laatste Latynsche en Fransche Vaerzen tot uw gemak niet vertolken,
dewyl ik een gruwzame idea van uwe Taalkunde heb.
Dog voornamelyk supreneerd my dit volgende, dat, daar gy
altoos zoo een voornaam Liefhebber van Tuinen en bloemperken zyt geweest, zelfs
die geene niet uitgezonderd die twaalfmaal in een jaar bloeien, dat, zeg ik, gy
niet hebt geobserveerd hoe Natuur hare uitspanning neemt in de
Varieteit van Productien. Zy brengd immers ieder maand geen
Comcommers, Perzikken of Heulbloemen voort. Neen, Argus; 't past altoos niet,
een' vrolyken Lezer in slaap te sussen door Opiaaten of verkoelende
gewassen van een waterzughtige veder: zy schenkt altoos geen Anemiàs of
Windbloemen, schielyk bevat, eerder vergeten; altoos geen Aconyt,
Thora, of donkerblauwe Munnikskapjes, schoon in 't oog, maar inwendig
doodelyk. Neen; nogmaals neen, Argus; zy vereerd ons mede Roozen, waar van
Anakreon zoo lieffelyk opdeund;
Rosa honos decusque Florum.
De Roos, sieraad en eer der bloemen.
zy geeft Violen en Lelytjes van den Dale, waaruit men hartsterkende
syropen en breinverfrissende geneesmiddelen trekt. Repliceer my niet dat
gy desgelyks u reguleerd naar de verdeeling van het jaar, dat uw Argus
mede in vier Saizoenenverdeeld is: de Lente voor de Vrouwen; de Zomer
voor de Actionisten; de Herfst voor den Godsdienst; en de Winter om de Kourant
met een maskerade kleed te ontsieren; de toemaat van blauwe klugtjes, magere en
uitgeteerde loopjes, koorts- en graveelverwekkende Poëzy zulje
mogelyk op den hoop toegeven. Ik zal zien of ik in 't toekomende die loffelyke
verdeeling kan uitcyfferen en ondertusschen den Lezer een schets van myn
voornemen geven.
Tweemaal 's Weeks zal zich
Hermes in 't openbaar doen zien, zullende zyn
voornaamste welmeenende intentie zyn den verdwaalden Argus op de verlate
loopbaan van de Reden te brengen. Want hy presumeert, zoo 'er nog eenige
geinsters van Ambitie resideren, dat zulks hem tot een spoor in de zy
van traagheit zal verstrekken om zig behoorlyk van zyn pligt te
acquiteren.
Ik heb eens hooren vertellen, dat voor de Reformatie de
Onwetenheit onder de Geestelyken zoo diep was ingewortelt, en alle beschavende
Geleertheit (dat zyn de Studia humanitatis, zegt Pieter