Den echo des weerelds. Deel 1
(1726)–Jacob Campo Weyerman– AuteursrechtvrijDe byeenkomst der koppelaaressen.De Geest van Mama Picart.Het is me leed, niet tot in myn Gemoed dewyl ik dat Ding nooit heb gekent, maar het is me leed tot in myn Fles met dubbelde Kraam-Anys, dat het schoone Goud zo raar, en dat de mooye Meysjes zo schaers worden, want op die twee Zuylen rust het Gebouw van onze Professie. Inzonderheyt vervalt dat vrolyk Beroep in 's Gravenhague, want alles wat de Juffertjes aldaar met haar gereitereerde Oefeningen konnen byeenschraapen, is te naauwer noot genoegzaam om haar te onderhouden in schoon Linnen en in Medikamenten. By myn tyd, Mejuffrouw Marie, hield ik myn Duyven zo net als Poppen, en daarom eerden en vierden | |
[pagina 331]
| |
my die Lammers met zo veel Distinctie, als ooit een Dame van myn fatsoen die haar Ziel in den dienst der Tydgenooten waagde kon geeert en gerespekteert worden. Ik handelde altyd in zulke goede Winkelwaaren, als een Winkelier uyt de Venus straat kon wensschen te behandelen, fris en gezond Goedje dat ik ten Platten lande liet opzoeken, op myn Kosten dee kleeden en reeden, en bekwaam maaken tot Heeren Onderdaanigheyt. | |
Madame Therese.Op die wyze bestierde ik ook wel eer myn waakzaame Kudde, Madame, maar de Tyden verslimmeren. Wel eer plagt myn Huys een Vrystad te zyn voor alle verdrukte Juffers, en nooit ontzey ik Eeten, Drinken, Wassen, Logement, of Kleeders, aan een Meysje dat de minste Geinsters van Geest, Jeugd, Schoonheyt, of Bevalligheyt had om zig te recommandeeren aan myn Liefdaadigheyt; ja verscheydt Kinders van een goede Hoop zyn hun Geboorte verschuldigt aan myn Woonhuys, en alhoewel zy nooit verstands genoeg hadden om hun Vaders te kennen, echter verzeker ik hun op myn Conscientie, dat derzelver Moeders fatsoenlyke Juffers waaren, die twee a drie maal per week myn Schermschool bezogten om de Natuur te vervrolyken met nieuwe Voorvegters. Ja het heugt me, dat 'er op eene Avondstond Sestien paar Herten en Hinden tegens malkanderen rammeyden in myn Park, en meenig Kavalier die een eyge Hinde hielt in zyn Diergaarde vloog echter nu en dan eens over in myn Warande, om te aazen op een versche Dey, die ik doorgaans kars vars had, of schoon het het geheel jaar door Togttyd was binnen myn Staketsel. | |
Madame Berkmans alias Friesche Mem.Ja, lieve Therese, myn Konvent is van 's gelyken niet onvermaart geweest wegens Verschot van Pelsen. Ik had Dames van allerley Slag, van de koolzwarte Muyzevangster, tot de goudgeele Oranjepoes, van de slaapzieke Luyelak, tot de lonkende Valk-Oog, en van de omzigtige Schynheylig, tot de ongebonde Raapop, zo dat het was, Hartje wat lustje, en Mondje wat begeerje. Ook stond myn Kabinet altoos gestoffeert met Viperwyn en met ingeleyde groene Gember voor een Hoetelaar, om den Ouderdom voort te spooren, en om de behulpzaame hand te bieden aan de On- | |
[pagina 332]
| |
