| |
| |
| |
No. 27
Rotterdamsche Hermes.
Donderdag den
23 Januar 1721.
Difficile est Satiram non scribere. Nam quis iniquae
Tam patiens urbis, tam ferreus ut, teneat se?
AL weder Brieven, Lezer.
Sr.
HERMES.
Gy zult nooit de harten van uwe Lezers winnen, ten zy gy desisteert
van particuliere krakkeelen. Een Zedenverbeteraar moet doorgaans de gebreken in
het generaal, doch zelden in het perzoneel aanraken. Het is waar dat
Juvenaal,
Horatius,
Persius,
Petronius Boileau en diergelyke Satyristen, nu en
dan eenige notabele voorwerpen hebben uitgekipt; doch zulks heeft hun
nooit weerhouden van de algemeene gebreken te geesselen. Raisonneer eens over
dit voorstel, en wees verzekert dat zulks merkelyk zal contribueren tot agting
van uw perzoon en progres van uw papier. Ik ben met sinceriteit
Uw dienstbereide Dienaar
ANONYMUS SINCERUS.
Hermes oordeelt (wie ook van dezen Brief de Auteur mag zyn) dat die
man de zaak niet kwalyk begrypt; derhalven zal hy thans een weinig over het
Satyrisch raisonneren. De twee voornaamste Satirici, doch
different in styl, waren Juvenaal en Horatius. De laatste
was een beschaaft hoveling in het Hof van Augustus, een Vorst, beleeft en
goetaardig, schoeiende al zyne Kourtizans op den zel- | |
| |
ven
leest; zoo dat de groote Dichter geene ondeugden kon afmalen, dan eenige kleine
ongemaniertheden, valsche pretensien tot politesse, of eene
impertinente zucht tot eenig ampt of waerdigheit boven de bekwaamheit
van den Pretendent: grover feilen dorsten noit de Hofpoort genaken.
Juvenaal in tegendeel schreef onder de dwinglandy van Domitiaan, die
alle schelmstukken deed triumferen. Hy voorzag den val van het
Keizerryk, misachting van eer en verbastering van zeden. Horatius eert
in zyne gezangen de Zedekunde en andere deugden; Juvenaal attaqueert in
een' trompetstyl verschrikkelyke waarheden; en spaart geen' adem om zyne
Zanggodin in het midden van die afschuwelyke Gruwelenplegers te doen
uitsteken.
Hermes zal trachten deze twee wakkere Zangers (zoo veel zyn vermogen
zal willen toelaten) in eene generale critique wegens de
predominerende Eeufeilen, met onvermoeide schreden te volgen, en in het
toekomende dit papier niet meer met de walgchelyke afbeelding van een persoon,
die, als een Yzervarken, altoos zyne pennen van lastering tegens de waerdigste
Wysgeeren, Professoren en Liefhebbers der Muzen, uitgeschoten heeft, bezwalken;
te meer, dewyl een Man van eer op zich genomen heeft, de rechtmatige zaak van
Majaas Zoon in eene particuliere Apologie te verdedigen. Nu iets van het
gewoone Nieus.
Uit Weenen schryft men, dat te Roome zekere Klok in St. Pieters Kerk
van zelve had beginnen te luiden, als een voorteeken van des Pauzen doot,
dewelke daarover, na men zegt, al vry wat ontzet is geweest. Is het wel te
begrypen dat zyne H. zich zoude ontstellen over eene waarschouwing, waarvoor
menig eerlyk man zyn gansch kapitaal zou willen geven? Het schynt dat de oude
Vorst geene groote gedachten van zyne toekomende receptie gevoelt, of
dat hy mogelyk de groote rekening wegens eene zoo lange administratie
met zyn Voorzaat niet gemakkelyk zal konnen sluiten. Hermes kan niet beseffen,
dat de decadentie van een' driedubbelen Myter afhangkelyk zou zyn van 't
gelui van een klokje; want zoo dat doorging, zou ieder Kardinaal expres
een' gegageerde Klokluider huuren, om daardoor de toekomende Pauzen, was
het niet de doot, ten minsten eene driedubbele koorts op den hals te jagen;
want een arentsoog straalt niet half zoo sterk op eene onnozele duif, dat van
| |
| |
een ouden Wolf op een jong zuiglam, of dat van een' gryzen
kerkuil op een vaal aardmuisje, als een Kardinaals blik op St. Pieters
klapmuts. Ook is het redelyk dat een ieder op zyn tourbeurt het papale
kerkpuisje gebruikt, 't geen zoo duur door het zielverlies van eene
gerafineerde simonie wort verkregen.
