| |
De raazerny der liefde.
De kortgehielde en malsse Saar,
Of schoon gelot met een gezenuwt Wederpaar,
Scheen uyt den Dop gekipt tot linksche Bedvermaaken;
Want Koos moest dagen nacht dien Liefde-Tuyn bewaaken,
Uyt vrees dat anderszins zyn Huuwlykx Abrikoos
In Kloris of in Damons handen
Mogt druypen, die zo graag na Saartje watertanden,
Gelyk als 't Byetje na de Roos.
Dat duurde, tot den Hals vermatít door Jaloezyen,
Door Zorg en Yver afgemat,
En Saras Boot liet glyen;
Die toen Kupidos Schoot los vierde, en namals.... en
De Rest verklikt geen Pen.
Haar Kapellaan vry oud en koud,
En by gevolg zo veels te wyzer,
Zag strakx, Hoe laat het was op Saras Zonnewyzer,
Des hy, en 't was zyn Pligt, haar voorhield; Hoe het Goud,
Of nog zo dierbaar, door zig dag'elykx te vermengen
In Waarde klimt langs dat verlengen.
Dus is Mevrouw althans gezind,
(Vervolgde Klaes) ook is het Zonde,
Gestadig dees en geen te' tillen op uw Sponde,
Die kraakt gelyk een Schip, gebeukt door Storm en Wind.
Zo sprak hy, wyl onze In- en Uytgelaate Saar
Eens lacghte dat het klonk, en gilde; Ach kon ik maar
't Vermoogen stremmen, dat dien naakte Min-kabouter
| |
| |
Heeft over ons! maar 'k moet, al hong 'er 't leeven aan,
Ten minsten eens per Maand veranderen van Haan,
Want na myn Egâs Dood wort Poes hoe langs hoe stouter.
Die Kwaal spruyt uyt een Accident,
't Is achtien jaar geleen, dat me eens een dolle Rekel
Waar op dat flukx den Dokter zey;
Indien men Saar niet plompt in Nereus schuyment Pekel,
Is 't lieve Wicht een Lyk. 'k Wiert op dien raad ontkleedt,
Des ik onthembde Maagd, Onkuysche Schaamte, en Yver!
Myn zagte Pootjes sloeg voor Pafos Liefde-Vyver;
Doch, laes! die kuysche Daad bekomt me thans niet breedt.
't Is waar, myn Licghaam wiert door 't Plompen wel behouden,
Doch deeze Plaats voor 't Oog bevryt,
Behielt de Raazerny, die Dolheyt zal, in spyt
Van Averoes konst, steeds gloeijen, nooit verkouden;
Die wakkert, schoon 'er dees of geen wat tegen mort,
Gelyk een Forsse Vlam waar in men Olie stort.
Het lust ons, (zegt den Echo des Weerelds) om alhier eens te onderzoeken op een vrolyke, doch insgelykx op een eerbaare Trant; Wie dat de verliefste Gesteltenis heeft, de Vrouw of den Man? Die delikaate Vraag dient min behandelt te worden met een Beschaavende Geleerdheyt, als met een beschaafde Delikatesse, te meer daar den Schryver van dit Papier altoos in staat is om de navolgende Wonderspreuk goed te maaken; Dat gelyk als een Spiegel geen oprechte Spiegel is, die niet natuurlyk het Voorwerp weeromkaetst, die Schryver van 's gelyken geen verdienstig Autheur is, die zyn Gedagten niet weet uyt te drukken op een Kittelachtige, en echter op een onberispelyke Wyze.
Ik zeg, (zegt den Echo, die al vry wat diep gestudeert is in die Paerelduykery) dat de Vrouwen een verliefder Complexie bezitten als de Mannen, en ik onderstel dat daarom, dewyl Aristotels, die een grooter Tal Grieksche Juffers behandelde als Smirnâsche Patrysen, schryft; Dat die Schepselen, dit een delikaat Vleesch hebben, desgelykx een sneediger Geest voeren als andere, en geweldiger aandringen op de beminnelyke Voorwerpen der Liefde.
