| |
| |
| |
No. 26
Rotterdamsche Hermes.
Donderdag den
16 Januar. 1721.
Infert se septus nebula, mirabile dictu!
Per medios, miscetque viris, neque cernitur ulli.
HErmes heeft in zyne laatste vertelling ter loops gewag
gemaakt van een Litringetje, dat de getrouwe Daemon zoo genereus aan den
ouden Helt vereerde, die t'zedert van deszelfs invisibele Nigromantische
invloejing eene nadere proef genomen heeft. Maar alzoo de overlevering, dezen
Ring betreffende, een ieder niet kenbaar is, zal hy dezelve zonder veel omslag
zynen Lezer communiceren.
Gyges was (indien men
Herodotus,
Plato,
Cicero, en diergelyke geloofwaerdige Schryvers
mag gelooven) een Schaapherder van den Koningk Kandaules, en vont, in de
velden van Lydiën wandelende, eene schromelyke aartkloof, die vry minder
gront scheen te hebben dan de Smeltkroes van Markus Kurtius, of het
geweten van Lusciosus. Hy daalde (na een kort beraat) in dien afgront,
en ontmoette, na eenige onderaartsche mylen gemarcheert te hebben, het
monstreuze Beelt van een koper Paert met twee vensters, waarlangs men in
deszelfs holte zien kon. Hy opende een van die vensters, en vont in den buik
geene gewapende Grieken, maar wel het doode ligchaam van een' gebalsemden Reus,
wiens kleine vinger met een' gouden Litring pronkte, die Gyges zich
aanstonts toeëigende, aan zyn' vinger stak, en toen naar zyne Mederegenten
van bokken en schapen | |
| |
repatrieerde, waaronder hy 's avonts,
by geval op het airtje van Caecilia danssende, deszelfs betoverende
virtuiten gewaar wert; want als hy den steen van den Ring innewaarts
draaide, was hy onzichtbaar, en die uitwaard keerende, wederom visibel.
Indien Hermes (die nu in het bezit van dat Juweel is) de duistere spreekwyzen
van de Roozenkruisbroeders wilde gebruiken, hy kon zich beroemen in d'afgronden
te zyn neergedaalt, het Paert van Brons te hebben ontdekt, en den dooden Reus
zyn' ring ontnomen te hebben. Doch de Hermitische modestie is
afgescheiden van eigen lof; des zal hy desgelyks kittelende passagie,
hoe zyn voorzaat Gyges daar langs in de konfituurkamer van de Koninginne
sloop, en het huwelyks-signet (door den Koningk een Diadeem cornu
Cervi op te zetten) bemagtigde, genereuselyk overslaan, om de
gunstelingen van zyn papier twee a drie vrolyke bespiegelingen (doch niet
zondermoraal) mê te deelen.
Hermes, die voorleden Maandag 's nachts tusschen elf en twaalf uuren
niet rusten kon, rezolveerde schielyk zynen Toverring aan te doen,
waarmede hy zich te post in de slaapkamer van eene bekende Schoonheit
transporteerde. Eene lelyblanke blonde Dame dobberde op de
liefdegolven van een zacht zwanendons, en genoot, na de verachting van drie
maanden huwelyks-nieus, eene rust, die haar brutale Beddwingelant allen avont
door het inzwelgen van Liqueurs en Wynen moest koopen. Zy streelde met
eene zachte hant, die voor geene der Mingodes behoefde te wyken, het
portrait van haar' Galant, dat sluimerende duizentmalen met
tedere zuchtjes wiert gedrukt, en 't geen zy eindelyk op twee bezielde
sneeuheuvelen plaatste. Het Conterfeitsel van dien Gelukkigen verbeeldde
een persoon, die door acht starreteekens was gepasseert, die wys was
zonder drift om het te willen schynen, en wiens aangenaam verstant, van de
schoolpedantery gesepareert, de converzatie van beide Sexen wist
te vervrolyken.
Neen 't is altoos geen jeugt die 't Jufferdom
begroet,
Of 't tederst van die Sex tot tederheit verrukte.