De Fransche schryven, dat men in het toekomende, in plaats van
Les folies de Cardenio (een spel dat al te lang is voor de Fransche
langkmoedigheit) het blyspel van Don Japhet d'Armenie in de Tuilleries
zal vertoonen. De fundatie van een goet spel bestaat (volgens
Horatius) in eene goede bevatting; en Mr. Waller pryst de
Franschen hierin, dat zy eerst schryven, en naderhant denken. Doch Hermes
gelooft, dat zulks maar applicabel is op de yskoude huurlingen van
Pierre Marteau, die geen ander talent hebben, dan eene
transplantie van woorden, en de twee laatste syllaben te doen
klinken; maar geenzins op den aangenamen
Moliere,
Monsieur le Noble,
Racine, noch den hoogdravenden
Korneille, die, als een Arent op zyn eigen pennen
na by de Zon zwevende, schoonheden heeft ontdekt, die aan Ouden onbekent zyn
geweest. De Engelsche hebben een'
Shakespeer gehadt, die wonderlyke Treurspelen
heeft voortgebragt, als
Mekbeth,
Othello, en diergelyke, dewelke, zonder de feil
van op het Tooneel bloet te storten, onweergadelyk zyn, en noch hedendaags door
verdienstige Akteurs in d'uiterste volmaaktheit uitgevoert worden. Het
is eene bedroefde schildery, tusschen de Nederlantsche en Engelsche
Akteurs vergelykingen te maken; want de laatste inspireren ons
met eerbiet, en d'eerste met verachting. Doch 't is zeker, dat eene doodelyke
armoede veel tot hun ongeluk contribueert; want gelyk zeker Doktor
eenmaal zei, dat hy door een mager dieet een stout man in een bloodaar
kon herscheppen; zoo mag men affirmeren, dat'er niets verhevens te hopen
is van een Komediant, die, als een beslikte waterdog, in een' kelder,
of, als een geplukte kater, op een bouvallig zoldertje logeert; en
daarby, als Kurius, zyne feestdagen met gebrade knollen viert, op den
vetten Dynsdag vlees, en op den mageren Woensdag vis derft; ja, altoos
hongeriger is dan een Novitius van de Kapucynen, en naakter dan een
Spaansch soldaat.... Neen, het verstant wort uit den overvloet geboren; want
Hermes heeft beleeft, dat Mannen, die door 't geluk van 't achtereinde van een
koets | |
| |
daarin hadden weten te springen, aanstonts uit buffels in
Demosthenessen veranderden; en dat livreijongens door het conquesteren
van een amptje welsprekender wierden, dan die gene, wier schoenen zy eertyts
met zoo veel modestie hadden opgepolyst.
De Paus heeft op een' avont 36 schotelen met allerhande
ververssing aan den Ambassadeur van Venetie gezonden, enz. Het is byna
onbegrypelyk, hoe de nakomelingen van voorouders, die groote beminnaars van de
Perziaansche diviniteit waren, dus verbastert zyn; want men
prefereert ongelkaerssen, stinkende lampen, hout, turf en kolen,voor de
gulde zon; en men verruilt de vrolyke uuren van den Morgenstont tegens de
pikzwarte debauches van den droeven nacht. Hermes wenscht (maar het zal
niet doorgaan) altoos van het aangename daglicht te jouisseren, en uit
het aartsche slyk in de diepe stilzwygenheit van den nacht te verhuizen, en als
dan te vertrekken, wanneer de rauwe en ongezonde dampen (zonder dat de
dagtoorts die kan verstroijen, matigen of tegenspreken) wyd en zyd hun fortuin
zoeken. O wat genoegen gevoelt een man, die, wakker wordende, zich noch in
wezen bevint, zyne levenslamp met verschen olie voelt opvullen, en zich uit die
onaangename duisterheit (de Bastille van den aartbodem) ontkertkert
ziet! Zyne ziel wort in alle hare eigenschappen ververst, en met duizende
recruiten van animale geestjes versterkt, voornamelyk zoo zy wort
opgebeurt door den adem der bloemen, 't maatgezang der vogeltjes, den dau der
kruiden, en diergelyke natuur-karessen van den vrolyken morgenstont.
