De Rotterdamsche Hermes
(1980)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
No. 25
| |
[pagina 138]
| |
ons lant hebben ingevoert, en noch dagelyks, als weldoenders der Geneesheeren, Chirurgyns en Apothekers, die Ga naar voetnoot* stof van Erffenis perfectionneren. Hermes is van gevoelen (mogelyk dat zyne inbeelding in 't kinderbet legt) dat de meeste liefdezwakheden van Vrouwen en Juffers, in ryke en weelderige familien uit de Pandorâs-doos van die verhittende Ragouts, tot de teeling aanzettende Pasteien, en al te kittelende Souppes opstygen. Want een lekkere toebereide schotel vol morilles, truffes, hanekammen, aspergietopjes, stoelen van artichokken, vermicelli, zweeserikken, enz. deelt altoos meer begeerte mê dan voetzame kracht, en verhit het bloet en lichaam. Een Fransche Ragout is ruim zoo verderffelyk voor de maag als een bokaal voorloop van Brandewyn. De eerste instelling van die gemengde vodderyen is geweest om den zieken appetyt te verwekken, en niet om den smaak der hongerigen te verzaden. De voornaamste kwalen van onze jonge Heeren zyn te wyten (de Juffers en het wynzwelgen uitgesloten) aan die vervloekte compositien van vergiftigde Fungi en Champignons, aan die slymerige Oievaars-traktementen van groene Kikvorssen, en de Reigers-ordinarissen van stinkende Waterrotten: zullende Hermes de Karakollen of gehuisde Slakken, alzoo de Heeren Doktoren die met hunne medicinale bescherming hebben vereert, thans niet eens aanraken. Ook zal hy, wegens de achting voor de onrype vruchten, en verachting van de rype, dit alleenlyk zeggen, dat, zoo die wellustige pestwint wakkert, het te duchten is, dat jonge Dochters van vier- a zesentwintig jaren alzoo deger uit de mode zullen geraken, als de manhafte knevelbaarden van onze eerelyke Voorouderen. Het komt Hermes voor als of de ziekte van Mejuffer de Negotie, zyne groote Vrindinne, den schryflust in sommige harer Minnaren deedt opwakkeren, alzoo de volgende Missive, hem korteling door een kleinen besmulden Beuling van een Jongen in de hant gestopt, hem toeschynt uit een Koopmans pen gevloeit te zyn, of schoon'er hier en daar wel schynt door te stralen, dat de Schryver van dezelve in zyne jeugt onder den ticheloven der Latynsche Scholen heeft doorgegaan. En vermits Hermes kan bespeuren dat ze in zyn faveur geschreven is, vint hy zich eenigzins geprest om ze zynen Lezer | |
[pagina 139]
| |
mede te deelen, 't geen (contrarie zynde) zekerlyk niet te wachten stonde, vermits Hermes thans uit alle oorden zoodanig wort aangebast, dat hy 't niet oirbaar zou vinden zyn eigen oneer aan den dag te brengen. Zie hier wat de Vrint Verisimilis zegt; hebbende Hermes goetgevonden, zynen Lezer deszelfs Missive woordelyk en letterlyk open te leggen.
Vrint Hermes, Ik heb over eenige dagen by een jong Drukker, die, om dat hy tot dato dezers noch ooren heeft, zyn eigen hair draagt, een misverstandig Misverstant gekocht. Hoe dikmaals is de zaak niet aan het woord verknocht!En daar uit de Kanibaalsche loftuitingen, waar mê de Auteur u tracht te besproeien, met afgryzen gelezen, doch een ieder is overtuigt, dat het zyn gewoonte is, de Ezelszaal van zyne eige overtredingen altoos op de schouderen van zyn' Evennaasten te leggen, en zyne geburen met dat geen, dat hy onmagtig is voor de werelt te verantwoorden, te beschuldigen. Een eenige zaak echter surpreneert my, dat, daar hy zoo taalkundig is als Argus, zoo belezen als de Toneelspeler Kosmus, zoo gemaniert als zyn Drukker, zoo geleert als de Schryver van geleerde Uittrekzels, en zoo kuis als die Zeemagnaat, waar tegens hy zyn eerste Rypaart voor een Bespieders-plaatsje trocqueerde, dat hy (zeg ik) geen onderscheit stelt tusschen Hermes, den Zoon van Jupiter en Maja (somtyts van de Zangers Ligius, Argiphontes, Nomius of Cyllenius genoemt) en tusschen Hermes Trisgemistus. Hermes Trismegistus was een Egyptisch Filozoof, die gebloeit heeft na Mozes. Hy is d'eerste geweest, door wiens toedoen de Wysgeerte, die de Egyptenaren binnen den omtrek van de Starrekunde en de wiskunde bepaalden, begon te ontluiken. In zyne eige taal heeft hy een samenspraak, waar in eene Asclepius ingevoert wort, opgestelt. Na hem is'er noch een andere Trismegistus geweest, die desgelyks een Wysgeer was, een Leerling van Syrianus den Sophist, en medediscipel van Proclus. De stellingen van beide zyn al te stigtelyk om ze aan uwen Antagonist, die altoos een onstichtelyk leven | |
