| |
| |
| |
No. 18
Rotterdamsche Hermes.
Donderdag den
21 Nov. 1720.
Discite justitiam moniti & non temnere
Divos.
Virg. AEneid.
HErmes heeft wel gedroomt of gelezen dat Beesten
voortyts niet alleen gearticuleerde woorden hebben gesproken, maar zelfs
geredenkavelt; ook is het de proef op de som als Exters of Bontekraaien roepen:
Heruit Koekkoek. Dat Vogels konnen klappen, ja steene Beelden, zonder
long of wintpyp, zoo distinct hebben gesproken als verscheide menschen
konnen doen, is hem t'over bekent. Titus Livius verhaalt een vreemde
historie van een Os, die, op het altaar leggende, om als een Britsche Verrader
gequartiert te worden, het ingewant 'er al uitgenomen zynde, evenwel
loeide of hy dol was: ja de Stier van den Tieran Phalaris brulde somtyts
als een onzinnige wanneer zyn buik met een Misdadiger was bezwangert. Broeder
Bakon was Inventeur van een hooft, gegoten uit Prins Robberts
metaal, dat nu en dan een zoet praatje met zyn' meester hielt: en te Rome en
Delfos hebben Goden en Godinnen, uit hout en Bentemer steen gehouwen, zoo
distinctelyk gepapegaait, dat het thans aan de Nakomelingen
ongelooffelyk schynt. Als dat voorviel geloofde een ieder dat die kisten met
iets bovennatuurlyks waren bezielt. Nu welaan dan, zoo Heidensche en Roomsche
over- | |
| |
leveringen ons willen doen geloven, dat Menschen en Beesten in
effigie hebben gesproken, wie durft dan twyffelen aan het verhaal van
Hermes, omtrent eene Samenspraak, onlangs voorgevallen tusschen
Erasmus en het rootgeverft houte Leeutje boven
zyn tuinpoortje aan den Oudendyk. Dit echter is eene ware historie, en de Lezer
mag ze vry op het woort van Hermes aannemen.
Erasmus, vermoeit van dag en nacht onder den blooten hemel te
pronken, kreeg onlangs een' vreemden lust (noteer, Lezer, dat de
Geleerden veeltyts extravagante lusten onderhevig zyn) om de Vest eens
over te zwemmen, en een wandeling te doen langs den Oudendyk, begevende zich
aan den Overhaal tusschen de Schiedamsche en Binnewegsche poort te water
(zekerlyk zal hy zorge hebben gedragen voor het droogblyven van zyn boek) en
kuierde dus de Cingels langs, den Goutschen weg op en de Waaffellaan door, om
dus met den dag langs den Oudendyk de Oostpoort te konnen binnen geraken, en by
tydts weder op zyn post te zyn. Want Hermes geeft den Lezer eens in bedenken,
of het niet een' grooten allarm in de Stadt zou veroorzaakt hebben,
dezen Metalen Stavast des morgens van zyne gewoone plaats te missen. Wie zou
men voor den dief hebben aangezien? denkt hy. Doch laat ons vertellen wat'er
van de zaak is. Het was een aangename nacht, stil, en de lucht bezet met een
onnoemelyk getal starren, als Hermes (die uit een dakvenster keek, gelyk een
tweedeC. Sulpitius, en een Horoscoop opstelde, om uit te vinden
de epidemicale ziekte van het grootste gedeelte van Europa omtrent de
Assurantie-kamers, en van wat duur die kanker zou zyn) grootelyks wert
ontzet door de verschyning van eene ongemeene figuur, dewelke zoo luchtig
marcheerde als die ontwiekte Molen buiten d'Oostpoort, die over eenigen
tydt verscheide treden langs den Dyk deed. De uit Brons gegoten Geleerde
scheen zyn' adem te halen recht tegens over het Kasteel van Hermes; en een
klein Leeutje met een' verminkten poot ziende (Wysgeeren remarqueren
alles) begon hy met het zelve de navolgende Samenspraak:
Onnozel Leeutje, dat zoo trots prykt als vader Sylvaan, en
meer gelykt naar den Godt van Lampsako dan naar een' Molik,
Myn bronze kist zal spreken
Nu myn Geboorteplaats, die eertyts guitestreken
Den voet zette op den nek, thans deerlyk weent en
zucht,
Daar zy de Koopgodin in deze vrye lucht
| |
| |
Door eenen Tuimelgeest, ten kerker uitgebroken,
Bedroeft ziet kwynen en de hartaâr afgestoken,
Terwyl haar trotsche Beurs het opperste onder raakt,
En Hermes vlucht, nu hier zyn echte zetel kraakt.