AEneas was geen jonge bloet,
Wanneer hy zoo vol vuurs op Pans bemoste koets,
Karthagoos Koningin in bei zyne armen drukte,
En naderhant door Turnus doot
Princes Lavinia won tot zyne Echtgenoot.
| |
| |
De nieusgierigheit van Hermes bragt hem insgelyks in de slaapkamer
van den afgekeurden Bedgenoot, eene kamer, die meer sympatizeerde met
den hatelyken reuk van een Koffyhuis of Wynkelder, dan met de rustplaats van
een Heer, die zoo onlangs de huwelykstaart ontgonnen had. Van verre was hy op
het oog schoon, jongk en vigoreus, doch van naby beschout, onpasselyk,
ontzenuwt en verslenst. Zyn ligchaam was kout als ys, en zyn adem heet als
vuur. Een groote leunstoel, naby zyn bedt geplaatst, was gemeubeleert
met een Japansche Tabaksdoos, drie lege bouteilles vin de Grave, twee
uitgedronke flesjes Persicco, en een gebroke Rossoli-botteltje,
een Fransche Tabatiere, benevens zes a zeven vuile pypen. Hy herhaalde
in een zwaren droom, gelyk een repetitie-Orologie, verscheide
stichtelyke passagien van zyne laatstedebauche; passagien, zoo
brutaal en walgchelyk, dat Hermes voornemens is, dezelve eerstdaags aan Argus,
wiens papier diergelyke expressien gewoon is, franco over te
zenden. Wie kan de noit genoeg gepreze Jufferschap berispen, wanneer die, gelyk
een zuivre honigby, door de spinnewebben van diergelyke Troumisbruikers heenen
vliegt, en die onedele Algerynen en doode Huwelykszinnebeelden door eene eedle
verachting misacht? en wie kan haar laken, wanneer zy een discreet en
galant Man verkiest, om daar door hare liefde en levens-vermakelykheden
in een' gedurigen adem, en hare Rozen en Lelien in een' altoosbloeienden staat
te conzerveren?
Van daar geraakte Hermes in een met groene en geele stof behangen
Slaapzalet, waarin man en vrou eene ongeruste rust genoten. De Dame had meer
vaerdigheit in hare tong dan een Hartdraver in zyn beenen, en ontlastte door
bedroefde benamingen hare bedroefde Ziel. De Lyder in dit nachtpleidoi was een
Zuitzee-Aktionist, die eerst de gereede goude en zilvere
medailles, naderhant de Obligatien, en eindelyk de Juweelen
veraktioneert had, en nu zeer geduldig de tong-quarten en
zieldoorborende flankonades van eene ongeduldige Huisvrou, onder de
censuure van een gordyn-discipline, manmoedig uitstont.
Eindelyk zag Hermes in een dakvenster, byna zoo groot als een
Engelsche kroon, een twyffelachtig licht, en hoorde in het opklauteren van eene
perikuleuze ladder eene stem, dewelke schreeude, Mak, tak, zak, lak, bak,
vlak..... waaruit hy concludeerde, dat het klein Pootuiltje (want
het was op verna geen Reus) Lutanik, | |
| |
of stapelzot moest
zyn; doch het Dier van naby beschouwende, zag hy dat het de Berymer van Paulus
was, die zich in arbeit bevont om een Bruiloftsdicht voor een Zoutevis-weduw op
te stellen. Van daar nam Hermes de reis op Leeuwenburg, en zag een bevroze
Kamerkat, die, uit een venster leggende, met hare oogen een vrient
convoijeerde, dewelke, zonder eene heilzame ontdekking, meer een
Electuarium purgans, dan ingeleide olyven benoodigt zou zyn geweest. Zyn
goet geluk bewaar hem in het toekomende voor diergelyke
Damokles-feesten; want of 'er wel altoos geen dreigent zwaert boven het
hooft van een Avanturier hangt, echter is 'er somtyts een erger ongeluk uit
eene Staartstar (Cometa) te verwachten. Maar de dagelyksche
Gazettes schynen Hermes te wenken om ook iet van haar te zeggen.