[pagina 140]
| |
gevoert heeft, mê te deelen. Alleen verzoek hem om in 't waarschynelyke (waar van hy grooter liefhebber is als van de waarheit) zich klaarder te distingueren. Ik ben
UE: gehoorzamen Dienaar
Men leest uit Napels dat de nieuwe Rezident op eene statelyke wyze in de kerk van St. Xaverius het feest van dien Heilig heeft geviert. De eerwaerde Paters van de Societeit, die in het jaar 1540 door Ignatius de Loiola (na dat zyn eene looper in de belegering van Pampelona gekraakt was) is opgerecht, geven overtuigende voorbeelden van wat kracht en nut de konst is van Welsprekenheit. Men zegt dat zy altoos in een onderaartsche kapel, een' drievoudigen Altaar verbeeldende, in Hieroglyfische teekenen, Ulysses, Demosthenes en Cicero hebben opgerecht, waarvoor zy dagelyks eenige pieuze Litanien opzeggen. Zy hebben, zoo in de Mechanische operatie van den geest, als in d'algemeene Redenvoering, een nadrukkelyk accent uitgevonden, een accent dat de Koningen verzacht, en de zondaren verhart; de getroude Dames versmelt, en de jonge Juffers versteent; de Devotarissen tot eene uitstortende mildadigheit beweegt, en de schaal van Themis in eene goutbalans van den onregtvaerdigen Rentmeester metamorfozeert. In 't kort
Xaviers dekoktieketel
Is 't, die, als Acheron, Korinna, die vermetel
Daar aan haar' havix-neus of nieuschier oog
betrout,
Altoos in maling houdt:
Des zy, om opschik voor den alterknaap te vinden,
Verkwist haar ouders lant;
Het fyn gesteent verpant;
En tot gerief van dien beminden
Al 't heilig erfgout, zoo vele eeuwen lang
bewaart,
Ruilt voor een Hexentaart.
Dus rooft men, onder schyn van Goden-
Belang, een ieder 't zyn, en bryzelt G** geboden.
Ontwaak, bedroge man in dit berucht klimaat:
Leer van den Yr het wis hulpmiddel voor dit
kwaat:
Ontman den Paap, hy zal uw' bykorf strax verlaten.
Den angel wech, hy 's wars van d'echte honigraten.
Fluks dan, Kapuin, naar 't hok, en stoof daar in uw
vet.
Laat d'echte Haan de zorg wat kwaal zyn' hinne
let.
't Verleide Vroutje zal Loiolâs geile cellen
Verlaten als de klank wech is van A... bellen.
| |
[pagina 141]
| |
Censura maximae omnium magistratuum reverentiae, plurimae potestatis, tum in aliis rebus, tum maxime ad morum emendationem. Omtrent het behout van eene vrye Natie is een Censor (Zedenverbeteraar) 't voornaamste instrument. Het is waar dat Hermes een Zedenhersteller is van ten naastenby zoo veel karakter, als iemant, die langs de favorabele lotery van een Driekoningenbriefje een' Troon beschryt. Doch hy oordeelt het prysselyker, door diergelyke fantastyke waerdigheden de misbruiken zyner eeu te attaqueren, dan langs Kourant-bouffonneries de Lezers door gapen en geeuwen in Goudenaars te transformeren. Maar laat ons eens over Londen naar Parys wandelen, Lezer. Alhier schynt het een ieder vry te staan, zyn gelt op zoodanig een manier te verquisten als hy goet vint. Dit dunkt Hermes wel billyk, maar hy vint ook, dat die staatregel eene slechte verdeeling maakt van de gemeene wegen. Want de koetzen en paerden der Magtigen beslaan markten en straten, terwyl de ongelukkige Ga naar voetnoot† Peripatetici als waaghalzen den weg couperen, en den hemel noch danken, dat zy 'er als Roomsche Antyken, dat is, zonder arm of been, niet op verminkt zyn geworden. Wat reden is'er, dat een welvarend Man, als een Japansche Afgot, een halve straat bezit, terwyl Podagreuze Stokspringers, kreupele Bisschoppen, Schilders, Makelaars en Muzikanten, als ontheupte schimmels op en neêr draven, en dat dikmaals zonder met hen allen meer dan een eenige hiel onder zes