| |
| |
| |
No. 30
Rotterdamsche Hermes.
Donderdag den
13 Februari 1721.
Veritas est per quam immutata ea quae sunt, aut ante fuerunt,
aut futura funt, dicuntur.
Cicero de Inv.
HEden zal Hermes sommige resterende avanturen, die hy, door
de Waarheit vergezelschapt, ondervonden heeft, eens optellen, en met de adelyke
konst, Piktura, zyne inleiding beginnen.
Multa vident Pictores in umbris, & in eminentia quae nos
non videmus.
Cicero.4. Acad. De Waarheit dan (o hoe
gelukkig is een man die zoo een goet gezelschap heeft!) bragt
Hermes in 't gebou van een gerenomeert Koopman in
Schilderyen; een persoon, vermaart wegens zyne grondige kennis, zedigen imborst
en deugtzaam leven; ja zoo begaaft, dat hy, des noots zynde, eene Hoogeschool
voor de jeugt (dat is op 't oog) kon verstrekken. Dees Heer had met veel moeite
de namen, zoo van Italiaansche als Nederlantsche Schilders (schoon hy nauwelyks
lezen kon) van buiten geleert; en de klanken van
Rafael d'Urbino,
Michel Agnolo,
Carats,
Corregio,
Albano,
A. v. Dyk,
P.P. Rubbens,
Fluweelen Breugel,
Ostade,
Brouwer,
J.D. de Heem, en z.v. dartelden als Zeegoden op
d'oppergolven van zyne lippen. Noit dronk hy eene bokaal witten zyn, of daar
zwommen ten minste zes Romeinsche Schilders op d'oppervlakte; en noit rooden,
of men kon 'er een douyzyn Nederlantsche op den gront zien spartelen. Vorders
| |
| |
was hy zoo oprecht en conscientieus, dat hy min zwarigheit
maakte, om iemant een Copy voor een Origineel aan te preken, dan
een Juffertje uit den stamme Levi om met een getrout man het Overspel te
plegen. Hermes stelde door het kristal der Waarheit man en paert op den proef,
bespekuleerde eerst den regtzinnigen Konstkramer, doch met weinig
voordeel voor den Patient; want hy wert aanstonts in zyn element van
waanwys, verradersch en bedriegelyk getransmuteert: en d'onechte
Konstbastaartschilderytjes, wanneer hun de gulde en ebbenhoute sieraden wierden
uitgetrokken, en de blanke vernis en gomhuiden afgestroopt, schreeuden:
Genade! genade! wy zyn Naneven van den Eccho, Aterlingen van den Weerstuit,
in boeken en winkels geteelt, zonder Peetoom of Peetemui in 't duister gedoopt;
en noit heeft ons Carats gezien, of Corregio ons beädemt: van Dyk en
Rubbens waren lang in stof en asschen vergaan eer wy geboren wierden. In 't
kort, wy zyn.... wy zyn lorren en leuren; of op bastert-Neerduits, geene
ORIGINEELEN, maar bedrieglyke COPYEN.
De Waarheit kon niet langer het byzyn van den Leugen dulden, maar
conduiseerde den ouden Man in het huisje van een kreupel Drukkertje, dat
in eene vriendelyke samenspraak was met zyne Orkade, namelyk eene
samenspraak tusschen een Doosje Tonder en een Kruikje Gal. Het Manneke, wiens
verzope tronytje uit meer koleuren bestont dan de stalen van een Stofjeswever,
zat beschanst in eene borstweering van boeken, dewelke inwendig rot en
uitwendig vergult waren. Het roemde zich een
Menno Simons kint te zyn, en dreigde hem na te volgen,
doch met zoo veel spoets, als een ontheupt Rypaert op een' diepen en
doorweikten klaiweg; 't zy zyn natuurlyke marsch hem deed achterwaarts
deinzen, of om dat zyne long door een corrosive uitdamping van die
boeken verzworen was. Hermes bezag ter loops door zyn kristallyne
vergrootglaasje die deftige bladeren, en bevont dezelve te bestaan in
Koerbachs Woordenboek,
de Werken van Caesar Vaninus,
La Hontans Zeden der Wilden,
de Vryheit van Denken,
Tolands Uitbraaksels, het hersselooze boek van
Juffrou Hoogentoorn, en z.v. dewelke hy, wanneer de
Uilen hunne kazematten, de Egels hunne aartholen, en de Vleermuizen de
puinhoopen verlieten, aan deze en gene met een Dievelantaarntje kroop
uitventen. | |
| |
Hermes, door de Waarheit gewenkt, verliet 't Boiteusje, en
drong in een Salet, waarin vier bedaagde Heeren, met de fok op den domphooren,
hun doot of leven uit een ossekookertje verwachtten, en ieder moment op
het hoogen of lagen der Teerlingen differerende mombakkezen aantrokken.
