De Rotterdamsche Hermes
(1980)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
No. 20
| |
[pagina 98]
| |
stolt; dewelke dan weder naar vereisch van zaken worden verdeelt: de krachtigste emploieert hy tot onderhout des levens, dat is, tot de examen van een' armen Boer, vermoeiden Voerman, en aan de gevaren van alle de Elementen blootgestelden Schipper, om te zien of hy hen door de toonen van achtbaarheit, als poort-Inquisiteur, niet een confessietje van sluikeryen of contrabande koopmanschappen kan afperssen. Daarop volgen dan de woorden om glorie te bemagtigen (risum teneatis Amici) door de Dichtkunde. Het derde soort is voor den Teellust, en streelt eene rosse Leliane of gebaarde Cocquette: en het laatste soort, als zynde Gift en Moer, is voor een lafhartige wraak, dat is, om met een schuiteboefs Rhetorika den goeden naam en d'eer van zyn' evennaasten te bekladden. De rest, of liever een klein gedeelte van zyne qualificatien zal de Brief vertellen, den welken Hermes zynen Lezer niet onthouden wil, te meer, dewyl hy zich verbonden heeft, den zelven wekelyks zyne aanmerkingen over oude en nieuwe stoffe mede te deelen. | |
Brief van den heer ****Aan eenen zyner Vrienden, behelzende eene natuurlyke afbeelding van een scheel Pasquillant.
Myn Heer, AFgezondert van het gros der menschen, en geconfineert zynde in eene vrywillige heremitage, is my ter ooren gekomen, dat een oud Bespiedertje de reukeloosheit heeft gehad van Hermes in geschrift te attaqueren. Myne eerste gedachten waren, dat het een abuis moest zyn, en Hermes mogelyk op een suspitie van fraude was aangetast, ter oorzaak dat het bewuste Ventje weinig staat op zyne oogen maken kan, als zynde een, die, noch in de wieg leggende, zyne Moeder en Baker altoos van ter zyde bekeek, en noit iemant in 't front heeft konnen bekennen: doch my wert bericht dat Hermes en dit genoemde Gedrocht eertyts Bed- en Boezemvrienden waren geweest, en dat die animositeit was gesticht op een fondament dat zeer onderhevig is het aan het instorten, namentlyk op Conterfaitseltjes van | |
[pagina 99]
| |
verscheide jonge Juffers en eene getroude Dame, dewelke die Zanger, als een moderne Iskariot, aan hooge Magnaten had overgelevert om doorstoken te worden, en zulks alleen op eene slibberachtige hoop, van langs die tintelende kanaaltjes de haven van een honorabeler geluk te bezeilen: maar tot zyn leetwezen heeft hy zyn eige persoon eene bekende waarheit ondervonden, namelyk, dat verraat aangenaam is, maar de Verrader afgryzen baart; zoo dat hy in die negotie niets dan eenige oneerlyke kerkhofbloemtjes op den schedel des hoofts, en circulerende ysbolletjes in zyne aderen geconquesteert heeft. Het is waarschynelyk, dat Hermes dit laatste niet zal hebben gedebiteert dan op overtuigende memorien; doch dat zy ooit Boezemvrienden zoude geweest zyn, zulks is al zoo waarschynelyk, als dat 'er tusschen een' ouden Wolf en een jong Lam ooit broederschap zoude gedronken zyn; of dat 'er een stilstant van wapens zoude getroffen zyn tusschen een Rivierwolf en een blank Vorentje; ja al zoo gelooffelyk, als of ons een Stalmeester affirmeerde, dat'er een of- en defensive Alliantie opgericht was tusschen een Hoveniers Ezel en een fyn Spaansch Manege-Paert. Wat heb ik, myn Heer, door de eerste lectuur van den Hermes-beschouwer niet eene groote weldaat genoten! Hy was eene krachtiger preparatie om een uiltje te vangen dan de beste Laudanum. Hy bragt my in de familiare voetpaden van op niets te denken; en eindelyk in eene circumstantie van rust, die de gemeene man slaap tituleert. De breinkist van een Man die jaren wint wort gemeenelyk een magazyn van zotheit of wysheit, en moet zich by