O groote Dezideer, het is hoognoodig om benevens u deze
misdrukken te corrigeren, al zou men 't arme dier de roode vacht over de
ooren halen:
Rampzaalge tyden, daar de Goden onbezorgt
Met drooge blikken zien Emporos ouden Borgt
Verteeren door een vlam..... een vlam, helâs! die
steigert
Tot boven 't stargewelf. uw hulp....
Let op myn woorden, Dier. noit trof het dreigend zwaart
Den mensch: of Meteoors gestaart,
Voorboden van de zweep, d'onstelde ziel en oogen;
Maar 't gout alleen braveert 't hooftstoffelyk vermogen:
Want lâas! 't gehairde Vrankryk
weent,
En 't trots Brittanje steent.
Dat overspelig ('t past een vrou) uit geile lusten
Het huwlyksbed bevlekt, om d'onbekende kusten
Van 't Zuid te streelen, dat haar' schat en eer
berooft,
Siert met dien gulden krans; doch nu, aan 't suizebollen,
De buren helpt aan 't hollen,
En onder dees den sieren Leeu.
Die trotze Gryzaart slaat aan 't kwynen in deze eeu.
Die vrygevochten en uit Koopmans bloet herboren
Zyn schrikbazuin laat hooren
Van daar het geurig Oost hem met zyn schat begiet,
Tot daar de koude Beer door vorst zyn kleur verschiet.
Of ik het zeg of zwyge, ô groote Man, een Leeutje is een
slecht Poëet, des zal ik de vryheit nemen om u in proza te zeggen,
dat de bron van verontwaerdiging in alle redelyke schepselen moet overleeken,
als men deze abuizen beschout. En al wierden de Aanleggers van diergelyke
Projecten een weinig met de Tarantelsteken van eene
welgeintentioneerde veder gekittelt, en deze dollemans bedryven door
purgatien, of de granaten van eene eloquente tong
gerepousseert, het zou'er, volgens Leeutjes gevoelen, niet te erger om
zyn.
| |
| |
Maar, neen, het kan niet zyn, al was het Stentors stem.
Des geeft misachting nu myne flauwe vaerzen klem:
Daar ik zie Schot en Brit, gelyk twee dobbelsteenen
In't valsche Horentje van 't Wintproject vereenen.
Van d'Assurantiemaatschappy.
't welk alle die gene die daaraan geroken hebben, om te toetsen of
het vuil of schoon was, sedert in eene maling heeft gehouden, waar van zy tot
noch toe geene gezonde reden hebben konnen geven.
Ha, prime October, noit zal my 't gezicht vergeten
Van d'Actiehelden, die op rook hun tanden sleten
In Quincampoix. de lucht, door buizen onbekent,
Bragt hoog' en lagen prys van 't een tot 't ander ent.
Men zag, als op een' staciewagen,
De Makelaars deur in deur uit malkander dragen.
Tot d'Actiebron, als door Urgandâs Toverrys,
Geraakt, straks wert gestolt tot ys.
Ach hemel! wat veranderingen!
Een prise du Tabac nam met een air galant,
En duizent airtjes van Monsieur Quinault kon zingen;
Ja, trots een Kokles, met zyn' rug
Wert flux door vrees in steen verandert.
Geen' was de trony gekalandert
Door duizent driften; en een derde wervelziek,
Dook als een koekkoek, die een schoot krygt door zyn
wiek;
Wyl Frans de Nachtraaf, door een loome en lamme stori
Zyn' zwager troostte met 't Cartuis memento mori,
Wiens hairen ruim zoo styl
'k Zag Pieters zwarte blikken gloeien.
't Scheen wel devotie.... maar 'k moest lagchen om het loeien
Van Jonker Roelof, die staag loosde zucht op zucht,
Dat twee drie kaarssen door den weêrstuit van die
lucht
Als hoofsche Juffers eerst vol complaisance negen,
En toen uit eerbiet nederzegen.
De dapperste onder hen wert meer verbleekt en wit
Dan een Verraâr die op den hals gevangen zit:
En waarlyk 't is geen wonder,
't Was om Fortuin Deuxaas; de zessen vielen onder.
| |
| |
Een eenge droeg zig fors: hy zat, als ziende kans,
In't Koffikapitool als vader Fulminans,
Om aan een ieder met zyne Engelsche statuiten
Den Neus en glorie van de Rebelly te snuiten.
Hier waren ze, wanneer Hermes zag, dat Erasmus van onder zyn'
bonten nachtrok een zakhorologie van daan haalde, hem eertyts, in Engelant
zynde, door den Canselier
T: Morus tot een prezent gegeven (hoorende
te gelyk het huisklokje van een naburig Schoolmeester slaan) en ziende dat het
zes minuten voor vyf uuren was, nam hy afscheit van het Leeutje, doch met
belofte van het eerstdaags met eene tweede visite te vereeren. Zoo de
groote Dezideer zyn woort presteert, zal Hermes het vervolg van
de afgebroke converzatie zynen Lezer mededeelen.
