Den echo des weerelds. Deel 1
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 226]
| |
Een Redenvoering over de spooren.De Geboorte der Spooren is zeer na zo oud als de Weerelt, want de diepzinnigste Wysgeeren onderstellen alle eenpaariglyk, dat de Spooren haar Opkomst verschuldigt zyn aan de Godinne Ceres, die de eerste was die de Ossen voor de ploeg spande, welke Ossen zo min wilden voortmarcheeren zonder de Spooren, als veel getrouwde Juffers de Ploeg des Huuwelykx willen voortsleuren in de echte Gezelligheyts Voore, zonder een Handvol Vermaaning; en daarom zegt een onbekent Filosoof in zyn dichtkundig Tonneelspel van den Persiaansche Zyworm wel ter snee, dat de Zweep en de Spooren veelstyds de twee verdienstigste Raadsheeren zyn voor een traage Viervoeter. Na die tyd klommen de Spooren op in waarde, niet van den Os op den Esel, gelyk als het Spreek woort zegt, maar van den Os op den Mensch, dewyl de Romeynen die Uytvinding zo heerlyk vonden, dat zy de Spooren gebruykten, om die Ongelukkigen die na het Straftonneel voortkroopen, daar mee voort te spooren. Aangaande de Spooren die de Ruyters eertyds te Paerd gebruykten, die zyn vry grooter geweest in de voorgaande als in de navolgende Eeuwen. Men leest in de Deensche Kronyken, dat de Spooren des Konings Heralds een Voet lang waaren; en daar uyt besluyten de Natuurkundigen, dat de aloude Paerden vry koppiger geweest zyn als de Hedensdaagsche, en dat zy met zulke fyne Spooren, en zyde Toomen niet geregeert wierden als onze zachtzinnige Friesche Hartdraavers. Op de 's Hertogenbosche Rariteytkamer toont men aan de ligtgeloovige zo wel als aan de nieuwsgierige Kykers, een Spoor onder de Benaaming van de Spoor van dien sterken Heer van Arkel, die zyn handen aan de Schotbalken slaande, op een Aas na de Zwaarte zyns Paerds wist te gissen tusschen de Balans van zyn gelaarsde Deyen. Dat Geschenk is in die groote Oceaan der Beuzelaaryen geworpen by den Heer Espend * *, die gevraagt zynde, wegens de Overlevering en de Proef op de Som van die Arkel-Spoor? al lacghende repliceerde; Die Spoor heb ik te St. Truyen gevonden in de Winkel van een Paerdesmit, wiens Overgrootvader zyn Smids Proef had gedaan met die Spoor; doch dewyl ik wist, dat een Kinds hand ligt gevult, en een Rariteyts- Man met een Vodderey gepaayt is, daarom heb ik een groote Naam vastgeklonken op een groot Instrument. | |
[pagina 227]
| |
De Spooren zyn eertyds van een groot Gebruyk geweest in de gevaarlyke Kostwinning van Vegten en Krakeelen, om met een losse Toom den Vyand onstuymiglyk op 't lyf te storten. 't Zedert hebben zommige Krygsluyden, die beyde kleynzeerig waaren, en de Waarde des dierbaare Leevens kenden, geraffineert op het Nut der Spooren, die wakkere Mannen hebben het Gebruyk der Spooren omgekeert, en zy hebben door de hulp der Spooren hun Schoone Vrouwen genadert, en hun kwaadaardige Vyanden ontweeken. Naderhant hebben de Spooren een vreedzaamer Natuur aan genoomen, de Spooren compareerden vergult, verzilvert, en geemalieert op de Tournooyen, op de Spiegelgevegten, en op de Saletten; en wie weet, indien zy niet altoos een gedeelte van haar pikeerende Eygenschap overgehouden hadden, of de Juffers die niet zo wel op het Ledikant en op het Rustbed zouden hebben geadmitteert, als de omgekeerde Schoenen, de geborduurde Fransche Koussen, en de Spierblonde Peruques des Abbês. De Spooren hebben eertyds, eer dat ze in de