets raars, waarvan hy als noch het allerminste denkbeelt niet heeft. |
|