Den echo des weerelds. Deel 1
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
No. 36 | |
Maandag, den 24 Juni, 1726.Hic tutus obumbror. IN het begin van deeze Wiedemaand gevoelde ik dat myn ziel, I dat adelykste Deel des Schepsels, trek kreeg om zig te verlustigen in de bespiegelende Wysbegeerte, derhalve verliet ik myn Studeersaal, Vrienden, en inzonderheyt myn geliefde Rechtsgeleerden de Boeken, welke Rechtsgeleerden vry zo onzydiglyk adviseeren als den Advokaat Gyenus, en welke Rechtsgeleerden de Ziel vertroosten, vervrolyken, en onderrechten, en ik stoof uyt om voor my eenige Ogenblikken te ververschen in de wildryke Klaverbeemden van een berucht Paleys, na by de Hoofdstad der Wysgeeren. Ik nam myn Reys op met toegevouwen Armen, ik glee zo leenig als een waarent Luchtgespook over de geëmalieerde Wey- | |
[pagina 282]
| |
den, en ik gaapte zo vrolyk als een Landjonker op ieder nieuw Voorwerp, my verwonderende over die doorzichtige Beeken, die door hun zachtzinnig Geruysch dien Naam, die aan ieder ruyschende Beek de aldereerste Beweeging schonk, scheenen te verheerlyken, en schoon ontzet van Licghaam en van Ziel onderweezen scheenen te zyn op Naturas Hooge School, om het alderopperste Vermoogen uyt te galmen in vloeibaare zilvere Klanken. Een vermaakelyk Starbosch verdiende myn eerste Aandacht, op wiens digte Takken de verliefde Tortelduyven haar tedere Hartstogten opentlyk afkondigden, en de zoetluydende Nooten des Nachtegaals vergezelschapten door haar Kirren. Een luchtig Windje verkoelde de na hoogheyt staande Telgen der Boomen, welke Boomen haar reyzende hoofden demoediglyk nederboogen, en myn Gehoor door behaaglyke Inluysteringen verlustigden, onderwyl dat de herleevende Heerlykheden des Dageraats hier en daar tusschen de dartelende groene Meyen doorstraalden, en door die Tusscheninschieting de donker groene Schaduwen bemarmerden met tintelende Lichten. Ha riep ikuyt in myn eerste Verrukking,
Hoe kopping, ydel, en hoe dwaas is Adams Kroost,
Dat door de Waan verschalkt, doch door het Goud getroost,
Dees' groene Schatten poogt te ontwyken,
Om op het Straftonneel eens Dwingelands te pryken!
Dat Kroost dat alles slaafs verduurt,
En om het goude Mal zyn Leevens melk verzuurt.
O dat vervloekte Mal! zo zondig in 't gebruyken,
Zo walcglyk als 't Berouw onze Oogen komt te ontsluyten,
En zo verfoeylyk na 't Genot,
Dat en den Heer en Slaaf 't eenpaariglyk bespot!
Dus eyscht de Wraak en Moord en Wonden,
Doch als haar Bitterheyt gesust,
En in 't verspilde Bloed eens Vyands is geblust,
Dan ziet zy, dat ze 't Beeld haars Maakers heeft geschonden,
En gruuwt dat Schelms, wel eer haar Lust.