Morbleu! riep de jongste (die meer dan duizentmalen met Olivier Kromwel
kievitseieren had loopen zoeken) 't Fortuin is behext en belezen: en ik
protesteer, dat ik bort en steenen aan den.... Halte, halte (viel 'er een
ander op in, die voortyts den vermaarden Prins Maurits onderrichting in het
Schaakspel plagt te geven) ik verlies altoos.... Altoos geen eer of
fatzoen (brulde een derde, die een zwarte paruik en blonde stevels droeg)
want ik, die maar speel om tytpasseering.... Hierop overviel hem een
zware hoest; waar op hy een' neusdoek, en benevens dezelve drie valsche
Teerlingen uittrok, dewelke aanstonts door het kristal werden bezichtigt, en
bevonden, dat zy hunne hooge oogen aan een subtiel boortje en zware kwik
waren verschuldigt; zynde die venerabele oude Zondaars, Speelders van
hun beroep, die, by mankement van: Haal mich den Deibels, of
jonge Groentjes, malkander door het lancet van een pasdiesje het Or
potabile aftapten. Niet ver van die Akademie ontmoette Hermes een'
Roomschen Sant, dewelke langs de poort van een voornaam Paleis, alwaar hy
wekelyks eenige Zedelessen leverde, wert uitgelaten. Hy had (door yver verrukt)
om het vlees t'onder te brengen, al te lang met de Kamenier geworstelt, en
eindelyk bevonden, dat het spreekwoort waar is:
Tandem bona causa Triumphat. Verder zag Hermes een
bleek tenger Sprinkhaantje, dat eenige vette paginâs in het Corpus Juris
van een' geduldigen Regtsgeleerden had nagezien. Hy wert op den reuk door een
ongelukkig Medevryer opgevolgt, die den Haas en het spoor in een eng steegje
misliep. Deze wederom wert van een derden gevolgt, en die weder door zoo vele
andere, dat Hermes genootzaakt is, 'er een spelletje by te steken; want de
Drakehuit van zyn papier is veel te klein om alle de Nachtgevallen en
Waarheits-ontdekkingen daarop te schetsen.
Nec mora quod Pontus, quod terra, quod educat aër,
Poscit & appositis quaeritur jejunia mensis.
| |
| |
Uit Brussel heeft men, dat de
Marquies de Pancallier een voortreffelyk
Festyn, dat met een magnifiek Bal besloten is, heeft gegeven. Is
het mogelyk, dat onze straffe Batavieren de eenvoudige gerechten van hunne
hartvochtige Voorouders verlaten, om, als gecondemneerden, uit die
overspelige, en met gif vermengde Fransche delikatessen, hun voetsel te
zoeken? laten wy ons geheugen met die spierachtige Kampvechters-ledematen der
Ouden eens ververssen, en zien, hoe die gewoon waren met hun 25 a 26 rondom
een' gebraden Os te gaan zitten, en dien tot de beenderen toe op te kluiven.
Moeten wy niet met droefheit op de lichaams- en krachts-vermindering der Heeren
van Gornichem reflecteren! Hoe zyn die sterke schonken en zenuwachtige
armen tot poppebouten en zwavelstoksbeenen versmolten! Het is eene
konstante waarheit, dat die robuste Arkel, met de handen aan de
schotbalken hangende, tusschen zyne knïen nooit het paert zou hebben
opgeheven, indien hy dagelyks met Fransche Fricassees en Ragouts
onthaalt was geweest. Ook is het niet waarschynelyk, dat eene jonge
Dame, wanneer zy die ophitsende Souppés, sterkgekruide
Saussen, en geforceerde Gerichten inzwelgt, dat zy (zegt Hermes)
twee a drie jonge Reuzen t'eener dragt zal voortbrengen.
