Waarschouwing.
Malvagia, e perfidissima Corisca,
Qui per mio danno sol, cred' io, venuta
Da le contrade scelerata d'Argo,
Ore lussuria fa l'ultima prova.
Een Vecht Filosoof zegt, Alles verraart in zekere Gronden. De Weyt wort Garst, den Wyngaart geeft Verjuys, en de Artisjokken verslimmen in Distelen. Die Stelling zal ik beweeren, (zegt den Echo) in het Gedrag en in de gepasseerde Liefdens- en Leevensbedryven van de Bataafsche Koriska, welke Dame meer onderscheyde Rollen heeft verduurt op het 's Weerelds Schouwburg als een tachtig jaarige Tonneelpoes. Ik zal uw een Dame doen zien, die de Mannen opveyzelt tot boven de Wolken als zo veel papiere Vlieers, door haaren trouwloozen Adem, en die die zelve Mannen an uyt den Hemel van hun gewaande Gelukzaligheyt onderdompelt in de Afgronden der eyndelooze Wanhoop als zo veel roekelooze Phaëtons. Het Vrouwtje van Ephesen is in Vergelyking van onze verbeterde Koriska een Engel, want de Eerste observeerde de Vasten ten minsten zo lang tot dat haar Bedgenoot koud was, daar de Laatste de Mannen behandelt als een Schotel met Zeeuwsche Mosselen, een in de Mond, een in de Hand, en een derde in 't Oog. Haar dagelykx Gebed is, Dat de Vrouwen 't zamengestelt zyn uyt een zondig Metaal, en dat ieder bekwaam S of scheyder zulk kan onder vinden op den Tast. En nog onlangs voegde zy 'er by, Dat 'er geen Garnisoen zo sterk nog geen Vrouw zo obstinaat is, of een onderneement Man kan die door een rechtsche Krygslist doen veranderen van Meesters.