paar schoenen te voeren. Het is remarkabel, dat een arme zondaar, die maar een worp zesd'halven op den gemeenen weg rooft, als een Molyk wort opgeknoopt, terwyl een ander, die ons met Man en Paert den geheelen weg ontsteelt, op het eerbiedigste wort begroet. Mag een ryke Woekeraar een blaau, wit of groen lint koopen, en daar aan de Ridderorder van St. Joris, St. Esprit of St. Andries affigeren?.... alzoo min is hetgepermitteert dat onedele Geltwolven, die door geen eer of distinctie van het gros der stervelingen zyn onderscheiden, tot prejuditie van hun evennaasten in koetsen rollen. Te Roome zyn vier Poolsche Edelluiden, benevens veertien Engelsche, Schotsche en Yrsche Lords (pretendentis-generis) om het | |
[pagina 142]
| |
bevallen van Madame St. George by te wonen, gearriveert. Een kraamkamer, gemeubeleert met zoo vele differente Natien, zweemt niet weinig naar de Frankfoortsche Mis, en de talen naar de confuzie van de verheve spits van Semiramis vesting: ook is het waarschynelyk, dat de harmonie tusschen de Poolsche Pallassen en de Schotsche Bakswoorden eene aangename rezonantie in d'Alarmzaal zal veroorzaken. Een zaak verwondert Hermes, namelyk, waarom diergelyke dubieuze vorstelyke Personagie-vruchten zoo wel niet in het openbaar geplant als geplukt worden. Eene lading is immers meer borgtogt onderhevig dan eene lossing: ook zou eene diergelyke conjunctie veel contribuëren tot eene robuste ligchaamsgestalte; want het is niet eigen aan Draketemmers, hunne Duëllen (die tusschen Man en Wyf zyn geen van de minste) by nacht of ontyde als sidderende hazen af te haspelen. Maar hier komt Hermes iet te binnen, 't geen hy zynen nieusgierigen Lezer niet onthouden mag. | |
Vreeslyk nachtgezicht van Hermes.Een Kabouter, die de vaak in de oogen durft zien, en den slaap manmoedig de tanden biet, om tot eene generale kennis van zaken te komen, moet, als een brave, de Lukgodes by de tuiten vatten; want zy is een vrou, dewelke veel consideratie voor stouten bezit. Den Lezer wort verzocht, in faveur van deze stelling, dit volgende Schrikgeval te doorloopen. Hermes, met zyn' getrouwen Daemon vergezelschapt, tusschen elf en twaalf uuren 's nachts een vervalle onderaartsch Gebou passerende, ving en passant met zyn gehoor verscheide confuse repetitien van den naam van Hermes. Hy bleef hierop stil staan, en, hoorende dat de naam Hermes zonder ophouden herhaalt wiert, vroeg hy aan Daemon, of het niet mogelyk was om voor eenige minuten onzichtbaar te worden, en.... Aanstonts nam Daemon een Litringetje (door welkers behulp Gyges de Lydier de huisvrou van den konink Kandaules had gesaluëert) stak het aan Hermes vinger, en draaide den steen inwaarts, waardoor Hermes zoo onzichtbaar wert als de Schryver van Paulus, naar de overlevering van zyn eerste Beschouwing. Hierop daalde Majaas Zoon naar beneden, waar hy eene vergadering beoogde, min met de pen dan met gedachten af te malen. Aan het opperent van eene langwerpige tafel, op verscheide plaat- | |
[pagina 143]
| |
zen door het kerven van Tabak uitgeholt, was een Heer gezeten, dewelke zyn gaan en staan verplicht was aan twee houte supporten, anders krukken genoemt. Het hair, dat de Mingodes hem diefachtig ontstolen had, wert door een servetmuts gesuppleert. Zyne linkerhant was bezet met een Engels vergrootglas, en zyn rechter met een ronde kopere snuifdoos. Naast hem zat een diergelyk Heer, de kroon van zyn hooft was eene blonde paruik, maar als toen ongekrult; zyne armen staken in eene groote Bevermof zonder hair. Zyn kleet blonk als een nieugetinde koffyketel: een man, groot van verdiensten, maar middelmatig van fortuin. De derde, die aan de zy van den degen was geplaatst, bezat in eigendom de quintessentie van de oude en moderne Romans; hy was de Zoon van een' voornamen Koerlantschen Diamantslyper, en noch onlangs Ceremoniemeester van een Westfaals Staroft. Tegens over dien laatsten zat eene bejaarde Dame, diep geleert in den Leviathan van Hobbes. Zy was omgooit met een lichtgroenen