Voorleden Zomer wert Hermes van een heer getrakteert, die
zyne bezigheden in twee deelen onderscheidde; zyn eerste was, om lekker te
eten, en de tweede met goede woorden zyne Krediteurs schatryk te maken.
Ontelbaar was de menigte van schotelen en assietten, die alle met de
uitvindingen van
Robert,
Gaillardon,
Mondam,
Brignaillé, en diergelyke vermaarde
Keukeklouwers pronkten. Recht tegenover den ouden Waarzegger Hermes stont naar
het scheen een gebrade Yzervarken, maar, van naby beschout, was het eene
gelardeerde Kallekoen: twee Konynen waren door de behendige
anatomie van een' Franschen Kok in twee Faisanten verwisselt, en men mon
noch de linken in een Speenverkje, dat tot 'er doot toe was gegeesselt om dat
het kort zou zyn, remarqueren: de Karbonaden waren gewonden in
papiere nachtrokken; de hoenderen en duiven met borstplaten van verkensleder
voorzien; en de gewapende Zeemonsters (kreeften) werden, gelyk
Willem den eersten, Hartog van Normandien, in hun
harnas gebraden. Het is ondoenlyk eene nette be- | |
| |
schryving te geven
van eene blinkende Yspiramide, uit gecandelizeerde bloemen en vruchten
gecomponeert; moetende Hermes noch lagchen, wanneer hy gedenkt, hoe
sommige gasten door yskoele wynen den brant van hunne tongen zochten te
verfrissen, die zy een oogenblik te voren door peper en verhittende speceryen
in vollen gloet hadden gezet.
Voorleden Zondag zyn te Parys 10 a 12 Vrouspersoonen, uit de Kerk
komende, van de straat opgeligt, en naar het Chatelet gebragt.
Devotie is eene deugt die de Sex in eigendom of liever erfpacht bezit:
hare assiduiteit voor Kerk en Priesters bekrachtigt deze stelling: by
voorbeelt, ziet men dagelyks niet dat de Biegtstoelen door een knielent
escadron Dames en jonge Juffers belegert zyn? ja daar is zelfs geen
Kapucyn, al was hy zoo gebaart als de Zeegod Glaukus, zoo streng als
Epikurus, en zoo vervallen als een oud adelyk stamhuis, die niet pronkt
met eenen completen rozenkrans van Devotarizen; de geringste voorziet
hem met pomade voor zyn' baart, en de magtigste met wyn voor zyne
tydpasseering. Maar hoe duur staat hem die zegen! want hiervoor moet hy door
zyne gebeden de Vrou in een vruchtbaar huwelyksbed, en den man in een
neringryken winkel maintineren: hy moet den Zoon aan een ryke Juffrou,
en de Dochter aan een goed Man helpen. Nota bene: de Lezer zy gedachtig, dat
Hermes door een goed man verstaat, een man, die zich door zyn vroutje regeeren
laat: want is het niet beter dat de blinde Huishen een' Haan op den onbekenden
weg misleid, dan dat zy dien volgen zou, die met twee gezonde oogen begaaft, en
der baan kundig is? ô neen! zoo een wollig Zuiglam wil door geen Lompert
geregeert worden; liever zou het uit zyne lieflyke oogen twee paerlen laten
rollen, waarvan d'eene Bedrog en d'ander Spyt wort genoemt. Wyk dan, goede
Hals, die met goeden raad uwe bedgenoot wilt onderschragen: wyk, maar echter
wees niet zoo reukeloos van hare raatgevingen te achten. Die met een vrou
advizeert, is de verstandigste niet, maar die haar Advies
opvolgt, verdient het teeken van vryheit, den achtbaren hoet, te derven, en met
eene zotskaprôen te pronken. Hoe ver het crediet der Vrouwen,
strekt wert eertyts niet kwalyk van een' Zwaab uitgeleit. Deze hoorende dat een
Keizerlyk Overste werfde, begaf zich daar naar toe, en bood zyn persoon aan, om
behoore- | |
| |
lykvoor een' gehuurden Dootslager aangeteikent te worden.
d'Overste, goet Paus goet Roomsch zynde, vroeg den Kryger, wat zyn geloof was
wegens de H. Maget? waarop hy met eene groote zedigheit repliceerde:
Heer Overste, wy arme Zwaben gelooven aan geene Wyven.