macht. Daar by was myn Kelder nooit lens van het Bloempje van zwaare Suranson en van gestarde Gravesche wyn, om de Gest der Ouders Vermaaningen uyt het Geheugen der Jongelingen te spoelen, en om hun tegens de Bytebaauwen van een rebelleerende Conscientie scheutvry te maaken. Helaes hoe zyn de Tyden verandert! Nu ondervind ik op myn oude Dagen, dat het Hoenderwaardschap, wel eer een eerlyk Beroep, hedensdaags wort aangezien als een schandelyke Broodwinning, of schoon wy Huyzen van vier, ses, en elf hondert Guldens bewoonen. Ha wat zullen de Juffers die haar Schoonheyt en Jeugd hebben te kost gehangen aan het Gemeen, en door de Tyd van haare Bekoorlykheden uytgeschud worden, nu beginnen! waar mee zullen zy het waggelent Gebouw des Menschdoms onderschraagen, wanneer de Koppelaary zo onmenschelyk wort vertreeden door de Hoeven der Ondankbaaren? en waar by zal een bejaarde Dame haar thans geneeren, als de Heeren hun Laqueyen, de Dames haar Kamenieren, en de Vrouwen, Weduwen, en jonge Dochters, beurt om beurt malkanderen verpligten in die Professie, tot het totale Verval van ons Zusterschap? | |
De Kasteleynsche van Vreedenburg.Eylaas! myn oude Knien waggelen, myn spitse Kin davert, en myn holle Oogen schemeren, als ik de ervaarendste Dames van ons kleevent Beroep diergelyke Jammerklagten hoor uytstameren. Is 'er geen Middel in des Satans Apotheek, Mama Picart, om die Gevaaren te stuyten? | |
De Geest van Mama Picart.Ja, Grootje des Verderfs, daar is wel Iets op, doch die Hervorming zal men beginnen met de Schyndeugd, want een goede Schynheylig maakt een bekwaame Koppelaares. Voor eerst, zal een Dame van ons Beroep een Kamer a twee zien te krygen in een Huys van een goede Naam, om aldaar met die Botjes te spreeken, die zy voorneemens is door haar Klanten te doen ontgallen. Dat Mondgesprek moet verzelt zyn met Konfituuren, met Spaansche Wyn, en met een dartel Onderhoud, want door het Gehoor worden de Gedachten vergiftigt, en als die Gedachten beginnen door te straalen dan willen de Kippen | |
[pagina 333]
| |
duyken, al zouden zy den Haan door het Oog van een Borduurnaald doorhaalen. Ten tweede, Zo 'er ooit een Maagd op je Slag komt, maak dan datje een Penning vergaart by haar eerste Krokusbloempje, en laat 'er dan een Schimmel Zondaar, die tot over de grootste helft gegryst is, de Residentie van hebben uyt de tweede hand, doch daarom zal de Bruyd echter voor heel en gaaf doorgaan, en de Offerpenningen zullen mildelyk vlooten, zynde de Proef op de Som van die Voddery niet al te wiskonstig. Ten derde, Ontfang nooit geen bekende Tronien in je Bataafs Serail, zynde dat een Schande voor je Huysgezin, een Oneer aan je Beroep, en een Vlek in het wit Satyn van je Reputatie. Maar laat uw Spions post houden aan de Trekschuyten, Wagens, en Veerschepen, laat die aldaar de friste Meyerysche Heykrekeltjes en de malschste Borkeloosche Moffinnetjes huuren voor Dienstmeysjes, beschryft dan die sneeuwitte Maagdeperkementen met het Pit en het Merg van uw natuurlyke Zeedelessen, schift ze dan van haar Duffelsche Jakjes en voertze in Damaste Casaquyntjes, laat de bestgemaakste Beenen een Menuet, en de klaarste Stemmen een Airtje leeren, komt 'er dan mee als uyt de Lucht vallen op een vrolyke Avond, en de Rest is een rechte Baan die je niet kond mis loopen. Ten vierde, Byt alle kwaadaardige Lichtmissen uyt je Huys, Kaerels die zo ligt hun Degens trekken als ze hun Hoeden afneemen, want die Weezels maaken een grooter Verwoesting onder je tamme Pagadetten, als zo veel wilde Katers in een Konynwarande, onderwyl dat die onnoozele Ooilammers in Vreeze slaapen, in Schrik wandelen, in Gevaar omgaan, en haar Oefeningen, in ste van met Vermaak, verrichten met een pynlyke Aangezigtkunde. Ha wat een ellendige Eeuw beleeven de ligtgehielde Juffers! dewyl een Deel des Menschdoms niet vermag te gehoorzaamen aan de Wet der Natuur, of de andere Helft maakt Wetten om dat Deel voor zo doende te kastyden. Zo dat Kortswyl geheelyk buyten de Mode raakt, dan zullen wel haast de Leeuwen en Tygers Prinssen der Aarde worden, en de Weerelt zal veranderen in een eenzaame Wildernis. | |