| |
[pagina 283]
| |
Dit gezegt hebbende zet ik my neer op een Bank van groene Zooden, zo vry van zondige Hartstogten als Adam voor het Genot, en zo vrolyk als Eva voor de Voldoening van haar Apelgraagte, en ik nam voor myn eerste Voorwerp een Eyke-boom die uyt een kleyne Aker het moedig hoofd had opgebeurt, en wiens vaste Stam en wyd-uytgestrekte Armen zeer na hondert Winterstormen scheen verduurt te hebben, uyt welk Wonderwerk ik klaarlyk bespeurde, Op wat wyze de opperste Voorzienigheyt de ondermaansche Weerelt beschut voor allerley Soort van wisselvallige Rampen. Toen viel myn Oog en myn Gehoor op die gevederde Zangmeesters, die doorgaans beter gepluymt zyn als onze naakte Muziek-zwaluwen, welke gevederde Zangmeesters het Menschdom met hun gorgelende Keelen en overeenstemmende Nooten vervrolyken, wier ranke vingerhoeds Licghaamen meer wegsspoe den als de befaamste Hartdraavers, en wier Wieken het Gewelt en de Razerny der bulderende Orkaanen vertrotsen met een een-paarige Zeekerheyt, waar uyt ik deeze Les opstelde, Dat men geen Schepsel behoort te versmaaden, of nog zo kleyn, dewyl ook het aldergeringste Dier begaaft is met eene ofte met meerdere Uytmuntendheden. De weydsche Bloemen, die door haar Koleuren het Gezigt, en door haar Uytwaassemingen den Reuk betoveren, die als zo veel naakte Vloed- en Woudnymfen uyt haar Legerstee opspringen om de Oogen bezig te houdon, en die gelyk als jonge Tonneelspeelsters, na het afloopen der Rollen, achter een Scherm of in een hoek of kant van een Logie expireeren, errinnerden my, Den brossen Staat der Stervelingen, en de wonderlyke Gonst-Omloopingen der Uytgedeyde Hovelingen, en zo schielyk als Boekwyte koeken ongereezen Ministers. Van daar vielen myn Blikken op de Aarde waar uyt die groeibaare Weezens hun eerste Geboorte haalen, die vruchtbaare Voedster, die die onderscheyde Vruchten, Bloemen, en Geslachten by haar geteelt, voed en onderhoud uyt haare Overvloed; ja die zo een goede Moeder is, dat zy haaren Boezem tot een Tombe geeft aan de Overblyffels van haar overleede | |
[pagina 284]
| |
leede Kinders; en daar uyt formeerde ik een Argument, Dat de Aarde tot een Voorbeelt verstrekt aan de vruchtbaare Moeders, die gehouden zyn om die zelve toegeevendheyt te bewyzen aan haar Kinders, die de Voorzienigheyt geeft aan alle de ondermaansche Weezens. De Zonneziertjes brogten my te binnen de dierglyke Stel ling van zommige Wysgeeren, die voorgeeven met zeer veel Schyn van On waarheyt, Dat 'er Menschen, Aapen, Visschen, Dieren, en Insekten worden geteelt uyt die ondeelbaare Stofjes. Doch zo die Stelling als een onbetwistbaar Argument doorgaat, waarom spruyten 'er dan dagelykx geen zeldzaame en wonderlyke Schepzelen voort uyt alle die besmettelyke Ziertjes, die allerley Soort van Licghaamen uytwaessemen tusschen den Hemel en de Aarde? want konnen die onderscheyde Dampen eenige Gedaantens of het Leeven mededeelen aan hun ongevoelige Staat; en konnen die Dampen ons overtuygen, Dat 'er een Regel van Plantgewassen, Monsters, onredelyke Dieren of Menschen, kan te voorschyn komen uyt de Wolken, dan moet zig Moses voor Lukretius, en de verstandigste Wysgeeren moeten zig vernederen voor Toland, Vanimus, en voor alzulke Atheïftische Pesten. Doch zo lang als men ziet, dat diergelyke Beuzelschriften afwyken van de onfeylbaare Schriften, en van de gezonde Reden, past het ons, van ons te vernederen voor die Oppermacht die het aldereerste Weezen gaf aan de Zon, de Maan, de Starren, en aan de vier tegenstrydige Elementen. Tot op die Hoogte der natuurkundige Bespiegeling was ik geklommen, toen ik een sterfelyk Wonder zag komen aanstry ken, dat alle myn overige wysgeerige Aanmerkingen verydelde. De schoone R ***, maar neen, ik zal met een meer als Joodsche Eerbied dien H. Naam verzwygen, en stervende (doch ook niet vroeger) zal ik dien altoos bloeienden Naam opzingen opzingen Kaïsters Zwaanentoonen. Dan zal een heylig Woud, dan zullen Beemd en Velden,
Dan zal den Echo zelfs dien lieven Naam vermelden,
Dan zal 't gevédert Koor in Nooten zonder tal
Dien Naam bazuynen, die de Tyd verduuren zal:
| |
[pagina 285]
| |
Dan zal de Wind dien Naam in zyne bouten streng' len,
En zacht inhuyst'ren in het Oor van Paphos Eng'len.