Slyk der Algemeenheyt vervielen, en van de Boerenjonkers neerzakten op de Boerenschoutens, een heerlyk Aanzien gehad onder de genobiliteerde Schildknaapen, Ridders, en Baronnen. Daar plagt een grooter Distinctie te zyn tusschen Spooren en Spooren, als tusschen Hofkoks, en Herbergs-Keukenklouwers, dewyl de zommige Goude, andere Zilvere, de derde, kopere, en de minste Soort, kopere Spooren, ieder na's Keyzers Toestemming, vermogten te draagen. Ten tyde van Frederik den eerste waaren de Spooren in grooter Waarde als de Slagzwaarden, zynde de Spooren het Uythangbort, en de Toets des waare Adels; want die Vorst vergunde den reyzenden Koopman wel om een Zwaard te moogen voeren onder de Zadel, doch zy vermogten nooit geen Spooren te gespen aan de Hielen. Die Heeren die het recht hadden Van goude Spooren te voeren wierden genoemt de Ga naar voetnoot* goude Ridders, welke Ridders ook goude Cieraaden op hun Helmetten, en op de Gevesten van hun Degens voerden, daar de mindere Ridders op moeste toekyken; maar men moet zig wel wachten van die goude Ridders niet te verbysteren of te verwarten onder de Ga naar voetnoot† Ridders der goude Spooren. Die laatste Ridders maakten een byzondere Order uyt in Spaanje, alwaar zy zonderling waaren geacht, moogende die Order op Niemant wor- | |
[pagina 228]
| |
den geconfereert, als door een Vorst van die Order; ja de Koninginnen zelven wierden verpligt, om die Order op te draagen door een daar toe gemachtigde Rechter. Daar worden nog eenige andere Orders gevonden, die tot de Bezitting der goude Spooren zyn opgeklommen, als de Ridders van St. Hieronymus en de Ridders van Malta. Een zeker Schryver, die by gebrek van een betere Stoffe de Ceremonien der kars varsch aangestelde Ridders afleest, merkt verstandiglyk aan; Dat de twee oudste Ridders gewoon zyn, van de goude Spoor en vast te gespen aan de Hielen des nieuwe Ridders, en dat om twee hoogwichtige Redenen. Voor eerft, (zegt hy) om dat de Spoor het Zinnebeelt is van de Aanspooring tot de Glorie; en ten tweede, om dat de Spoor het Merktêken is van de Verachting die een Ridder moet hebben voor het Goud, door dat Metaal vast te strikken aan zyn Hielen. De zilvere Spooren waaren toegeschikt aan de gemeene Edelluyden, bekent onder den Tytel van Schildknaapen. Maar die zilvere Mode viel zo wel met 'er tyd in duygen, als de Muuren der aloude adelyke Slooten, en dat dewyl den Adel verpligt was, van altoos met zilvere Spooren, niet beslaagen ten Ys, maar beslaagen op het Tournooy te verschynen, en het kwam, den Adel juyst niet altoos geleegen, om de Zyden van hun Bataillepaerden te bloedlaaten met zilvere Lancetten; derhalve transmuteerden die Tournooyers, als verdienstige Stofscheyders, die zilvere Starren in yzere en in kopere Spooren. Wanneer een Edelman of Ruyter zyn Spooren had misbruykt, het zy in een ontydige Retraite, het zy in het verlaaten van zyn Bevelhebber, dan wiert het gebruyk der Spooren hem geinterdiceert, en hy moest zig in het vervolg behelpen met een hazelaare Spitsroe, met een gevlogte Karwats, of met een Verkenhoeders Zweep, in stee van goude, zilvere, ofte staale Spooren. Op dat Kapittel schryft een zeker Autheur een Byzonderheyt in het Leeven van Gustavus Adolphus wel waardig des Echos Herhaaling. Na dat men dien Edelman tot Ridder geslaagen, en hem de Spooren aangegespt had, (zegt den Schryver des Echos) dan kwam den Hofkok die doorgaans zo rond was als een Weereldglobe van Blaauw aanrollen, met een Schoone Servetmuts op 't hoofd, met een dobbelsteene Voorschoot voor 't lyf, en met een Superfyn Keukenmes in de Poot, schreeuwende als een del Mensch; Neem uw Eer en de Getrouwigheyt voor uw Vorst, wel | |