Uit Napels heeft men dat de H. Januarius de
complaizance heeft gehadt van zyn bloet, tot een overgroot genoegen der
Inwoonders, te doen vloeibaar worden. Veele Geleerden zyn van sentiment,
dat de groote Harveus, de circulatie des bloets uit het jaarlyks
wonderwerk van dien kouden H. heeft geput, hoewel het 'er droevig zou uitzien,
indien onze circulatie zich maar eenmaal 's jaars, als een
eclipsis of overvloejing van den Nyl, liet beschouwen. Maar a
propo, laat Hermes den Nyl met een regel vyf zes liever eens gedenken, dan
de Santen de kroon van 't hooft te praten.
De Nyl is een Rivier in AEgypten, zoo genoemt naar een koningk
Nileus, die, eenmaal zyne Kourtizans in het lager gedeelte van
Mauritanien regalerende, door eene generale Urinering aan die
magtige Rivier het begin gegeven heeft. Zy wort van sommige Schryvers
Geon gedoopt, en heeft zeven monden, waarmê zy eenmaal 's jaars
gansch AEgypten bespouwt, 't geen aan dat kwylen zyne vruchtbaarheit
verschuldigt is. Virg. 6. AEneid. maakt'er gewag van:
Et septemgemini turbant trepida ostia Nili. Zy komt
uit het lager gedeelte van het lant der Moren (na eenigen tyt als een
wankelbaar Aktionist gelatiteert te hebben) in een andere streek van
Afrika opschieten, en loopt in AEthiopien, daar zy Nigris wort gedoopt.
Dan op nieus de troubeloften tusschen Afrika en AEthiopien scheidende,
formeert zy diversche Eilanden, waarvan het grootste Meroe wort
genoemt. By Meroc wort zy de novo in twee armen | |
| |
gesepareert... Hier zal'er Hermes, die een vyant van
verdeeltheit is, laten berusten, tot zy, wederom vereent zynde, zich ontlast in
d'AEgyptische Zee; en gaan nu de Duëllisten eens
examineren.
Volgens de brieven van Lecce is een zekere Don Andrea door
een Baron in duël dootgestoken; doch de Don heeft (eer hy
stierf) aan zyn party een schoon paert met eene kostelyke monture
geschonken. Indien hy dat schoon paert, aan den Baron geschonken had, na dat hy
gestorven was, zou dat nieus ruim zoo wonderlyk zyn. Maar (serieus
gesproken) is'er wel iets zoo zot en beestachtig als een duël? By
voorbeelt: een Man, wiens Vrou eenige onbehoorlyke contributie aan een'
stouten vrager uit de matrimonieele Vesting heeft geschonken, moet uit
die oneer een punt van eer formeren, en is verplicht dien onwilligen
Nabestaanden met den moedernaakten vochtel te attacqueren. Die persoon,
die den goeden Man eerst in zyn eer heeft gekwetst, jaagt hem nu een
krakkeelyzer door de ribben, dat 'er het koude zweet na volgt, en dat is.....
dat is een point d'honneur. Ha! ha! Een tweede, die een schooner Zuster
heeft dan de God van den Dageraat, Apol, hoorende by geval dat die Zuster eene
tedere byeenkomst heeft met Galant (..comment morbleu!) komt ten
eersten, als een dolle Hartog, met pistool en degen voor den dag stuiven; en,
eer Galant zich in postuur van defenzie kan stellen, legt
Galant met de beenen in de lucht. De zoete Rozette, die
eerstdaags eene eerelyke vrou stont te worden, versmelt als eene met
zoutbestrooide slak, terwyl de genereuze broeder, als een tweede
Kaïn moet vagabonderen. Het was te wenschen dat het Edikt,
van Koning Willem de Derde geëmaneert en tamelyk
gemaintineert, thans wiert opgeheldert, zoo tot voorkoming van alle
ongelukken, als tot recreatie van vele eerlyke luiden, die somtyts meer
uit plicht dan zucht moeten duëlleren.