De inwyding van
den Heer Krochaert, Abt van
Dillegem, is geëindigt met de plechtigheit van een grooten
maaltyt. Zelden leest men van eene plegtigheit, dewelke niet eindigt met den
Omega-krans van een' overdadigen maaltyt; en hoe nader die plegtigheit
aan het H. Wierookvat van St. Pieter komt, hoe sierlyker
d'exercitie-school van Sampsons wapenen opgesmukt wort. Eene Papentong
is gevoeliger door een' matigen maaltyt gemortificeert dan een Dronkaart
door een slecht druivengewas; een Dame d'honneur door een schrale
erkentenis, of een Duitsche Snoeshaan door een vroege Campagne.
Monsieur Boileau is van gedachten, dat d'eerste Citroen voor eens Paters
lerelapje gekonfyt wiert: en de lekkertoebereide Verkensvoetjes bewaren noch
tot dato dezes de H. Fondatie van Manihoud. Het Priestersbeetje
is aan ieder bekent; en de konfituren van het Jeruzalems Vrouweklooster
zyn ruim zoo vermaart door hare delikatesse, als de Nonnetjes door 't
goet vertrouwen op haren Rentmeester. Doch Hermes wil die overdadigheden
geensins op de gestrenge Abdyen van St. Michiel,
Tongerlo, Everbun, en z.v. (waarin
d'arme Heeren zich op goeden Vrydag met zes a zeven schotels vis moeten
behelpen) appliceeren; noch op die penitente ongeschoeide
Karmeliten, die genootzaakt waren (o gewillige armoede!)
Chokolaat te koken met witten wyn: noch op de boetvaerdige Paters
Bogaarden, in wier konvent meer potten en pannen dan
disciplinen te vinden zyn, en waar van de moderaatste op den
Feestdag van hunnen H. zoo verheugt was, dat hy de eike schutting, dewelke
nauwelyks door drie mannen kon bewogen worden, uit yver overhoop liep.
Desgelyks worden de kuische Brigittynen uitgezondert, dewelke veeltyts
een Vrouwenklooster aan het hare aantimmeren, waardoor een zeker Reiziger, op
't gezicht van een diergelyk Hermafrodietsch gebou, niet onaardig zei: Daar
is de Dorsvloer (wyzende op de Nonnen) en gins zyn de Vlegels.
In de Vrouwenkourant wort een iegelyk gewaarschout, wegens zeker
bedrog, aangaande niet genoegzaam geblaaude Bredasche La- | |
| |
kens, en
z.v. Wat is'er een notabel onderscheit tusschen het Dier en zyn Vacht!
en hoe menig toont eene goede mine, schoon hy een desperaat spel
heeft; want indien sommige galante Officieren, die onder het inzwelgen
van Franschen Wyn, of iets ergers, meer vyanden vernielen dan Madame ***
ligtgeloovige Minnaars heeft geruïneert, eens een weinig in den
ketel a la preuve afgekookt wierden, ô, zy zouden zoo blauw als
Karpers of schorteldoeksbanden voor den dag komen; en hoe menig Saletreekeltje,
dat de Juffers met een droog praatje amuzeert, zou (van na by
geëxamineert) nauwlyks aan het Galzwart konnen voldoen! ja, hoe
vele Schoolgeleerden, wanneer men die van hunne Grieksche en Latynsche
Spreukjes, Leeuwenvaersjes, Sic argumentor, en uit spinnekopsdraden
gefabriceerde Authoriteiten beroofden, en in 't loogwatertje van eene
strikte critique een walletje liet opkoken, zouden niet onbekwaam
geoordeelt worden om een Papegaai te leeren klappen! Maar Hermes wil onder deze
Blauwverwers den doorgeoeffenden Argus geensins confonderen, want die is
een Man, die alzoo bekwaam is om
Antonides in Rym,
Hooft in proza, en
Doudyns in dartele gedachten te evenaren, als een
Zuitzee-Aktionist in staat is, om voor de vuist zyne beschuldigingen op te
lossen, dat is, gelt en eer te bewaren.