Japon, van binnen eertyts met Konynshair gevoert, terwyl een adelyk bloet door hare aderen circuleerde. Daarop volgde een donkergeel Spaansch Heidinnetje, zoo gevleest als de pooten van een Tarantelspin: zy was laag van taille, maar hoog van geest. Zy wert opgevolgt van een bekorelyke jonge Juffrou, die ruim veertig jaar tegens de huwelyksdwang geblixemt hadt, en, pas veertien dagen geleden, met een Kadet van de Marinen was getrout. Een Drukker, die volkomen op het oog voor een jongen, doch benevens zyn Wyf in den toonbank gezeten, te nauwernoot voor een Man kon passeren, zat naast een' scheeven Lekker, hart als een spyker; die, trots een Hottentot, met de naakte huit in't want dorst klimmen. Zy krauden malkanderen door mutuëele loftuitingen de opperhuit; de Boekworm door uitgekipte sententien, die hy van buiten hadt geleert uit de onbekende Titelplaatjes van Kosmus Treurspelen; en de Droogevisjongen met zinryke alleenspraken van doorleze Matroozen. In het midden zat een scheel, dik, en als een Buldog gedronge Heertje, dat een mechanische schaal, met een' daverenden vyfhoek van vier vingeren en een duim (wie weet hoe hy daar mê draaien kan) bestierde. Het eene bekken van de schaal was opgehoopt met zyne Theologische en Aretynsche Traktaten, met weinige eigen, doch vele geborgde vindingen, met goutgeele bracelletten, en eene onbeschryffelyke verzameling van niets beduidende rariteiten. In het andere bekken lagen de delicate Werken van eenen der verdienstigste Zonen des Zanggods, | |
[pagina 144]
| |
onlangs door behulp van een' zedigen, doch uitmuntenden Dichter, langs de baarmoeder van de Delfsche Drukpars aan de geleerde waerelt vereert; doch zeer ongeleert door een Uittrekzel-gever der Geleerden behandelt. Deze werden (quid non mortalia pectora cogis) tegens de dollebezien van Lusciosus opgewogen. Hier brak het ongedult van Hermes uit: hy keerde den steen van zyn' betoverenden Ring naar buiten, vertoonde zyne vriendelyke blikken aan deze Nachtspoken; die op dit onverwacht gezicht meer grimassen en gedefigureerde tronien uitleverden, dan alle de Akteurs van Gerardis Theatre Italien, en meer consortien en onnatuurlyke verdraaijingen met hunne mismaakte ligchamen maakten, dan de bezetene Nonnen van Laudun: doch het bleef hier niet by, want een ongeluk is doorgaans met een erger vergezelschapt. Een vrint van Hermes, die (meer door gewoonte dan by geval) uit de vermaarde Boekkamer van den Heer *** die altoos met welgekurkte folianten van Bourgogne, Champagne, en diergelyke geleerde Traktaten gemeubeleert is, naar huis laverende, en door een knecht, die een toortslicht droeg, vergezelschapt zynde, kwam by geval dit ligt langs eene menigte gebroke ruiten zyne bleeke stralen op dit onderaartsch gespuis te verspreiden, waar door een ieder naar een goet heenkomen begon om te zien: d'een sauveerde zich langs d'opening van een gefrikasseerde raam; de ander langs een gootgat; een derde, als een andere Sancho Pance, kroop achter de tafel, als achter een houte harnas, terwyl de Dames, als verlepte Makreelen, uit eerbiet langs de vloer kropen, en uitgilden: Genade en geen Justitie! Maar het scheel Manneke, gewapent met een anker extrakt van galnoten, (wie kan het gelooven) klom langs eenige stapels papieren, toegewyt aan de Godinne Latrina, en bestaande uit laffe Pasquinades, Kermisdeuntjes en verschaalde Zedezangen, tot op het toppunt van een laag schoorsteentje, daalde van daar, door behulp van Lelianâs koussebanden, neerwaarts, en vluchtte (aangezet door den geessel van zyn geweten) naar de Platea Vaccina, als een schuilplaats voor de verachting van Hermes en het Toortslicht van zyn' vrint.
Gedrukt voor den Autheur, en wort uitgegeven te Rotterdam by Arnold Willis; Amsterdam J: Ratelbant, J. Oosterwyk en D: Rank; Haarlem M: van Lee; Leiden G: Knotter, Hage Wed: Gazinet; Delft R: Boitet, Dort J. van Braam; Utrecht M:L: Charlois; 's Hartogenbosch C:W: vander Hoeven; Bergen op Zoom Overstraten; Breda Evermans, enz. |