De Londensche Gazette zegt, dat een jonge Juffrou,
gedeguizeert als een Struikrover, in het attacqueren van sommige
Heeren is gevangen. Het is aan den eenen kant (zoo dat voorval naar de wetten
niet gestraft wort) te vreezen, dat de Sex in het toekomende meer op een beurs
vol guinees, dan op een hart vol beloften zal toeleggen; maar aan den
anderen kant zal men de voldoening smaken, van op berg en dal, bos en velden,
dolende Amazones te ontmoeten, die | |
| |
een wakker Ridder (na dat ze
van laerzen en sporen gedesarmeert zyn) op een groen ledekant, in de
schaduw van een' Hazelaar of Beukeboom, zal konnen terrasseren,
instructive lessen, ten opzicht van hare tegenwoordige conduites,
geven en zoo onbarmhertig kapittelen, dat zy, de groote wegen verlatende, in 't
toekomende (more solito) hare pretensien en contributien
in Drury Lane, de Strand en St. James-straat zullen
opeisschen.
Hermes is verwondert dat Marcellus Palingenius, die grondiger
kennis van de geleertheit der Monniken dan van de Zuidzee-Aktien heeft
gehad, ons geene staaltjes van den oorspronk, sommige Heiligen betreffende, in
zynen aangenamen Sodiak des Levens, heeft nagelaten. Deze
remarques spruit uit het volgende. By geval vont Hermes de geboorte van
de Karaffen, eene zeer oude en adelyke Napelsche Familie, in een
verscheurt Italiaansch boekje. Desselfs Schryver zegt, dat zeker Keizer eertyts
tegens een van dat geslacht (aan wie hy ten hoogsten verplicht was) zeide:
Uwe getrouheit is my aangenaam.
Dit deed Hermes aan de buitensporige opkomst van vele Santen
en Santinnen, die hunne bronader aan de onwetenheit van domme Papen en
Monnikken verschuldigt zyn, gedenken: thans zal hy 'er eenige weinige
uitkippen. By voorbeelt, den Doek van de H. Veronika. Deze doek verbeelt
het wezen van Ch***, waarop een Schilder, die apparent eerst het
schilderen, en achterwaarts het schryven bestudeert heeft, de volgende
woorden gepinceelt had:
Vera icon.
Dat is, de ware Afbeelding. Hier uit heeft d'een of d'ander
Kloosteruil eene H. Veronika, benevens een keurig Historytje verziert.
Van de eige waerde is St. Christoffel, die wel viermaal zoo lang is
geweest als het kint van Lekkerkerk, en viermaal zoo sterk als Klaasje van
Kyten, den Sparrewouwer Reus. Sta. Urzula, die een Speelnootje had
Undecimilla genaamt, is van den zelven boom geschut: want
Undecimilla is een eigen naam, als de bekende Vintimigliâs:
doch de Monnikken, die altoos het talent van vermeerdering als eene
erfpacht bezitten, hebben uit die twee onnozele Meisjes elfduizent Maagden (wie
weet waar men die hedensdaags oploo- | |
| |
pen zou) geformeert.
Sta. Epiphania, benevens den Ridder Longinus, zal Hermes in eene
andere eeu eens ontleden. Nu iets van de Muziek; en dan aan het Schilderen.
Nisi utile est quod facimus, frustra est
gloria.
Phaedr. Is het niet om zich te schande te
lagchen, als men zien en hooren moet, dat een verwaande Speelman uit een hotue
doosje geheele scheepsladingen Wierook wil vergaderen, zonder eens te
reflecteren dat die konst eertyts by de Ouden met het brandent zwaert
van infamie is geschroeit geweest, en alleen door dronke Bacchanten en
dolle snoeshanen (waarnaar de Muzikanten Dionysiaci genaamt werden)
wiert gemaintineert en ophemelt? De Wysgeer Antisthenes zei, dat
het geen deugtzaam Man was, die zyn dagelyks broot met een fluitje won. De
zucht die Nero voor de Muzyk gevoelde is de aanleiding geweest tot zyne
debauches en gruwelen, eene aanleiding, die (helaas!) niet dan al te
veel Navolgers in de volgende eeuwen heeft gevonden; want daar is niets dat de
jeugt van beide de sexen meer versnaart dan de gestreelde snaren van een