[pagina 229]
| |
ter harte, Heer Ridder; zo niet zal ik uw die goude Spooren van uwe Laersen afhakken, met dit foffensief Keukenknyf. Maar het zal tyd worden, Om de Huur te gaan opzeggen aan die Centauersche Morgenstarren, die de loome, traage en verminkte Hartloopers dwingen, om van de Noot een Deugd te maaken, en om als een Huuwelykx Postillion, vry harder te draaven, als den Adem, of de Natuur het ons komt voor te schryven. Doch eerwe dit scherp Argument loslaaten, zullen wy dit Spoor-vertoog (zegt den Echo) met een eenige geletterde Aanmerking van weynig Belang ophelderen. De Spooren wierden en worden nog opgehangen in de Kerken, een gewoonte afkomstig van de Grieken en van de Romeynen, die de Wapenen der by hun verslagene Vyanden, en inzonderheyt de Schilden vast klonken tegens het Verwulft en tegens de Tempel-muuren. Doch als wanneer een laatste mannelyk Oir van een overoude adelyke Familie het leeven heeft afgelegt, dan worden de adelyke Griffioenen, Eenhoorns, Leeuwen, Reusen, en principaalyk de Spooren, die reeds de slyk en Aarde gewoon zyn, in deszelfs Graft ondergedompelt, welke Plegtigheyt wel voornaamlyk onder den Adel in zwang gaat in het Noorden, alwaar in zommige Graven en antyksche Tombes zulke groote Spooren, gevonden worden, dat 'er een Engels Orlogeur gemaklyk een nieuwmodisch Keukenspit uyt zou konnen Fabriceeren. Uyt die buytenspoorige Grootheyt bewyzen de Erfgenaamen en Afkomelingen, de Ziels en Licghaams Uytgestrektheyt hunner Voorzaaten, die doorgaans een Sparrewouwer Reus, of een Lekkerkerksche Salmvisscher gebruykten tot een Spitsgaard, en die veelstyds te Voet oorloogden, dewyl zy geen Bataille Hengst konden oploopen, sterk genoeg om hun Persoonen, geborgde Wapens, en onbetaalde Rekeningen te draagen. Ik zal (zegt den Echo des Weerelds) de Spooren verzellen met een Praatje over de Ga naar voetnoot* Geloften-Schilden der oude Grieksche en Roomsche Krygers, en ik zal het Voorhangsel van dat plegtig Oorlogs Spel door den blinde Melesigenes doen opschuyven. In het zevende Boek van de Blocqueering van Troyen verhaalt Homeer, de Koenheyt van Hektor, die als een Fransch Soldaat van de Straat la Huchette, de Voldoening der Herbergs Reke- | |
[pagina 230]
| |
ning vordert voor de Pop Helena, welke Schoone vry inniger wiert ingevolgt door den Troyaansche Paris als door den Grieksche Slaplenden Menelaus. Aldus luyd die Gelofte; Ga naar voetnoot* Indien ik'er den bek kom by in te schieten, (sprak Hektor, die het niet al te breet had op dat Tweegevegt tegens den Braafste der Grieken) dan kan hy myn wapens mee sleepen in zyn Schip; doch zo ik hem den Degen door de Ribben jaag, dan zal ik zyn Wapens binnen Troyen voeren, en ophangen in den Tempel van Apol. Virgilius laat den ouden Griek niet in de Pekel steeken, maar hy springt hem loflyk by, zeggende, Dat het ophangen der Schilden zo gemeen was by de Medgezellen van Eneas den Trojaan, als het opknoopen der Deserteurs gemeen is by de Kamerdienaars van den Provoost Generaal. Aldus luyden Maros Woorden; Ga naar voetnoot† Ik hang een koperen Schild op aan de Pilaar, welk Schild wel eer den groote Abas plagt te voeren, en