De verjaring van 't geven van den titel van Groothertog aan
Kosmus den eersten, te Florencen, brengt Hermes in geheugen een
uitmuntend schoon devies, gemaakt op het Huwelyk van Kosmus de
Medicis, Prins van Toskanen, en Maria Magdalena van Oostenryk,
Dochter van den Aartshertog van Grats; het woort verbeeldde den naam van
den Prins, zynde een Zon in het midden van een' Sodiak:
Niet voor my, maar voor de waerelt.
Dat van Alexander de Medicis was mê niet zonder
verdienste. Het devies was een Rhenoster, met deze woorden:
Zonder overwinning zal ik niet wederkeeren.
Deze woorden zyn op de getuigen van de Naturalisten en Poëten
gebout.
Rinoceros nunquam victas ab hoste redit.
De Slaapgod had zyn loode hant al opgeheven om eenige druppelen
Maankop-vocht in het nachtkroesje van den Ouden Man te gie- | |
| |
ten,
wanneer Daemon onverwacht langs den wenteltrap van den schoorsteen nederdaalde.
Hy presenteerde met den rechterpoot een briefje aan Hermes, doch zoo
vast 'er in bestorven, dat men genoodzaakt was de hant door Bordeausche
Pomade eerst te zalven, een moment daar na door een fomentatie
Persikko buigzaam te maken, en op 't laatst door een Cataplasma van
Eeau de Barbade te ontdooien. De brief behelsde in substantie het
volgende:
Sr. HERMES,
Wikkel u nimmer in dispuit met een man zonder oordeel (by
voorbeelt als een Schryvertje van het Uittrekzel der Boekzaal) want diergelyke
rauwe geleerden formeren zulke oneigene omstandigheden, zulke
grondelooze redeneringen, en verlichten dat papiere molentje met zulke
verstandige waterkleuren, dat zy magtig zyn uwe eigen gedachten te verdeelen.
Een Zotje, dat met boeken familiaar is, haspelt den eenen Schryver zoo
wonderlyk door den anderen, dat hy altoos een bekwaam man (by form van
wederlegging) in een Serail stommen kan veranderen. Het is waarachtig,
dat het zonder bekwaamheit geschiet; maar die onbekwaamheit is d'eenige oorzaak
van die verwarring. De inundatien van diergelyke Schryvertjes zyn
verderffelyker aan de geleerde waerelt, dan die van de Gothen of Wandalen aan
een Staakundige regering. Het recht gebruik van geleertheit, is, ons zelven te
veradelen en verbeteren, maar geensins, onze onbekwaamheden te blanketten. Maar
noch dwazer is 't, die onbekwaamheit door een Uittrekzel van uitheemsche talen
te willen deguiseren: wantLiteratuur doet een persoon wel af,
maar niet uitsteken; en indien sommige Schoolgeleerden min
gelatiniseert, en meer in hun eigen taal geschreven hadden, zou Holland
maar geweten hebben dat zy Plagiarii en Pedanten waren.
P.S. Het Uittrekzel-schryvertje zal mogelyk (tegens dat hy 't
vierkant van den Cirkel heeft uitgevonden) uwe mistastingen in zaken en
persoonen eenmaal aantoonen.
UE. genegen Dienaar
N.N.
Gedrukt voor den Autheur, en wort uitgegeven te
Rotterdam by
Arnold Willis; Amsterdam
J: Ratelbant,
J. Oosterwyk en
D: Rank; Haarlem
M: van Lee; Leiden
G: Knotter, Hage
Wed: Gazinet; Delft
R: Boitet, Dort
J. van Braam; Utrecht
M:L: Charlois; 's Hartogenbosch
C:W: vander Hoeven; Bergen op Zoom
Overstraten; Breda
Evermans, enz.
|
|