Diogenes, door de wandeling den Hont genoemt, stelde dit volgende
opschrift onder het prezent van eene goude Venus, die de Kourtizane
Phryne in den tempel van Delfos had geoffert:
Ex Graecorum intemperantia.
Uit der Grieken ongematigtheit.
Het schynt dat de paerlemoere schulpen in die eeu wel zoo willig zyn
geweest als in de tegenwoordige; want indien'er thans eene Dame
d'honneur is die een galant man (Argus weet wel wie Hermes meent)
twee a drie jaren uit het overschot van eene natuurlyke rente kan
mainteneren, dat 'er vyfentwintig tegen zyn, die, moede en afgeslooft,
op muiltjes zonder houtjes naar het Hospitaal marcheren. Lais,
Flora, Rodope, en diergelyke Wassepoppen, waren ruim zoo
| |
| |
buigzaam als de hedendaagsche; maar zy hielden haar
Kraakporcelein altoos op eene gezette mart: ja Hermes heeft eens in een
onbekent Autheur gelezen, dat de laatste sententie van
Lais was: Altyt heb ik liever een minuit vyf a zes naar een rezoluit
koopman willen wachten, dan een halve quaart op myne Meekrap te zien
rabatteren.
Dat een ongeluk doorgaans aan een ander geschakelt is, zal blyken
uit de volgende missive van een' ouden Vryer, op het sujet van
eene ceremonieele visite, afgelegt by Madame Fleur d'Orange, doch
die fataal geëindigt is.
Sr. HERMES.
Over veertien dagen had ik d'eer eene uwe welbekende Dame op te
wachten, die ik met vier kwaataardige Domestyken vergezelschapt vont; namelyk
een' ouden Steendog, een grooten Aap, die geketent naast den haart zat, en
Eenkhoorn, benevens een' groenen Papegaai, die los en vry door het salet
zwadderde. Voor haar stont een theetafel, en daarop een likpotje vol Syroop van
Althea, eene ordonnantie tegens den hoest, gecomponeert uit Spaansche vygen,
Franschen brandewyn en conserf van rozen, met een stuk zoethout in het midden.
Nevens hare zyde was een laag stoeltje geplaatst, waarop lag een zilvere
tabakspyp, gestopt met betony, savy en rozemaryn, en deze wederom
geaccompagneert van een Japansche quispedoor en gekonfyten Orangeappel. Madame
was gezeten in een' grooten leunstoel van Noteboomenhout. Hare beenen waren
bewonden met wit katoen; hare voeten door vyf of zes kussens onderschraagt;
lezende met den bril op den neus in een Roman. Na dat het eerste compliment
afgelegt was, overviel haar een zware hoest. Daarop wert de hond Turk wakker,
en begon te bassen of hy dol was; de Aap trok een vies bakkes, d'Eenkhoorn
knarste op zyn tanden, en de Papegaai schreeude dat niemant kon hooren of zien;
in 't kort, alles was in een' generalen oproer. Dit gepasseert zynde kreeg ik
een stoel; doch was nauwelyks gezeten, of de Papegaai greep my met zyn'
hoornachtigen bek, dewelke zoo scherp als een schaar was, in het dik van myn
been. Ik sprong op zoo vaardig als een koordedansser; doch onder het bereik van
den vermaledyden Aap gekomen zynde, trok my die de blonde paruik van den kop,
en wierpze op twee halfgebrade winterappelen, die in den haart op een rooster
lagen, doch waaromtrent ik juist het geluk hadde, van dezelve zoo schielyk
| |
| |
weder magtig te worden, dat'er niet meer dan een derdepart van
gezengt was. Hierop vertrok ik myn' zetel, doch een moment daarna voelde ik
iets aan myne knie krabbelen, en wert gewaar, dat het Eenkhoorntje in myn tas
was gekropen, 't geen my, wanneer ik het wilde doen verhuizen, de tanden zoo
gulhartig in myn' middelsten vinger plantte, dat ik door de pyn ontzint dacht
te worden. Aanstonts wert myn kwetzuur door Eau d'Hongerie en het vlies van een
Ei verbonden, en de Dame vernieude hare excuzen. Maar myn gedult ten einde
zynde, krabbelde ik naar beneden; doch met zoo veel succes, dat ik, myn
rechtervoet in een wateremmer zettende, die juist per avantuur op een trap
stont, met den emmer in compagnie naar beneden rolde. Wees verzekert, Hermes,
zoo ik oit wederom van de Dames beschaamt worde, dat het'er van geene zal zyn
die een Roman met brillen leest. Ik ben
Uw oude Vrient
ENTELLUS OUTMAL.