[pagina 334]
| |
De Kastelynsche van Vreedenburg.Maar, Madame Picart, is de Onredelykheyt van zommige oude Zandruyters niet onvergeeflyk, die zig zo verbittert aanstellen tegens een wakkerder Soort van Kampvegters, onderwyl dat zy achter een Dorpel of een Deur zelve noch een Acht en twintig omzetten in het Draaibord van de naakte Waarheyt? Ja die Bitterheyt wort uytgerekt tot op de Natuurs Krygstogt der onredelyke Schepselen. By voorbeelt. Een oud adelyk Ridder in het Land van Kuyk leefde ten deelen als een Vosch, als een Otter, en als een Slak, dat is, hy aasde enkelyk op Hoenders en op Duyven, op Voorens en op Bleyen, en op een Moestuyn opgepropt met allerhande eetbaare Kruyden. Het gebeurde onlangs dat hy zyn adelyke Beschouwing oefende over zyn Hoenders, aan welke Hoenders als aan de langstleevenden, de Paerden hun Stalling en Haver hadden gelegateert, wanneer hy met de uyterste Spyt gewaar wiert, Dat een jonge Haan tot driemaal toe binnen het half Uur zyn gevederde Maitres een beleefdheyt dee, waar op hy beval, van dien dartelen Kantekleer door een onwillige Operatie te transmuteeren in een Kuyksche Kapoen. De Onmaatigheyt (gromde hy tusschen zyn tanden) is een schandelyk Voorbeelt in een Huysgezin, machtig om ongeregelde Lasten op te wekken in de Kinders en in de Dienstboden, (nota bene, zyn jongste Dochter kon pas Vyftig, en zyn rapste Meyd maar ontrent de twee en Sestig jaaren uytmaaken) en om de vrouwelyke Kunne aan te zetten tot onredelyke Verwachtingen. De genobiliteerde Huysmoeder vroeg, Waarom dat men dat adelyk Dier zo onmenschelyk had behandelt, en de jongste Freule verhaalde die brutaale Operatie aan de ondervraagende Mama met betraande Blikken, welke Mama aanstonds haaren gryzen Ridder in het Ongelyk stelde, zeggende; Dat zy met een goed Hart haar Fluweele Schoudermanteltje zou willen afstaan aan haar oudste Kind, indien zy door die vrywillige Donatie don verminkten Haan kon herstellen in zyn voorgaande Vigeur. En zy voegde 'er by, Dat het geen Edelman paste, een van zyn wakkerste Domestieken te straffen over een Ergernis, waar in hy in het jaar van twee en zeventig nu en dan wel eens part en deel plagt te neemen. | |
[pagina 335]
| |
Madame Berkmans lacghende.Ha ha hi, die Matroon verdient voor die liefdaadige Uytdrukking twee en dartig Quartieren om haar Wapenschild mee te behangen. Eer ik van het Y na de Maas defileerde, had ik een zeker Geval met een bejaart Liefhebber, wel eer myn Klant, doch die op zyn laatste Grasloopende, zig de Huuwelykx Koorde om den Hals had laaten gooyen door een min schoon als ongegoed Juffertje. Die stramme Huysplaag bejammerde op een zekere tyd zyn onbezonne Keus tegens my, en dewyl hy zig verbeelde eenige hartshoorne-scheutjes boven zyn Wynbraauwen te voelen uytbotten, vroeg hy my raad tegens die Smart. Ik antwoorde hem voor de vuyst; Neem een Kinds-klater vaar in een stuk rood Koraal is gezet, bevochtig dat Koraal met nuchtere Speeksel, en vryf daar mee uw Voorhoofd, 's Morgens, 's Middags, en 's Avonds. Door dat Vryven zullen de onderste takjes van je hartshoorens gemaklyk doorbreeken, want zommige Koekoeken zyn zo kribbig onder de Voortteeling van hun Hoorns, als zommige Kinders gémelyk zyn onder het uytbotten van hun Tanden. | |