gevolg ontlasten in iets dat zeer inpertinent of zeer leerzaam is: des vint men schier niets belagchelyker dat een' ouden Reutelaar, die zich door Viswyve- of Voerluide-termen van zyne gal ontlast; en ter contrarie is 'er niets waerdiger dan een persoon die zyne studie en ervarentheit tot vermaak en stichting van zyne Lezers emploieert. Onlangs las ik, dat, als een Romeins Veltheer zegepraalde, de Republyk hem deed convoieren door schele en scheeve Hekeldichters en Boksvoeten, dewelke niet karig waren om hem met vuile woorden en verwytingen te kwellen; vorder dat de Magistraat deze affronten toeliet en door de vingeren zag, om hierdoor den Verwin- | |
[pagina 100]
| |
naar naar zoo wel de menschelyke gebreken als de verdiensten der stervelingen te doen erinneren. Hoedanig een paralel in diergelyke zaken noch hedendaags getolereert wort, kan men zonneklaar uit honderde Hekelvaersjes van het scheel Koekkoekje bewyzen. Ik bid u, myn Heer, loop maar eens over zyne Coccejaansche Venus, of De Min onder de Kerkelingen, uitgespogen op dien grooten G.... geleerden S. v. T; dat verfoeilyk Pasquil, gebraakt tegens den voornamen Lyf-medicus van een Vorst die drie Koningkryken beheerste; zyn Lyriszwadder, Balsum Sulph. en hondert diergelyke canailleries van Schotschriften, u zoo wel als my bekent, en welke ik tegenwoordig kortheitshalven niet eens wil aanraken. De Natuurkundigen zyn van gevoelen, dat dit onvermoeit Schemprymertje ('t geen het Leven van den grooten Paulus heeft getrakteert gelyk Scarron zynen Reuzenstryt en Eneas van Virgilius) door eene kwaataardige influëntie, predominerende over zyne Geboortestar, a dessein mismaakt in de werelt gestooten is, namelyk met onpare oogen, eene lengte als Polichinelle, en eene Ziel als Timon van Athene, door de wandeling de Menschenhater genoemt. Van dat oogenblik af dat het krachten ontfing om den boog van een blad papiers te handelen, doopte het de pylen zyner kraeieveders in een extractje van donkergroene gal en bittere Koloquinten, en schoot dezelve links en rechts overal zoo kwaataardig van zich, dat iedereen het in 't begin voor een Substituit-Officier van de Doot aanzag. Maar men bespeurde in 't kort, dat zyne Salmoneussche blixems krachteloos nederdaalden; de punten, die eerst als Damaskins staal flikkerden, eene lootverfvige koleur aannamen, en op 't laatst, als lafhartige slaven, de voetzolen van zyne tegenpartyen met ootmoedige kusschen begroetten. Het kalkuleert alles op den bedriegelyken Meridiaan van zyne oogen; en alles is scheef, scheel en monstreus in die twee ongelyke spiegels. Het kent geene verdiensten, dan die ontsiert zyn door feilen en gebreken: niets onder de Maan is zyne beschouwing waerdig: een Heldenzang is by 't Aas een lor; een Tooneelstuk een leur; losse Vaerzen zyn aperyen; een schoon stuk Schildery is kladwerk; de Boukunde is irregulier, en de Muzyk vol valsche toonen; in't kort alles is in de oogen van dit Keffertje onvolmaakt. Doch | |
[pagina 101]
| |
die onvolmaaktheden zyn niet in de voorwerpen, maar in de aartsche stof, waarin het weinige mineraal van eene asgrauwe Ziel flikkert. Men leeft in den vermaarden Loke, dat, als hy eenmaal een' Blinden vroeg, wat hy oordeelde Scharlaken te zyn; die Bloet hem repliceerde, dat Scharlaken was als het geluit van een Trompet. De Blinde formeerde zyne bevatting op een denkbeelt dat hy bezat (zoo wel als ons Scheelaartje) doch 't geen grootelyks van de waarheit differeerde. Het eenigste onderscheit tusschen den Blinden en ons Scheeltje bestaat hierin, dat de eerste blint geboren was; daar de laatste, maar scheel geworpen zynde, dat onvolmaakte talent door eene bestudeerde blintheit