Wanneer iemant door den druk een werk aan 't gemeen geeft, heeft hy
zoo vele Rechters als Lezers,
Qui scribit multos sibi sumit judices. En niemant is
zyn voorspraak dan het werk zelf. Doch zoo die voorspraak nu eens door eene
partydige Kabaal wort omgekocht, heeft d'ongelukkige Autheur eene
duistere receptie van 't gemeen ('t geen somtyts door een Uittrekzel als
een kint gepaait wort) te wachten. Het is omtrent het sujet van de
Gedichten van
den Hr. Jakob Zeeus, onlangs eener Delfsche Drukpers
ontworstelt, dat Hermes de vryheit neemt zynen Lezer een oogenblik te
onderhouden. Dus meent hy dat een eerlyk Uittrekselschryver verplicht is, het
Uittreksel van een boek, maar niet door zyn Uittreksel der waerelt eene laffe
critique mede te deelen, en dat hy niet bevoegt is, ten opzicht zyner
Kabale, d'eer en verdiensten van waerdiger Letterhelden te bezoedelen.
De inleiding van zeker Uittrekker begint met eene geveinsde achting voor den
Drukker ( quasi vero) doch de misachting daalt aanstonts op de geringe
Zinnebeelden, wier simpelheit ('t is de taal van den Uittrekker) hy met
kapitale letteren de behulpzame hant biet. Is dan de schrandere Uittrekselgever
zoo onbedreven in de H. bladeren, dat hy nooit diergelyke Zinnebeelden,
Bespiegelingen, of vergelykingen daar in heeft geremarqueert, ja tot een
mostaartzaatje zelfs, daar in konnen vinden? Is hem onbewust, dat een
Zinnebeelt ge- | |
| |
waardeert wort naar mate dat het behandelt is? Want
dat eene geringe stof in de handen der Geleerden in fyn gout verandert, blykt
uit de
Zinryke Fabelen van den Hr. La Court,
des Pensionaris Kats Bespiegelingen,
Fables choisies de Monsr. La Fontaine enz. maar
zulks is niet te wachten van een' duitschen Klerk. Eene diergelyke
benaming (waarvan dit de weerstuit is) heeft Hermes onlangs tegens V****, dien
wakkeren Dichter, uitgekwylt gezien, en zulks door een persoon die t'eenemaal
van het vogellym der Kabale schynt gedetacheert, en niet graag
een werk (dat uit meer geforceerde lappen dan een Kremoonsche Viool
bestaat) met een Latynsch uithangbort zou willen sieren. Hermes zal 't gedult
van zyne Lezers niet uitputten, met des Uittrekkers dissertatie op
Achelous, eene dissertatie, zoo doorkneet en geleert, dat het hem
onbegrypelyk voorkomt, hoe eene eenige pagina zoo veel zouts kan
bevatten, terwyl andere zich hierover weer verwonderen, en te gelyk niet konnen
begrypen, hoe hy de Geleerden op zulk eene vaatsche compositie van
geringe feilen en wormsteekige reflectien durft nooden; doch zy zeggen,
dat'er dikmaals veel menschelykheit onder eene farizeesche gryns verborgen
legt; schoon het onvergeffelyk is, diergelyke geringe wonden met een'
scherpgetanden Roskam te verwyderen, en met schenzieke handen naar een' groenen
Lauwerkrans te grypen, om'er de steile ooren van Sileens Rypaert in plaats te
voegen.