| |
| |
Den groote Plato, een Rentenier, die gelyk als meer andere Schryvers Zyn Kapitaal inzâmelde langs de Punt van een Ganzeschaft, leert en beweert; Dat de Liefde wort uytgebroeyt uyt den Overvloed, en uyt de Beboeftigheyt, dat is, uyt het Ey van het hollend Kuyken der Aktien-Razernyen. Nu weeten de Dichters, de Muziekanten, de Bedelaars, en de Antwerpsche Schilders, dat de Behoeftigheyt zo na geparanteert is aan het Rooven als aan het Bedelen, twee Uyterstens waar op de Juffers als roerlooze Vaartuygen, vlak voor de Wind af op toeschieten. De Behoeftigheyt zet die lieve Tettenlammers aan om in navolging der Spaanjaarden, te negotieeren met Lorrendraayers, om haare Bed-Noodwendigheden op te zoeken by Duytschen en by Waalen, en om met het verboode Geweer van beschilderde Lippen en gemarmerde Wangen, haar Nooddruft te vorderen by den Eersten, den Naasten. Uyt dien hoofde zegt een Wysgeer, die zyn zwarte Maanen verbergt onder een spierblonde Paruyk; Dat de Vrouw den Man begeert, volgens haar Imborst, die onverzaadelyk is na nieuwe Gedaantens, dat is op goed verstaanbaar Nederduytsch, Dat een Dame ruym zo graag is na een vreemde Kapstok, om daar op de Fluweele Sluyer van haar Bekoorlykheden te hangen, als na een Scheepslaading van Oost- en Westindische Huyscieraaden, naast de Mannen, de Hoofd-Afgoden dier Sexe. De geringe Kennis van het Goede en van het Kwaade daar de Juffers na watertanden, noopt desgelykx haare Begeertens aan met altoos verstaalde Spooren. En wat noch meer, Echo des Weerelds, graagt den Appetyt der Vrouwen, (vraagt een lieve Klappey, die zeer gezet is op de Onderrichting) want de Kunne is voor het plus Oultre? Dat zal ik uw zeggen, (repliceert den Echo) het Bedwang, de Vrees, en de Schaamte, veroorzaaken geen gemeene
innerlyke Opschudding onder de Vrouwen; en gelyk als een Iegelyke goede Huyshoudster wel weet, dat een geglommen Kool zyn Stand veel langer houd onder de Assche als in de open Lucht, op die voet is de innerlyke Gloed, de Liefde, of den Minnebrand, zo men die noemen wil, vry duurzaamer onder de bleeke Asch van een schoone Juffere-Tronie, als onder de Gravesche. Wynkaaken der indiscreete Mannen.
| |
| |
De begeerlyke Vlaagen, de om een vriendelyke Aelmoes Solliciteerende Geelzucht, de uyt een eerbaare Schaamte, van liever te sterven als te eischen, spruytende Bleekheyt, de op den Ontfangt van een Prise de Tendresse staroogende Blikken, en diergelyke gevaarlyke achter over hellende Toevallen, die veeltyds uytloopen op een verliefde Raazerny, verstrekken tot zo veele Getuygen tegens haar voorgewende Koelheyt, en Onverschilligheyt in de Recipes der Liefde-pligten. Derhalve schynt het ons toe, dat de milde Natuur de Duplicatie van een zeker Vermaak geschonken heeft aan de Sexe, als een Equivalent, om haar daar door schadeloos te houden tegens die voorgenoemde Ongemakken; en in dat Gevoelen zyn wy het Spel eens met den Waarzegger Tiresias.
Het gering Verstand in de Vrouw, en de Verhevendheyt des Geests in den Man, bekrachtigen inzonderheyt dit Argument des Echos. Het is een algemeene Stelling, dat een Persoon die zig eenig toelegt op eene Zaak, 'er vry dieper zal indringen dan die Persoon, die een Toeleg formeert om Alles te doorgronden; en op die Spil circuleert de Spinrokx Klos der graage Hoepelrokx Voorntjes. De Vrouw die genoegzaam geen andere Overweeging heeft als eene Overweeging, en wiens Bevatting op het Rechtstreekx uytloopt, laat alle haare zachte Zinnen Speelemyen op dat Voorwerp, en alle haar Genegendheden vereenigen in dat Middelpunt. Den Man die zo doorzichtig is als een Lynkx, beschouwt de Weerelt wat dieper in haar Binnenste, hy ziet dat alle Vermaaken gering en voorbygaande zyn, en hy ondervint, dat 'er niet weinig onzuivere Erts vermengt is onder het kostelyk en ingebeelt vermaakelyk Mineraal des Wellusts, en daarom is 's Mans Wispeltuurigheyt in de Liefde, een Blyk van deszelfs verheven Geest.