volmaakt. Nu, het repareert dat gebrek, als een Tegenvoeter van Homeer, door eene collectie van Uilenieren en Ravensgezangen. Altoos is het aangeport door eene natuurlyke welsprekenheit, ja tot zoodanig een' trap, dat het ons Pootuiltje gemakkelyker valt te spreken dan te zwygen; en 't wil liever duizentmaal de letteren van het A B zonder zin of opmerking verplaatzen, dan niet te kakelen; met een woort, het wil liever kwaat verrichten dan ledig zyn. Maar wie had ooit gedacht dat dit verslete Reutje in zyne oude dagen noch baktanden zou krygen om Hermes daar mê te willen byten? en wie zou ooit hebben vermoed, dat het een' halfbakken Drukker zou gedeboucheert hebben om een blad papiers te perssen, waarin het Hermes zoo onversaagt durft aanbassen? en zulks alleen, om dat Hermes juist een kleine schets naar eene groote waarheit heeft geteekent. Het zal u, myn Heer, noch wel heugen, dat wy eenmaal op uwe Buitenplaats eene admirabele passagie in den Goddelyken Milton remarkeerden, namelyk, hoe de Duivel, schoon hy een Engel des lichts geschapen was, echter niets in den Lusthof ontdekte dat hem vergenoegde; ja dat hy zelfs onze eerste Voorouders, toen noch in den gelukzaligen staat van zuiverheit wandelende, met een' scheeven bek en leepe oogen begrynsde. De Latynsche Knuppelvaersjes, alzoo die sterk naar Bespieders Latyn ruiken, en ik thans myn Roomsch Microscopium heb verleit, zal ik met achting overslaan, om die eer aan Studenten van d'eerste declinatie over te laten. In een eenige zaak evenwel moet ikconscientie- | |
[pagina 102]
| |
wegen den Beschouwer rechtvaerdigen, namelyk in die, daar Hermes de liefhebbery van de Naakte Waarheit reprocheert, en met zoo veel moderatie hem den eerbied voor de Godinne van de Schermkunst verwyt. Het is immers aan de Congregatie van den Steenbok, die het dom gemeen Hoorndragers noemt, altoos gepermitteert geweest, schriftelyk, by forme van een' pennestryt, eerlyk hare revengie te vervorderen; want om zulks met den vochtel te wagen, daar toe is de parentagie te na. Maar zou men Polichinelle met de profile blikken wel eens mogen vragen, uit wat hoofde dat doodelyk krakkeel spruit? Zou het wel zyn uit de Orangerie van Leliane? (want Hermes is nooit een exemplair Heilig op de kapittelstokken van de Juffers geweest) of zou hy misschien al te familiaar de goutgeele blaatjes van Lelianes Zonnebloem hebben getelt; of zich by geval aan de stekelige doorns van die aan Besnedene en Onbesnedene bekende Eglantier geblesseert hebben? dewyl ons klein Steenbokje hem zyne eerlyke wonden, alle in dien oorlog van voren bekomen, zoo dikwils verwyt. Indien nu het oude Krygsmannetje deze propositie eenmaal in Proza of Vaerzen geliefde te beantwoorden, hy zou den vrient van Hermes merkelyk verplichten. Maar
Zyn Pegazus loopt geen' galop
Als wel wanneer een ligte
Ga naar voetnoot* Pop
Hem 't vaats beslag gaf, om zyn huwlyksvloek te
martelen;
Of Lelianes keurs, in't prilste van haar
fleur,
Den Poortspion, doch haar' Pikeur,
Het rosse zaaltje schonk waar ieder meê liep
dartelen.
Die gulde tydt is wech: 't is 't klappen van de
zweep.
Want onmagt heeft de
kneep
Van jaren al te diep in't middelpunt genepen.
Hy 's uitgedient Schriftuurs of Kupidoos
Gezant.
Zyn oude kraak zit op het
strant.
't Zyn magre beesjes pas, of Poechinelloos
grepen.
't Zy daar de Duivel in zyn zak
Hem 't Bedelvaers dikteert, om 't puikje van
Tabak
Lafhartig te begeeren;
Ga naar voetnoot†
't Zy daar hy, als een Indiaan,
De Goudsche Vadren met
getraan
| |
[pagina 103]
| |
De voeten kuscht, of 't slym van Pindus komt
vereeren:
Of wel op Zwarte Maai, die staag met buuren snapt,
Een Puntdicht rymt, dat vry min dan zyn oneer knapt.