De kasteleynsche van Vreedenburg.Met de Genereusheyt van een Landjonker, uyt de Barony van Abdera, zal ik die gierige Meysjesjankers de Oogen uytsteeken, die naauwlyk een Quartje Presentiegeld durven verorberen aan een Kind, dat al haar schoon Lynwaat en al haar Bekoorlyk heden waagt op de Hoop van een Medaille van een onaanmerkelyk Stuk van Achten. In de Barony van Abdera woonde een Edelman, wiens doorluchtig Stamhuys met zo veel Hooy, Stroo, en dorre Takken bedekt was, dat deszelfs Bouwkunde geen haairbreedte verscheelde van de statieuze Kinderkaamer eens roodgekouste Ooyevaars; en daar by stond dat Kasteel zo hegt in zyn Muuren, dat de minste Wind het nog wel zo strengelyk verkreukte, als een Orkaan een Oostindisch Schip doet daveren. De Meubelen en de Muuren waaren alle uyt een Stuk, uyt een half Dozyn houte Lepels, benevens ontrent zo veel Tafelborden van het zelve Metaal uyt een in de Lenden en aan de vier Pooten verminkte Leuningstoel, en uyt een met drooge Pynappels bezwangerde ruuwe Zak, die hy door een stoute Figuur van de Redenkonst een Bed noemde, was zyn geheele Inboel 't zamengestelt. Men zag zelfs in zyn | |
[pagina 336]
| |
Spreek kamer of in zyn Eetsaal geen van die gedrukte Schildereyen hangen, gemaakt by de Erven van de Wed: Gysbert de Groot en Antony van Dam, verbeeldende het geneeskundig Leeven van Tet Jeroen, of het geradert Gedrag van Kartouche, om de blinde Muuren een bly gelaat by te zetten. Een Biekorf, een dozyn Koolen, en een Appelboom, in de Bassecour was zyn weezendlykste Have, van wier goed Gewas hy meer afhankelyk was, als een Straat Davids Reeder van een goede Vangst. Een Hitlands Paerdje, dat als een Gans om zyn Kost moest plukken op een nabuurig Kerkhof, was zo maager als de Laquey van een Projekteur, een Koe wiens Melk Spys en drank, en wiens Staert een Almanak was voor de Familie; en een Haen prat treedende in het Front van zyn Geslacht; benevens een paar Speenvarkentjes binnens huys opgevoed, en met zo veel Zorg bedient als den Eerstgebooren van dat Kasteel. 't Huys komende wiert hy aan den eene kant verwellekomt door het Muziek van drie a vier naakte aankomende Jonkers, en door de voornoemde jonge Heeren de Pourceaugnak, knorrende tegens malkanderen, onderwyl dat zyn spigtige ongeheupte Egtgenoot, alles verspilde wat in haar vermogen was om de Peys en Vree te handhaven tusschen die beyde Geslachten. Dat doorluchtig Voorbeelt van Weelde viel eenmaal in de Boter van een Erfenis van een en 't zeventig Guldens, welke Penningen hy moest haalen in eygen Persoon in deeze Weereldstad. Die getoucheert hebbende brogt het Geval hem aan myn Huys, dat zelve Geval leverde hem over in de Bouten van Ga naar voetnoot* Lotje zonder Balustrade, Lotje transporteerde hem aan een Chirugyn, zo dat hy tusschen de Duyvel, de Weerelt, en het Vleesch, tusschen den Menschenlapper, een Koppelaares, en een Kat, die Erfenis binnen drie Dagen verorberde, wiens Weergaa in geen een en zeventig jaaren was gezien geweest in het Binnenste van zyn gesloopte Burgt.
Hoe schraalder hoe rooyaalder!
Riep altoos 't Heertje van den Ga naar voetnoot† Aart,
Zo ryk als Bake, en zo gehaart
Als Cesar kaal van hoofd, min braaf, doch vry brutaalder.
Eynde van het Congres des Verderfs.
|