Dewyl nu het Voorwerp van de Wil de Som van een Goed opmaakt in het Geheel, zo volgt daar uyt, dat ieder byzonder Goed maar een deel is van het Geheel; des heeft een galant Man zo ras geen gevoelig Vermaak gesmaakt, of het wort by hem veracht, want dewyl het de Uytgestrektheyt van zyn Verwachting niet beandwoort, is het maar billyk dat hy uytsnuyft op nieuwe Vermaaken.
Den Echo des Weerelds was geresolveert, om 'er nog toe te doen, als een Toemaatje voor de Vrouwen, dat doorgaans de zwakste
| |
| |
Verstanden, gelyk als de Kraayen, neervallen op de envolmaakste Voorwerpen, by voorbeelt; Dat de Indiaanen, en de Kinders vallen op de veelkleurige Glas-kraalen, dat de herssenlooze Virtuosos vallen op de veelkleurige Vlindertjes, Bloemen, Eyerschaalen, Hoorntjes, Schelpen, Vegelnestjes, en in Voorloop geconserveerde Wangedrochten, en dat de Lente-Minnaars vallen op de veelkleurige Lente, Somer, Herft, en ook zo nu als dan wel eens op de uytraevelende Winter-Mofjes, en op alzulke voorbygaande Voorwerpen; doch hy wiert gestoort door een Visite van Drie Dames, waar van hy de onderstaande Karakters na het leeven, zal afschetsen, om zyn voorgaande Argument van het Plus Oultre der op de Wapens indringende Sexe te confirmeeren.
| |
Het Karakter van Ida Serpentina.
De Inborst van Ida Serpentina is vry zwarter als haar Kloosterdoeksch Lynwaad, waar uit de Natuurkundige Wysgeeren onderstellen; dat de Vlam van haar verliefde Constitutie die Guineesche Vleesch-koleur heeft bygezet aan haar graage Gesteltenis. Haar Man, of nog zo bereyst en nog zo welspreekent, kan haar nooit overreeden op 't Kapittel van haar Lust, dewyl zy 'er zo zacht gehumeert by is, dat hy eerder een Tyger by de Staart, of een Leeuw by de Baard zou durven grypen, dan die verliefde Kribbenbydster te contramineeren. Zy vordert de Huuwelykx-Tiendens, als een hongerig Landheer, en hy betaalt die als een onvermoogende Boer. Zy gebied als een Heerschap, die voor de eerste Reys een Dief laat geesselen in zyn Heerlykheyt, en hy gehoorzaamt haar Beveelen, als een Kermis Paerd dat door de Hoepels vliegt. Zy scheld als een Mevrouw Keyzers Thee in het Blyspel van de Hollandsche Zindelykheyt, en hy zit te luysteren als een Job; en onderwyl dat Zy heerscht als een Semiramis, speelt hy voor Onderdaan als een Ninus. Hoe Duy** konje dat verdraagen? vroeg eenmaal een Bouteille Vriend, aan die vroome Leyder, en hy andwoorde; Wat Hag** zal ik 'er tegens doen?
| |
Den Vriend.
Waarom Schupje het lebbig Dier in geen beter Manieren?
| |
| |
| |
Den Man.
Dat is de Weg om aan een Doosje te ruyken daar de Rot van barst.
| |
Den Vriend.
Waarom geefje haar niet een Handleyding, dat ze in het kort een Uyltje knapt op het Rekstroo?
| |
Den Man.
Dat is de Weg om te stikken aan den Bast.
| |
Den Vriend.
Kooopt dan haar Kost in de Societyt van de Grieksche A.
| |
Den Man.
Ik kan de Sim voor de minste Helft van 't Loon houden binnens 's Huys. Ik zet een blyde Tronie op een bedroefde Ziel, ik tand dat Gevaar dat ik niet weet te ontwyken, en ik gebruyk geen Hulpmiddel, slimmer als de Kwaal. Door dat staatkundig Gedrag gewin ik het Karakter van een goedaardig Man, by de Gemeente, en zy verkrygt de Naam van een ontembaar Wyf, by de Weerelt; zo dat ik al de Lof gewin, tot een Belooning van myn Ramp, onderwyl dat zy al de Schuld erft, tot een Straf van haar Ongehoorzaamheyt.
| |
Het Karakter van Madame Goudsbloem.
