| |
| |
| |
No. 31
| |
Maandag, den 20. May, 1726.
Divinus enim Plato escam malorum Voluptatem appellat: quod ea videlicet homines capiantur, ut hamo pisces.
Cicero. de Senect.
DE gantsche Weerelt zoekt de Wellust, doch zy wort maar van een kleyn getal gevonden, ook bedroeft zy dikmaals meer dan zy vervrolykt. Die Verydeling spruyt uyt de Menschelyke Happigheyt, de welke den Mensch bedriegt en daar door zelve bedroogen wort, de eene Wellust in stee van de andere neemende, zonder eenige Naadenking.
De Ouden die zo wel op het Verschot van Pelsen doelden als de Hedendaagschen hadden een dubbelde Venus, een Hemelsche Venus, de Dochter van Jupyn en van den Dageraat, en de Moeder der deugdzaame Liefde. De andere Venus was de Dochter van Erebus en van de Nacht, de Moeder der onkuysche Liefde.
| |
| |
Daar is geen Goed zonder een Tegenstrydig Kwaad, nog niet Tegenstrydigs zonder Krakeel.
Die van Athenen wyden zo aan de laatste als aan de eerste Venus Tempelen, en offerden zo wel aan de snoode als aan de deugdzaame Mingodes, (die Gewoonte is nog niet uytgesturven by Batos Nichten en Neeven) om dat de eerste hun begunstigen, en de laatste hun niet mogt beschaadigen; en daar komt ons het spreekwoord van daan; Dat men zo wel een Kaars vermag te ontsteeken voor de Duy** als voor St. Michiel. Den beruchte Plato, die liever een Princes van Deux Aas op zyn Knien, als een Stormmuts op zyn Wysgeers Herssens zette, leert ons; Dat die twee Dames de twee Wellusten verbeelden; de eene de adelyke Wellust, eygen aan het redelyk Schepsel den Mensch; en de laatste de slaafsche Wellust, gemeen aan de onredelyke Dieren.
Die Wellust die gebooren is in den Hemel, dat is, in het verhevenste Deel des Ziels, bestiert ons altyds na de Gelukzaligheyt; daar deeze gesprooten uyt den Erebus der Zinnen ons altoos geleyt na een ellendig Leeven, als wanneer zy niet wort overheert door de Hemelsche Wellust. De Hemelsche Venus die deftiglyk en zediglyk is verciert, is niets als Waarheyt; daar in tegendeel de Helsche Venus, uyterlyk streelende en met haar Cieraden pronkende, innerlyk een helsche Raazerny is, gelyk aan de bekoorlyke Circe van den Griekschen Homeer, of aan de aanlokkende Armide van den Italiaansche Torquato Tasso.
Daar uyt komt het, dat de Onvoorzigtige Stervelingen, welkers Getal niet kleyn is, de valsche Wellust omarmende in stee van de Waare, aan die Lymstangen vastkleeven, en zig gelukkig achten in het midden van hun Elenden.
Het voegt dan aan een Zeedekundig Wysgeer, om de waare Wellust te onderscheyden uyt de valsche, volgens deeze Geloofspreuk; Die man die zig verblyt of bedroeft daar het behoort, is deugdzaam: En die Persoon die zig vervrolykt of verknyst daar het geen pas geeft, is snood, en van die kennis is de geheele Bepaaling afhankelyk, gelyk als wy aanneemen om te bewyzen.
De Wellust is een Volmaaktheyt van die Werking, waar toe een iegelyk zig verbeelt bevoegt te zyn, zeggen de Peripateticische
| |
| |
Wysgeeren, die een grooter Tal Schoenen plagten te verslyten, als de ligtgehielde Sprinkhaanen des Menschdoms de huppelende Dansmeesters; en die Bepaaling vervat genoegzaam alles war 'er te zeggen valt over die aangenaame en gevaarlyke Stoffe.
Gelyk als het Leeven alleenlyk gegeeven is om werkzaam te zyn, daarom heeft de Algemeene Voorzienigheyt alle de natuurlyke Werkingen doorkruyd met eenige byzondere Vermaaken om die daar langs tot de Werkzaamheyt te nooden, op dat geen een Vermoogen aan zig zelve schadelyk, of onnootzaakelyk zou zyn aan het Heel Al. Dat Vermaak dat het Gezigt geniet door de Beschouwing van het Licht en van aangenaame Koleuren; die Voldoening die het Gehoor ontfangt door te luysteren na een verrukkende Harmonie; en alle de Lieflykheden der overige uytwendige Zinnen, zyn niets anders als de smaakelyke Toebereydingen der Natuurlyke Werkingen.
