De Rotterdamsche Hermes
(1980)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
No. 12
| |
[pagina 46]
| |
By geval volgt daar op wel de genezing, maar hoedanig die geschiet, is den Geneesheer, en die geene dewelke zich met geene klatergoude argumenten en praatjes van zilvere lovertjes laten ophouden, onbewust. Maar dit is echter by Hermes eene waarheit, dat die konst, om d'overtollige kwalen uit te roeien, zeer na verknocht is aan den vochtigen styl van de mededogende Juffertjes, welke d'overtollige humeuren door een palliative genezing aftappen; dat is, of betaling voor 's hants, of in ipso actu genieten; want ondankbaarheit is eene Epidemicale ziekte: Exige, dum dolet, post curam medicus olet.en het tweede is mede geen leugen; te weten, dat, zoo lang 'er vastgestelt blyft dat menschen moeten sterven, en zy graag zouden blyven leven, de Doktor in de gezontheit gerailleert en in de ziekte wel betaalt zal worden. Martiaal zegt, dat hy, die naar eene profitabele konst tracht, op fluit of andere instrumenten moet leeren spelen. En Plautus, dewelke ook niet onkundig was omtrent de eigenschappen van die professie, zegt ergens tegens sommige Likkebroêrs en Opsnappers: Waarachtig, Heeren, je leeft als Muzikanten. Daar is een Latyns spreekwoort, waarin niet onaardig zyn afgeschetst de zangwyzen van de volgende Natien;
Hispanus slet, dolet Italus, Germanus boat, Flander ululat,
solus Gallus cantat.
De vrome Spanjaart schreit; de kuissche Italiaan
Klaagt zingende zyn lot gelyk Meanders zwaan:
De wakkre Duitscher loeit; de Vlaamsche toonen springen
Gelyk een uilsconcert. de Frans alleen kan zingen.
Maar apropo van de Muziek. Hermes is verhaalt dat eene welbekende Dame te Dort eenmaal eene aangename definitie gaf van de masculine Muziekinstrumenten. Zy vergeleek een Jongman tot zyn 25 jaar by een Fluit, dat is, altoos gestelt, en waarop men zoo veel airtjes kan speelen als men wil, mits dat het aan geen' adem hapert. Tot 50 a 55, by een Fiool, daar men wel een weinig krik krak mê heeft | |
[pagina 47]
| |
eer ze gestelt is, doch dan tamelyk wel speelt; maar, helas! tot de 70 a 80 jaren zyn zy als een Luit: men heeft twee a drie uuren werk om die te accorderen, en zoo als 't Concert zal aangaan, klink! daar springt de snaar aan stukken, en wech is de Muziek. Men vint menschen die noit hun' mont openen dan tot schade van hun' evennaasten; dat is, zyn eeten en drinken altoos op eens anders beurs, of zy beledigen iedereen door hunne tong. Hermes verzoekt zynen vrint Argus eens in den spiegel te zien, en te examineeren of hem dit portrait niet gelykt, die onkundige en insolente Schryver, dewelke dagelyks den bedroefden meerder droefheit toebrengt, met een koper mombakkes in een gestreepte zotskap zich gestadig vertoont op het doodelyke Pesttooneel van het rampzalige Marseille, en uit dat sidderend voorwerp stoffe haalt om zyn' papieren brootwinkel met bittere reflectien op den ellendigen stant van die Lyders te stofferen, of met moedernaakte bordeelkluchtjes op te vullen, als blykt uit zyne Wekelyksche Brillemars No. 18. pag. 137, 140 en 143. Maar het is natuurlyk dat alles verzuurt 't geen in een onrein vat wort gestort; en het beste voetsel verandert in eene zieke maag in taeije slym en vuiligheit. Waarom, onnozele Hals, niet liever uit uw eigen binnenste stoffe gekozen, om, als de Spinnekop, daar uit een net te weven, waarin gy de vliegen en vlindertjes van uw halfbakke lezers en aankomende Latynsche schooljongens kunt verstrikken. Neen, Lamgat, verwerpt nooit in het toekomende uw gewoone krukken, want dan dient ge te kruipen, daar ge anders ter nauwernoot noch kondt huppelen.
Foei, Ossenweider, die geen vinding, keus noch oordeel
Bezit, maar eigen voordeel
Beoogt, en uit den Nieusapteek Gewassen pikt
Waar mê gy 't Kruitboek van uw' dooden Argus
slikt;
Gewassen, nooit gerypt door Drievoets gulde stralen,
Maar die, als Oeveräas, voor Vespers schaduw
dalen,
En, als een Beer, uw snuit met zulk een' schat
vervult,
Die min de goutsmit dan nachtwerker heeft
vergult;
Die, als een Lucifer, die 't helpaleis deed daveren,
Tracht langs uw vliegertou den startrans te beklaveren.
Hoe, vreest men dat der Reuzen
val
Door Argus bons vermeerdren
zal!
| |
[pagina 48]
| |
Want d'Ygot, Argus vrint, is al te dun van ooren,
Om langer 't schor geluit te hooren
Van uw trompet, die zonder
klank
Altoos scheit met een'
stank,
En of gy tracht uw snoô
manieren
Door gryze zedigheit te sieren,
't Is vrees (want zedigheit wert u nooit
toevertrout)
En geen berou, wanneer de Wolf vlucht in het
wout:
Zoo zien we een' Olifant met stompe en plompe voeten
In d'opgeslage tent de kermisgasten groeten,
't Pistool afschieten, dat met onverwacht
geschal
Het kinderoor verbazen zal;
Maar syne kykers zien door 't masker van die zwieren
Dat deze vrint van
Ga naar voetnoot*Lips is 't grofste van de dieren:
En of hy Arguslyk speelt voor een hoofsch
galant;
Hy is en blyft een Olifant.
En om dat ge u niet zoudt misrekenen
Zal Hermes 't vonnis ondertekenen:
Vergeefs tracht Argus naar de
gonst
Van lezers, daar Natuur is stiefmoêr van zyn
konst.
Hermes..
Adieu, Argus, lach 'er eens mê; want gelyk de donderslagen in de locht meer schrik dan schade toebrengen, zoo zal u deze kastyding meer vrees voor het tegenwoordige dan schade in het toekomende veroorzaken. Doch Hermes zal zien dat hy voortaan zyne pen met Kanarisuiker opvult, om, is het mogelyk, aan u gekonfyte en gecandelizeerde letteren te schenken.
De Hermes wort uitgegeven, te Rotterdam by Joan Hofhout en Arnold Willis; Amsterdam Oosterwyk, Ratelbant en Rank; Haarlem van Lee; Leiden Knotter; Haag vander Burg; Delf Boitet; Dort Outman; Utrecht Charlois; Middelburg van Hoekke; Vlissingen Willegaarts; Goes Bakker; en Bergen op Zoom Overstraten. |
|