Doch als zyn schorre Gans is loom en mat gezongen
Krast hy het laatst Vaarwel aan zyn' beminden Jongen;
Of denkt met aandacht aan die lelyblanke Zwaan,
Doch ros van baart, misdoopt: vergode
Leliaan;
Die, zonder dat hy dorst zich in het minst
vertoornen,
Hem huldigde, als een hart, met dikgetakte hoornen;
Ja die..... maar 't is te veel: ik eindig met het
half.
't Verstant van Scheelaart was en bleef een mager
kalf:
En zyne ontstelde lier
Kwam nooit in Virgoos kring, maar altoos in den
Stier.
Half proze en half Poëet, Kommys en ruim half
sluiker;
Half eerlyk en half Guit, dat's, Hazesaus, de suiker
Is minder dan d'azyn. half meesters, half zyn beurs;
Half Bacchus, mits donnê, half Lelianes keurs.
Het eenigst heel dat men uit halve maken kan,
Is Jan Pasquyn geheel of heele Koekkoek JAN.
Voor het laatste, myn Heer, moet ik noch d'eer hebben van Uw E. te communiceren, dat ik onlangs een' kleinen Brief heb ontfangen op het sujet van zyn Drekaltaar, of de Beschouwing van den nieuwen Hermes; waarin myn Vrient, die zoo wel als ik de party der vromen defendeert, my vraagt, wat reden Hermes heeft om dit mismaakte Schepsel niet met de pen of iets anders te verstommen: ja beschuldigt de ongevoelige graviteit van Hermes niet weinig, dat hy zulks met zoo veel verontwaerdiging negligeert. Vorders zegt hy: Maar het is met het Kreng gestelt geweest als met de bevroze woorden op Nova Zembla (volgens het relaas van Mandevil) die men nooit hoort voor dat de Orateurs derzelver vertrokken zyn: want hy voorzag zekerlyk eene Diluvie van Rottingdruppelen; en het is apparent dat hy het ressentiment van Hermes noch met de schouderen zou lezen, indien hy hem den Stokkendans in een' brief kon toezenden..... Eindelyk bid en smeekt hy, dat Hermes hem een' halsbant gelieve aan te doen, en vast legge, op dat hy tydt mag hebben Commentarien op de kantteekeningen van zynen Kruisbelt, en voornamelyk op Abra cadabra, dat zoo behendig uit Voiture geknipt is, byeen te rapen. Ik heb hem hierop, in plaats van antwoort, deze navolgende Fabel toegezonden: | |
[pagina 104]
| |
Het is eertyts gebeurt, als de Dieren spraken (onlangs heeft'er noch een geschreven) dat een stoute en galante Beschutter, die altoos belette dat het Wilt gescheurt, en zyn Meester beschadigt wiert, in de Koestraat een luchtje ging rapen, en aldaar een oud Reutje ontmoette, 't geen leelyk begon te grimmen, en met een' ingetrokken staart te bassen. Een schoone Brak, dit by geval ziende, wert gestoort, en vroeg aan den Beschutter, waarom hy dat leelyk Aas niet op de vacht viel en een' tantslag gaf? waarop deze zeer zachtzinnig antwoordde: O Brak, indien 'er geen Boere-Rekeltjes gevonden wierden, wie zou de deugt van de Beschutters konnen onderkennen? Had ons oud Letterheltje Sidonius Appolinaris in plaats van Aloïsia Sigea gelezen, zekerlyk zoude die het eene gez onder Moraal hebben geleert, dan een ieder aan te bassen. Lees (zegt hy) de oude Schryvers met eerbiet, en de hedendaagsche zonder nyt. Cum reverentia antiquos, & sine invidia recentes. Doch ik vreeze, myn Heer, dat ik uwe langmoedigheit gewelt aandoe door deze missivezonder einde; ook is het porfyrsteenen-koken als men de reformatie wil prediken aan een Ziel die zoo vol zeeren en geliefde ondeugden is. Dit alleen zal ik noch voor het laatste zeggen, dat de zonde aan een iegelyk behaagt wanneer ze gepleegt wort. Echter is een Wys man bedroeft na zyne overtreding; die angstvallig is, meent onzinnig te worden, maar een Onbeschaamde lacht'er meê. Ik ben met veel achting,
MYN HEER,
P.S. Ik zal Uw E. toekomende week noch eenige remarques op den kleinen Iskariot laten toekomen. |