Maar uytgezondert de Vermaaken der Uytwendige Zinnen, zo vermaakt zig de Inbeelding in haar eygene en byzondere Inbeeldingen; ja zelve zyn de ingebeelde Rykdommen, die men zig slaapende verbeelt te bezitten, aangenaam, of schoon inbeeldelyk en valsch. De Geheugenis vermaakt zig met de voorby zynde Vermaaken, die als tegenwoordig voorstellende en daar aan herdenkende; ja dat geene dat eertyds geleeden wiert met Smart, wort met er Tyt aangenaam aan 't Geheugen; want gelyk als de Berooving van een groot Goed verstrekt tot een groot Kwaad; op die zelve wyze is de Berooving van een groot Kwaad een groot Goed. De Wil vermaakt zig in de Oefening der Deugden: Want indien de kwaade Gewoontens eenige Zoetheyt in zig hebben, hoe veel Bekoorlykheyt is 'er dan niet vervat in de deugdzaame Oefeningen.
Het Begrip vermaakt zig in het redeneeren, in te beveelen, en in te leeren, doch inzonderheyt in de Geheymen der Hemelsche en Goddelyke Zaaken te bespiegelen. Want dewyl het Begrip gelooft te zullen verrukt worden tot in den Hemel, of den Hemel na zig te haalen, daarom geniet het Begrip de Onsterflykheyt der Onsterflyken onder de Stervelingen.
Nu vind men zommige Voorwerpen die uyt de Natuur voegen aan alle Menschen: andere Voorwerpen voegen aan allerley Jaaren: andere wederom aan den Rang van een ieder Mensch:
| |
| |
en andere aan de tegenwoordige Gesteltenis en aan een Iegelykx Nootwendigheyt; gelyk als het Voedsel voegt aan den Persoon die hongert; de Rust past aan die geen die vermoeyt is; en de Vryheyt is noodig aan den Gevangen. Maar doorgaans is alles wat men wenscht vermaakelyk, en voldoende aan den Appetyt; en daarom noemden de Platosgezinden de Wellust, een Vervulling van een zeeker Iets dat ontbreekt, en de Droefheyt, een Vermindering van Iets volmaakts. Derhalve alhoewel de Werkingen uyt het Begrip, uyt de Uytwendige, of uyt de Inwendige Zinnen bestaan, de Wellust is en verblyft een Appetyt; en die klaare Stelling zal den Echo altoos des Winters by een warme Haerdstede, en des Zomers onder een groene Berceau verdedigen.
Ons Bestek zou zo min uytkomen als de Balans van den Heer van R * *, die tegens de jaarlyke Inkomst van Drie hondert Guldens uyt zyn adelyke vaste Meyery-Goederen, Drie Duyzent Drie Guldens in onvaste Schulden verorberde; derhalve zullen wy alle de Eygenschappen des Wellusts losjes overstappen, om eenige Ogenblikken te papegaayen over de Ziels en Licghaams Wellusten, die, gelyk als een Koppel pleytende Rechtsgeleerden schynen te harrewarren binnen 's Kamers, doch die onder de open Lucht de Pen voerende Pooten in malkanderen slaan, en de questie gaan asspoelen in het Aqua Mathioli, of in de Kanarie-sek, twee verzachtende Hulpmiddelen tegens hun verbitterde Spiegelgevegten.
De verdienstige Geesten genieten een Ziels Wellust, wanneer zy komen tot de Kennis van eenige moeyelyke ofte nieuwe Beschouwingen.
Zodaanig was de Wellust van Archimedes, die van den Tieran, Hieron geordonneert wiert, om eens te onderzoeken, hoeveel geel Koper dat den Goudsmidt van het Hof had vermengt onder een goude Kroon; een Voorbeelt dat veel navolgende Goudsmeeden zo ernstiglyk hebben bestudeert, als de hedensdaagsche Zilver- en Goudsmeeden de gedreeven Schaalen van Vianen, de verheeven Figuuren van Balin, en de volgeestige Cieraaden van Marot bestudeeren. Archimedes vond by geval dat Geheym in een Kuyp met Water, waar door den Gouddief zig had verrykt in het Vuur, waar op hy aanstonds als een Zot moeder- | |
| |
naakt uyt het Bad stoof, schreeuwende gelyk als den Schout Cantharus Slokop tierde, toen hy zyn Klerk en zyn Vrouwtje de Britsche Worstelkonst zag exerceeren; Ik heb het gevonden, ik heb het gevonden! daar den Eerste een Handvol Koper, en den Tweede een Handvol Overspel ontdekte.