Muzyk-instrument, indien het gepermetteert is de fabelen, onder
wier schorsse het duurzaam zout der Zedenlessen verborgen legt, te gelooven. Is
de eerste Argus, die 98 oogen meer bezat dan zyn Nazaat, niet door het fluitje
van Merkuur in slaap gesolt? en heeft die hals zyne Koe niet zoo wel als
de andere de zyne verloren? Belaagt men noch niet dagelyks door
ruststorende Serenades en Aubades de eerbaarheit der Juffers? en
trachten de Muziek- Pedagogen hunne Maitressen niet te
conquesteren op den eigen voet als de Valkeniers de Havikken en Arenden
mak en tam maken? te weten, door die wakker te houden, of, als zy in rust zyn,
te doen ontwaken? Monsieur Dacier, een onvermoeit Critiek, meent
dat Horatius dat kunsje mê fiks had, en tracht te bewyzen, dat de
tiende Ode van zyn derde Boek eene Serenade geweest is, daar hy
dus begint:
Extremum Tanaim, si biberis Lyce,
Saevo nupta viro, me tamen asperas
Porrectum ante fores objicere incolis
Maar de Serenades daar gelaten, en eens 't karakter
van een Helt geschetst, die zich verbeelt zyne konst door eene beestachtige
levens-manier noch hooger te vyzelen; want een sloot vergroot, naar mate dat hy
uitgeholt is; en onze Raasbol vergoot, naar mate dat hy opgevult is: want vol
en dol zynde, klimt hy op de Drommedaris- | |
| |
montuur van eene
bedorve inbeelding, en zweert, dat zyn professie in eene
gereguleerde Republyk ruim zoo noodzakelyk is, als roode wyn by een'
gestoofden Karper, Citroenen by Oesters, of Peperwortel by Doopbaars. Hy bedelt
met grooter inportuniteit uwe loftuitingen, dan een Bedelaar van de
Pontneuf uwe aelmoessen: en zyn laatste beklag is, dat hy niet
genoegzaam wort geëert; doch, volgens het gevoelen van Hermes, veel te
veel. De modeste stellingen, hoe hy van de gestorve Muzikanten
pretendeert aangebeden te worden, benevens de menigvuldigheit zyner
Kourtizanen, den overvloet van getrokke Wisselbrieven,
familiariteit met Prinssen en gevaarlyke avantuuren, wil Hermes thans in
eene eeuwigdurende stilzwygenheit onderdompelen: doch dit verzoekt hy (en het
verzoek is met eene commande vergezelschapt) dat hy in het toekomende
gelieve af te staan van eene ongefondeerde glorie, die zoo bouvallig op
een hout Instrument en Ryksstaf van een' Paerdenstaart gesticht is; eene
glorie, waar door Phosphorus is gebuitelt; eene glorie, die t'avont of
morgen hem dieper kan doen nederdalen dan hy nu in zyn wanen verheven schynt te
pryken, en die de Naneef zal doen twyffelen, of 'er ooit een diergelyke
Schouder of Bout onder de leden van het Muzikale Ligchaam gehoort of gezien is
geweest.
Een oude Baartmaijer, die somtyts geprivilegeert is om op
Leeuwenburg een pypje te rooken, en altoos zorg draagt, dat hy in even zoo vele
trekken als Hermes de kool uitblaast, vroeg laatst, waar uit het woort
Dauphyn oorsprongkelyk was. Hermes, die dikmaals eene vriendelyke luim
voor een persoon gevoelt die hem circum circa tweeënvyftig jaren
alle zes weken driemaal den baart heeft afgeknipt, voldeed den Hals op de
volgende wyze:
Sr. Haverkoorn, Hubert de II, een
Souverein Prins van het Dauphiné, had een eenig Zoontje
dat noch zeer jong was. Op zyn Kasteel te Vienne zynde, nam hy het in
zyne armen, om zich te diverteren; en, by geval een venster open ziende,
dreigde hy kwanswys het kint in het water te werpen. Het kint, zeer vlug en
moedig zynde, sprong uit zyne armen in de Rivier de Rhone, en d'ongelukkige
Vader zag het Lam voor zyne oogen verdrenken. De droefheit hier over was zoo
geweldig, dat hy in het jaar 1349 het Dauphiné aan
Filip de Valois, Koning van Vrankryk, op de
volgende conditie vereerde, dat in het toekomende d'eerstgebore zoon van
een Fransch Koning altoos Dauphyn zou genoemt worden.
|
|