Het grootste talent van een Schryver bestaat hierin, om vele zaken
in weinige woorden uit te drukken. Hierin was een zeker Schilder de baas, een
Man, van wien
Plinius en
Quintilianus getuigen, dat hy min verbeeldde dan
deed begrypen.
In omnibus ejus operibus plus semper intelligitur, quam
pingitur. Deze Timante (zoo was zyn naam) leefde in het jaar
3600. Eenmaal had hy een' Cykloop geschildert, slapende op een stuk koper, ter
grootte van een bezemstuivertje; deze lange Sladoot wert door Satyrs omringt,
die de maat van zyn' duim namen, om door die konstgreep de reusachtige
statuur van den Cykloop te doen gissen. Zoo het gepermetteertwas,
om naar de dimensie van een duimbreet schrifts de resterende
waerde van Argus heerlyk, nootzakelyk en doorblokt werk te gissen, is het
waarschynelyk, dat het onder de breede vlerken van eene halfvolwasse Mug zou
konnen schuilen, de Titel- | |
| |
plaat uitgezondert, die altoos hare
zuivere waerdy, ten opzicht van drie conterfaitsels, namelyk dat van den
Uil, den Ezel en Argus, zal conserveren.
Een air.
't Was Juno, die hare achtbaarheit
Wyl Hebes eeuwge jeugt, door een' verliefden
lonk,
Zich langs den hemel van dat aanzicht had
gespreit.
Nu voor haar als een zon de mindre starren zwichten
(Want wat is Vespers toorts by zulk een' hellen
dag?)
Sterft Campo door dien glans van twee vergode lichten.
Ach! Rozemont, hy wenscht!.... dat 's 't eenigst dat hy
mag.
Hoe ongelukkig een man is die op een vruchteloos wenschen moet
subsisteren, en ten eenemaal van alle hoop gedestitueert is,
blykt uit het bovenstaande Airtje. Eene Platonische liefde (hoe mager die ook
zyn mag) heeft een veel grooter agrement: en of die sterile
passie by een' verhongerden Tantalus (met delikatessen omringt, doch dien
het toetasten verboden is) wort vergeleken, echter is die altoos met
d'aangename voorloopers van Kupidoos Kourtizanen (scilicet) als
hantdrukkingen, kusjes, lonkjes, zuchtjes en & ceteraas
vergezelschapt.
Hermes, vermoeit van schryven, was gezeten by de Decades van
een turfvuurtje; en, spelende met Louw zyn familie-kater, die even te
voren van zyne muizenkaravane gereverteert was, wert op 't onvoorzienst
door den familiaren Daemon, die met een Kabouterjuffertje in zyne armen
langs den schoorsteen nederdaalde, gesurpreneert. Deze nocturne
visite onstelde den ouden Man eenigzins; en Louw, die ongewoon is Spoken te
zien, sprong schielyk door d'opening van een gebroken ruit, doch met een slecht
succes, want d'ongelukkige Ailouros frikasseerde eene monstreuze
fles vol wagcholder-water, die Hermes gewoon was in plaats van een' Barometer
te gebruiken; zoo dat door die confuze visite alles in eene generale
confusie geraakte. Doch de grootste ontsteltenis een weinig over zynde,
nam Daemon het woort, en begon zyne oratie in zoodanige termen, als de Lezer of
Lezeres in het volgende Papier vinden zal.
Gedrukt voor den Autheur, en wort uitgegeven te
Rotterdam by
Arnold Willis; Amsterdam
J: Ratelbant,
J. Oosterwyk en
D: Rank; Haarlem
M: van Lee; Leiden
G: Knotter, Hage
Wed: Gazinet; Delft
R: Boitet, Dort
J. van Braam; Utrecht
M:L: Charlois; 's Hartogenbosch
C:W: vander Hoeven; Bergen op Zoom
Overstraten; Breda
Evermans, enz.
|
|