Zodaanig was de Blydschap van Pithagoras, na dat hy die beruchte Landmeetkundige Demonstratie, waar van Euclides het Acht en dertigste Gedeelte van zyn eerste Boek der Beginsels opstelt, had uytgevonden, voor welke Uytvinding hy een Hecatombe van hondert Ossen aan Europas Bul opofferde; welke Offerhande geen een Wysgeer, min uyt Eerbied voor Jupyn, als uyt een Onvermoogen in zyn Financie, ooit heeft willen achtervolgen.
Op die voet voldoet de eene Wellust den gevoelige, en de andere den verstandige Appetyt, maar de eene deelt haar Vermaak mede aan de andere; en als de eene lyd, neemt de andere deel in dat Lyden.
De Ziel en het Licghaam beminnen malkanderen zo tederlyk, dat zy een Gemeenschap van Goederen hebben opgerecht tusschen de Voor- en Tegenspoeden.
Het is waar, dat zy dikmaals schynen te harrewarren, gelyk als dat veelstyds gebeurt onder de Beste Vrienden; maar dat Krakeel is maar een voorbygaande Studenten-Krakeel, en de daar op volgende Vreede is van een lange Duur, verstrekkende het Hart tot een Mediatuur aan die twee geallieerde Moogendheden.
Zo dat de Wellust des Licghaams dikmaals den Geest opslorpt als den Dooier van den Ey, en ook zo stuyt de Vreugde des Geests wel weerom op het Licghaam, en straalt door in het Weezen; en daarom zeggen de Filosoofen, Dat de Wellusten des Licghaams de Geneesmiddelen des Ziels opmaaken. Want gelyk als de Smarten, de Vreezen, den uyterste Noot, en de Ziektens, door het Licghaam te bedroeven, den Geest van zyn adelykste Oefeningen afleyden en verwyderen; zo ziet men aan den andere kant, dat de gemaatigde Vermaaken, de eerlyke Uytspanningen, het goed Voedsel, en de zachte Rust, de Licghaams Krachten herstellen, door die des Geests te vermeerderen. Ook dient men 'er by te voegen, Dat de Vermaaken des Licghaams hun Zonnekeerkringen hebben, want tot een zeker Punt gekomen zynde, zo
| |
| |
verandert de achterwaardsgaande Vreugde in een tegenwoordige Walg. Als den Buyk verzadigt is, mishaagen de Pasteyen en de Taarten, als de Maagd zo boordevol is als Rotterdamsche Bokaalen zyn, slaat de Wyn af in Achting, en de Vermaaken veranderen in Smarten.
Maar de Voldoening des Geests is onbepaalt, hoe meer Voedsel dat die geniet, hoe meer dat hy wenscht te genieten. De Mensch kan een Afkeer krygen van de Spysen, maar hy krygt nooit geen Afkeer van de Wetenschappen. Gebeurt het dat zyn Ziel zomtyds moede en afgemat wort in haar Geestelyke Oefeningen, die Vermoeidheyt ontstaat niet uyt de Ziel, maar uyt het Licghaam; de Konstenaar is onvermoeielyk, en het Konstwerktuyg is bros.
Den Echo begint te zien, Dat zommige Leezers na een Dessert van Sprookjes eygen aan de Wellust zitten te rekhalzen, derhalve zal hy om dat verlangen te voldoen, deeze Zeedekundige Schets over de tweevoudige Wellust besluyten met eenige toepasselyke Voorbeelden.
Te vergeefsch, (zegt hy) heeft de Voorzienigheyt allerley Middelen gebruykt om het Gezigt te vervrolyken door zo veel aangenaame Schouwspeelen; vervullende den Hemel met Starren, emaillieerende de Aarde met Bloemen, beplantende de Rivieren en de Zeen met Visschen, en vercierende het Heelal met zo veele onderscheyde Schoonheden, die alle onze Liefde, onze Verwondering, en onze Aandacht verdienen.