De dagelyksche Nieumare, alias de Kourant, zegt, dat de Heer
Aldobrandini, Nuntius van den Paus aan't Hof van Madrid, zyne reis naar
Spanje met een Fransch schip heeft voortgezet, en dat hy onder andere door
Spaansche en Engelsche Ministers treflyk is geregaleert. 't
Onderscheit het geen'er is tusschen de soberheit van de oude en hedendaagsche
Helden is aanmerkens waerdig. By Amadis van Gaulen, Amadis van
Grieken, Esplandian en andere Ridders, wert altoos meer van vechten
dan van eten gepraat; en als zy op het uiterste iets peuzelden was het een
spelstruif van wilde appelen, een hant vol eikelen en een bouteille
Champagnewyn, waarmê de kikvorssen en stekelbaarzen hunne bruiloften
houden. Dat eeuwigdurend vechten en krakkeelen sproot voor een groot gedeelte
uit die matigheit; dewyl een hongerige buik niet veel praatjes kan velen; ook
hadden zy weinig appetyt om te smullen, want jaar in jaar uit waren ze
onderhevig aan lamme armen en beenen; somtyts was 't ligchaam zoo vol kwetzuren
dat'er een kom bouillon of een Fransche soupe door heen zou
hebben gestraalt als regenwater door een' tuingieter; en de minste moest om de
vyf of zes minuten eens voelen of zyne handen noch vast stonden. Dit laatste
doet Hermes gedenken aan den Baron van **** die, wanneer zyn Stalmeester een
hant vol vermaning (op bastaart duits suflet genoemt) het kakebeen uit
het lit geslagen was, en pretendeerde, dat het affront
| |
| |
van dien slag den Baron raakte, hem aanstonts repliceerde: Heer
Stalmeester, als wy straks eens een vyfentwintig noten kraken, zal men zien wie
geslagen is, gy of ik.
Uit Brussel melt men ons dat niemant van de Burgers 's
avonts na 7 uuren zonder licht zal vermogen uit te gaan, waaruit wel eenige
zwarigheit mogt ontstaan omtrent de betaling van het Lantaarngelt. Hermes heeft
na eene langdurige studie uitgevonden, dat (volgens Euzebius) de
Egiptenaars de eerste uitvinders van de Lantaarns zyn geweest.
Plutarchus geeft eene heerlyke beschryving van
Kleopatrâs Lantaarn, toen zy in Cilicie die fameuze maaltyt
aan Mark Antonius gaf: en Sozomenus verhaalt van een Lantaarn die
zich zelve met olie voorzag; doch dit laatste soort is zeer gemeen onder de
societeit van den Steenbok (Capricornus) en zal na alle
waarschynelykheit noit buigen onder de tierannige reformatie van de
Jaloerschen. De Romeinen hadden zoo veel zucht voor dat instrument, dat
zy het mê naar 't graf namen, om altoos te konnen zien wat'er tegens de
doot te zeggen viel. Maar hadden zy zoo gelukkig geweest als de hedendaagsche
Virtuosi, die dat nutte konststuk, een Kaerssenprofytertje, hebben
uitgevonden, dan waar hun roem onsterffelyk gebleven, en de groote
Dezideer had noit zoo ver in wysheit geavanceert, want dan zouden
de Viswyven haar eigen entjes hebben gebruikt, en de Geleerden in het duister
gewandelt.
Maar Lezer, maak eens eene oprechte vergelyking tusschen de oude en
hedendaagsche Schryvers. Hoe gebrekkig is
Homerus in de beschryving van de groene Thee
geweest, en hoe volmaakt is dat Kruit van den grooten
Bontekoe beschreven! Hoe laf en onsmakelyk is
Virgilius Maro omtrent de Theetafel van Dido, wanneer hy, de
gulde randen en gekleurde bloemtjes van hare Japansche kopjes en schoteltjes
optelt! hy durft zich niet eens uitdrukken of het Trekpotje Oostindies of Delfs
is geweest. Wat verschillen de Treurspelen van
Seneka, onpartydig opgewogen, tegens die
doorkneede tooneelstukken Soloné, of Verwoest Jeruzalem;
Merodach en de Gewroke Bloetschande! En of wel Horatius
zich beroemt van binnen drie weken de Napelsche tantpyn zonder behulp van kwik
in den gront te kunnen genezen, echter zou Hermes, voor zoo ver zyne
ondervinding en kennis hem daarin onderricht heeft, niet graag zyn zegel
daaraan hangen. | |
| |
Onderricht aan een Reiziger wegens de Huisvrou van
Loth, in een Zoutpilaar verandert.
O wat een schoone zuil, wiens sneeu als vuur doet
branden.
Zy schynt gesticht door konst en door geen Meesters
handen.
't Schynt een gegote beelt, waarop noit beitel
klonk,
En, 't geen verwondring baart, dat eertyts at en
dronk.