Dan zal men haaren Naam zien wyd en zyd verspreyt
In onze Mingezangen,
Zo dik als Bloemen op het blyde Beemd-tapyt,
Zo dicht als 't Maagdegroen doorzaayt met Bruyloftsspangen.
En zo den Naneef in 't toekoment Eeuwen perk
Mogt twyf'len, Of dien Naam den Echo kon verrukken?
Die zal het Echtbewys haast zien in 's Mingods stukken,
Die zal myn Liefdemunt haast kennen aan myn Merk.
Doch in die Tusschentyd zal ik geen Naam gaan yken,
Om uw, myn Zielsvoogdes! daar by te vergelyken:
Geen Naamoproeper weet een evenwaarde Naam
Uyt al de Letters op te winden,
Want Ifis, Amaril, en Cloe is min bekwaam
Om haar te spellen, dan me' in Jovis 't Al kan vinden.
De liefdaadige Weerelt is ten deelen de Hoofdoorzaak van de Geheymhouding van die dierbaare Naam, want die raast en buldert wanneer zy hoort of ziet, dat een galant Man zig op de Leest der Starrekundigen wil schoeyen, en een Voorwerp uytkippen boven zyn Fortuyn, boven zyn Geboorte, en boven het Bereyk van zyn Verrekyker. Maar, gestrenge Tuchtheeren, zyn 'er geen Voorbeelden die een diergelyke roekelooze Onderneeming onderschraagen? Heeft den beruchte Liefdezanger, den tedere Ga naar voetnoot* Herkules Strozza, die | |
[pagina 286]
| |
geen geringer Qualiteyten bezat voor het Hof als voor de Parnas, zig bepaalt in den Omtrek van zyn Geboorte? Neen die Man addresseerde zyn Liefde niet alleenlyk aan de Zuster van den Hartog van Ferrare, maar hy ontfutselde desgelyks de Schoone Torety aan dien Hartog; het is waar dat hy den dood at aan die delikaate Melkoton, maar wat Ovidius zou niet willen geexileert worden ter liefde van een adelyke Julia? Heeft den verhoeven Torquato Tasso die zyn Naam wist te verheerlyken by alle de Natien van Europa, door zyn onnavolglyk Heldendicht van het verloste Jeruzalem, zig bepaalt in den engen Omtrek van zyn Fortuyn en Geboorte? Die Zanger, die zo schatryk was, dat men nog een Brief benevens een Klinkdicht van hem aanhaalt, in de eerste verzoekt hy een Kroon te leen, en in het tweede smeekt hy een Kat om zyn studien te assisteeren met haar Oogen, dewyl hy geen Geld had om een Nachtkaers te bekostigen, die Zanger, zeg ik, deklareerde zyn Vlam aan de Princes Leonora d' Este, en het is waarschynlyk zyn Schuld niet geweest dat hy kwam te stranden op die Klip van Qualiteyt. Onstak den Geheymschryvet Eginard de Toorts van zyn Liefde niet aan de blaauwe Blikken van Charlemagnes doorrype Dochter, en droeg die warme Princes dien heerszuchtigen Minnaar niet door de koude Sneeuw, na dat zy hem den gantschen nacht door getorst had op haar kraakende Kamerkoets? Het is de Waarheyt, dat doorgaans een hooge Geboorte aan de Juffers een Snufje van Verwaandheyt mededeelt, want een adelyke Dame slaat veeltyds haar Blikken zo verachtelyk op een Burgerheer, als een Messenmaaker een Schaerslyper, als een Geneesheer een Paerdesmid, en als een vet geworden Boekverkooper een met een Rolwagen en met een zwarten Hond vagabondeerent Liedjeskramertje beschouwt, doch het is ook geen Leugen, dat de Liefde een Raadsel is, welk Raadsel zomtyds Hovaardy, zomtyds Eygenbaat, zomtyds Hartnekkigheyt, zomtyds Lust, en zomtyds Niets beduyt; zynde de Liefde in veel deelen gelyk aan een schichtig Paerd, dat voor een Windmolen schrikt, en pal staat voor een Geschut, en welke Liefde nu en dan eens zal kucghen van een | |
[pagina 287]
| |
Lepel vol Zoetemelkx Pap, en op een andere tyd een yzeren Bout inslikken als een volwassen Vogel Struys.
Het is gezegr. |
|