Hostius Libertus was echter malkontent in spyt van die Kleefsche Gezigten, die behong de Kamer van zyn Vermaaken met een Meenigte van Spiegelglaazen, om in dat Glasblaazers Kristal zyn Persoon te betrachten, als een tweede Narcissus; doch met dit Onderscheyt, dat Narcissus zyn Schoonheden, en Hostius zyn Schandelykheden beschouwde.
Aurelius Antoninus was zeer na zo wellustig als een Graaf van M * *, want den laatste dobberde zomtyds gantsche dagen in een Badstoof van geambreerde Rynsche Wyn, en den eerste zwom veelstyds heele nachten in een Kom vol Oranje Bloeisel en Tuberoozen, zynde de Goude Lampen in sté van Olie opgevult met welruykende Balsem, op dat doch den Reuk het aldergeringste Affront niet mogt komen te ontmoeten.
| |
| |
Hoe veel wellustige Lekkerbekken hebben zig niet in Uytvindingen uytgeput, om de Smaak te vleyen door ongehoorde Gerechten? Maar inzonderheyt hebben zig geen Stervelingen daar in meer geëvertueert als dat overspeelig Paar, Antonius en Kleopatra.
Die dartele Gelieven, na de Prachtigheyt hunner superlekkere Maaltyden overtroffen, en de fransche en italiaansche Kokx schaak mat gespeelt te hebben, niet om den Honger te verzaadigen, maar om den Appetyt te verwekken uyt den doode, begonden te disputeeren, Wie dat nog ryker Wellusten en nog wellustiger Rykdommen zou verspillen in hunne onderlinge Feesten?
Antonius ontfong zo veel Gonsten uyt de Lucullaansche Kookschool, dat hy onverwinnelyk scheen; maar die hagelwitte Egyptische Armide, die ruym zo veel Bekoorlykheden op haar lelieblanke Tetten, als gekrolde Haairen in haar gemusqueerde Paruyk voerde, wist hem de kans af te kyken, die greep een van haar Oreilletten uyt haar Oor, zynde een Paerl waardig een geheel Koningryk, smolt die in een Theekopje met echt Guinees Limoensap, en liet die inslobberen by Antonius, die 'er een Bek van trok als een Boere-Juffer die voor de eerste maal in een groote Olyf komt te happen. Dat gedaan hebbende, ley Kleopatra een sneeuwitte Poot op de Weergaa, waar mee zy meende te leeven als met de voorgaande Paerl, doek Antonius gaf het Wedspel op, bekende zyn Verlies, en verhoogde door die Bekentenis de Waarde van dit Juweel, dat toen den Fenix verbleef van Ormus Paerlemoeren.
Den wakkere Vorst Lisimachus toonde aan de Afgezanten van den verwyfde Koning Demetrius, de Littêkens des Leeuwstanden, tegens welke Woud-tieran hy tete a tete geduelleert had op het Bevel van den vergrimden Alexander, waar op die Ambassadeurs repliceerden; Ghy vertoont ons de ingekeepte Overblyfsels der Leeuws-tanden, die ghy ontfongt in een byzonder Gevegt met dat Dier, en onze Vorst zal uw op zyn Borst en aan zyn Armen de Liefde-littêkens doen zien, die hy in zyn Nacht-batailles heeft overgewonnen by zyn tedere Lamia. Die Lamia was de Sultane Favorite van die Vorst, die door het Cachet van haar Gebit de Missives van haar Tederheyt cacheteerde op de Huyd van die Prins,
| |
| |
welk soort van Liefde-Betuygenis thans by zommige Galants met het Equivalent van een Handvol Vermaaning, daar de Poes van in Katzwym valt, zou beandwoort worden.
Ik zou alhier nog wel de Wellusten der Dwingelanden, als den Stier van Phalaris, de Paerden van Busiris, de Leeuwen van Theodamente, de Bedden van Procustus, de Feesten van Atreus, de gescheurde Boomen van Scinus, de Collations van Borgia, de Bruyloften der Guizards, en alzulke Pedagoogs Geleerdheden konnen optellen, maar ik mogt door die Opheldering den Haat der Schoolmeesters op myn Hals haalen, die by leeven niet willen dulden, dat men den Sikkel in de Oost van Baudartius, van Laurenberg, nog van Simon de Vries Moordgeschiedenissen zal zetten, zynde de Tiendens van die Historische Graanen geresigneert aan de Wellust dier Plakkenvoerders, en het Kafgeapproprieert voor de Voorschriften der onnoozelen Schoolleyders, en daarom zeg ik Dixi, dat is, op goed Abderiets gezegt.
Eynde.
|
|