In 't kort, het schynt een Vrou (wie kan dit kluwen
krygen?)
Een Vrou, en sprakeloos! een Vrou, en stil te zwygen!
Zag ze immer Gorgons hooft dat elk verand'ren
kon?
Of heeft zy 't vocht gesmaakt der Ciconeër
bron?
Neen, Reiziger, gy dwaalt, zy kon dat schynbeelt telen.
De straf volgt die misacht Gods heilige bevelen.
Want wyl het nieuschier oog lonkt naar het
vaderlant,
En 't wis bederf beschreit raakt zelfs het Wyf van
kant.
Maar 'k feil. het is een Vrou. de vorm is ongeschonden;
Want wat bezit een Vrou? niets dan verzierde vonden.
Die 't liegen was gewoon liegt zelfs altoos in
noot.
Doot schynt zy levend, en was eertyts levend
doot.
Een Vrouwegeest ziet noit een zaak dan van ter zyden.
Vlucht, Reiziger, dit zout, en wil het levend myden.
Daar is geen zaak met meer gevaar vermengt dan uitstel, en
voornamelyk in liefdebelooning: want de Juffers zyn zoo stantvastig als de
evenaar van een goutbalans, de weerhaan van een kerktoren, Maartsche
zonneschyn, dankbaarheit der Grooten, beloften van Souvereinen, eeden
van Courtizanen, het ja van een Kwaker, en het woort van een
Hoveling. De Grieken waren overtuigt omtrent de wisheit van dezen grontregel in
dit spreekwoort,
Πολλἀ μεταξὐ πελει κυλικος κὶ χεἰλεος ἄκρυ
Vele zaken gebeuren tusschen den beker en de lip.
Dionisius de Tracier zegt, dat die zinspreuk is genomen uit
de
Odyssea van
Homerus, daar Antonous, de gezontheit van
Penelope uit een goude kroes drinkende, van Ulysses wort
doorschoten. Het zy ook herkomstig van waar het wil, sedert eenige maanden
hebben verscheide Aktionisten een gedeelte van die oude waarheit
ondervonden.
Het is de ondervinding die ons heeft doen gelooven dat de Wyn een
God is (namelyk als men 'er te veel van gepoit heeft) want hy verhoogt den
nedrigen en vernedert den hovaerdigen. De Wyn is | |
| |
een behendig
Worstelaar, zegt
Plautus, want hy attaqueert de beenen:
Pedes primum captat, dolosus luctator est.
Hy vermeestert tot een kwaat gebruik ziel en ligchaam; hy ontdekt de
geheimen van het hart; hy verbystert de reden, en brengt krakeelen voort. Hy
ontsteekt het vuur van onzuiverheit, verzwakt de krachten van ligchaam en
verstant, uit oorzaak dat hy de maag met raauheden vervult; ontsteekt de lever,
verhit de long, veroorzaakt suizelingen des hoofts, en brengt het flerecyn
voort; verdooft het gezicht, bederft den adem, doet het tantvlees rotten, en
vereert onze tronie met een gansch regiment puisten. Met een woort,
Geen mensch is Jorden thans, maar staat het flus te
worden.
Als Jordens slaap uit is wort Jorden steets eerst
Jorden.
Het schynt dat Homerus geen dootvyant van een sappige peer is
geweest, want hy beschryft ruim zoo zorgvuldig den Beker van Nestor als
het Schilt van Achilles.
De Lamas, een soort van Priesters in het koningkryk van
Tibet, dronken den wyn als de karpers water, en dat om dat zy vaerdiger
van tong zouden zyn om hunne gebeden te lezen. Doch van hoedanige verdiensten
diergelyke gebeden zyn zal Hermes thans in 't voorbygaan even aanraken.
Een gezonde Broeder van der Bogaarden Order had zyn persoon een
weinig te diep in de Tenten der goddeloozen, daar vrome wyn uithong, gewaagt:
des hy, om wederom tot den Trap der Jeugt, (gaan en staan) te
geraken, voornemens wert een uiltje op zyn Celbed te knappen. Neergevallen
zynde nam hy zyn toevlucht tot het Getydeboek (maar hoeongefondeert zyn
de pogingen der stervelingen!) want zyne zweetgaten te subtielzynde om
het ingenome vocht uit te waassemen, wert hy genootzaakt het vat langs eenige
hikken, die met het spouwen veel overeenkomst hadden, lucht te geven, terwyl hy
van achteren een zucht loosde dat de ruiten daverden. De Duivel, die by geval
in zyn Cel kwam gevlogen om hem eenige onreine gedachten in te storten, begon
te lagchen of hy gek wiert, en zei met een' Lakonischen styl: Zoo 't
Gebet is, zoo is de Wierook.
Qualis est Oratio, tale etiam est Thus.
|
|