Die oude gediscarteerde Zondaares is pas de Sestig jaaren gepasseert, en echter staat haar Weezen nog zo jeugdig, als of de Duy** in een kwaa Luym alle haare Zwakheden had opgeschreeven op de besproete Ley van haar Voorhoofd. Zou je wel gelooven, Leezer, dat die Dame nog zo een jonge Maag voert in die hooge jaaren, dat den Echo haar meer dan eens heeft zien schreyen om een Galant, gelyk als een Kind huylt om een Pop? Ja dat meer is, zou je wel durven denken, Leezer, dat zy nooit gegroet wort by een Man, of zy verbeelt haar, dat het Honds-gestarnte hem by den Broekband heeft gevat, en dat hy vol Vuur en Vlas steekt om haar te genieten? En zouje dat ziende, niet wel durven zweeren, Leezer, dat de Lust zo sterk is als de Dood, dewyl die Lust den Brand steekt in zo een oude Bedtyk vol Kerkhofsbloemen?
| |
| |
| |
Het Karakter Donna Marla Barbarossa.
Die Matroon wiert uytgebroeit als een Kalander in een Molenaars Zak, van den Melkemmer is zy verhoogt rot de Disciplyn van Kamenier, uyt de Gardenobbe heeft haar de Begeerte getilt op de geparfumeerde Koets van een Portugees, en van daar wist zy haar Persoon te verhoogen tot op den Troon van een Heer en Meester der beyde Rechten. In die Bezitting wist zy haar te mainteneeren, tot aan de laatste Zucht van dien Ram der Rechtsgeleerdheyt, en alhoewel zy meer Lievelingen begonstigde, 't zedert de Dagtekening van de Verroovering van haar Gulde Vlies, als ooit Messalyn dorst afwachten onder den geusurpeerden Naam van Lycisca, echter rook hy, die de Pleytzuchtigen een Myl ver kon ruyken, nooit Lont nog Vonken. Thans is dien Berg Etna met de Sneeuw der jaaren bepoedert, thans is die gesuranneerde Duyf zo grys geworden, als de Paruyk van den Doktoor Balouarde, en echter is die oude Sloof nog zo warm als een Schootrekeltje in de Hooymaand, nog zo lustig als een Mos in de Bloeymaand, en nog zo tydig als den Elft in de Lentemaand; en die Proef op de Som zal zy nooit aan de Nieuwschierigheyt ontzeggen.
Te Amsterdam by H. Bosch zyn gedrukt alle de Rymen van Jeremias de Dekker, vermeerdert met zyn Leeven, uitgegeven door M. Brouerius van Nidek R.G. in 4, 2 deelen. Als mede Bidloos Verwoesting des Joodschen Volks, in 4. Pan Poeticon, of het Leeven der voornaamste Dighters: Gedaghten over het schoon Saisoen van het Jaar 1718. Als mede Gedaghten over het Saisoen van het Jaar 1722 en 1723, in 4. H. van der Burgh, Bybelse Klinkdighten, Mengel-Poezy, of verscheyden Gedighten, met koperen Platen: Mengel-Zangen op Musiek, de helft vemeerdert. Joost van Geels Gedighten. De Groot over de Psalmen, in Rym uitgegeven door van Arkel. Tomas Arens Mengel Poezy: Hoppesteyns Gedighten. Van Dorp Stightelyke Gedighten. H.S.V.S. Mengeldighten: Krayvangers Gedight. V. H Klaaghliederen van Jeremias: Jan Soets Gedighten, Leeven van den Apostel Petrus in Rym. Claas Bruins Zinnebeelden. Verykens Zinnebeelden. F.V. Hoogstraten Schoolen der Weereld, met koperen Platen. Kemper Anakreon gestrafte Cupido. Jan de Reghts Gedighten. Oudaans Gedigten uitgegeven door H.K. Poot. Pluymers Gedighten 1 en 2 deel. Zwaanenburgs Gedighten. Vryhofs Gedighten. Bogaarts Gedighten. Hoogvlieds Ovidius Feestdagen. Claas Bruins Zoelen. Van Braght over het Hooglied. Dogens Jaargetyen, allen in Rym, en veel anderen meer. NB. By den zelve wort ook Ingetekent in 't vervolg, op Flavius Josephus; de Intekening duurt tot den 30 April.
|
|