zet 'er dit Vaers by om den zin op te helderen. Eneas wyd dit Schild den Grieksche Zeege, ontrukt. Den Ingenieur van de Zielsverhuyzing den beruchte Pythagoras, poogde die Leere onfeylbaarlyk te bevestigen, door de stomme Getuygen der Geloften-Schilden. Om dan als met een natte Vinger aan de ongeloovige Grieken aan te toonen, dat hy wel eertyds de Belêgering van Troyen in de Qualiteyt als Goffischenker, onder den Persoon van Euphorbus, had bygewoont, sleurde hy die Twyfelaars na Argos, in den Tempel van Juno, en op een Schild wyzende dat benevens een party mindere Schilden, de Wand besloeg, getuygde hy aldus van zig zelve; Ga naar voetnoot‡ Ik was die Man, (want het heugd my nog als den Dag van Morgen) die ten tyde van den Troyaansche Kryg Euphorbus, den Zoon van Panthus wiert genoemt, en een braaven Douw in myn Wanemes kreeg van Menelaus. Dat Schild, dat ik aan den linker Arm plagt te voeren als een Hooghlandsche Rob Roy, heb ik, nog onlangs zien hangen, en daar hangt het nog in den Tempel van Juno. Alhier zou het niet te onpas komen, dat wy onze Geleerdheyt, | |
[pagina 231]
| |
die byna zo wichtig is als den Adem van een Oeveraas, lieten doorstraalen in een oneyndig getal van Onduytsche, en op den bodem der Grieksche en Latynsche Auteuren geroofde Aanhalingen, by te brengen, om de onderscheyde Stoffen, waar uyt de Schilden gesmeet, gebytelt, en genaayt wierden, aan te toonen; want het was altoos geen Goud dat 'er blonk. Altoos dat vervaatlyk Schild van Ajax, wel zo groot als een Schotsche Deur, is t'zamengeschikt geweest uyt Ossenleer, volgens de Attestatien van Ga naar voetnoot* Homeer en van Ga naar voetnoot† Naso, twee geloofwaardige Getuygen, den oudste zo blind als een Mol, en den jongste zo verlieft als een Quakkel. Daar worden verscheyde geloofwaardige Schryvers gevonden, die ons verzekeren, Dat zommige helden in beslootene Steden de Ossenleere Huyden van hunne Schilden hebben opgegeeten, op dat die Wapens hun ten minsten mogten verstrekken tot een Voedsel des Licghaams, die zy niet langer konden gebruyken tot een Verdediging der Vesten. Wat daar van zy is ons onbewust, zegt den Echo, doch ik heb beleeft, Dat den Schermmeester Marin, op een felle Winter, toen het getal der Discipelen schaars, en het gebrek der Penningen overvloedig was, een hertsleere Draagbant, op den Rooster grilleerde en verslond, en dat verricht hebbende, onder het stooken van zyn tanden met de Punt van een Floret, nog bitterlyk vloekte; Dat 'er geen Rolpens op der Aarde gevonden wiert, die in Vergelyking kon komen by een gebraaden Draagbant. Ik zal dit kleyn Vertoog over de Geloften Schilden bestuyten met de navolgende Deugden-Schets, die ik wensch, dat de Naneeven moogen leezen op het Gelofte-Schild van den onverwinnelyken Prins Engeen, die Glorie van onze Eeuw, en het Wonder der navolgende Hondertallen. | |
Het karakter van Eugeen.Die prins bezat de uytgeleezenste Eygenschappen voor een Troon. Hy was Groot zonder Hovaardy, Getrou aan zyn G * * dienst, Wys in zyn Overweegingen, Geheym in zyn Raadstaagen, Grootmoedig in zyn Onderneemingen, Onverschrikt in de Gevaaren, Dapperzonder Wreedheyt, en Onveranderlyk in alle Uytkomsten. Hy beminde de Gerechtigheyt met Bescheydentheyt, de Bestiering zonder Dwingelandy, de G * * sdienst zonder Vervolging, en de G * * vruchtigheyt zonder Bygeloof en zonder Schynheyligheyt. Met een Woord, hy was den Qorlogsgod van zyn Eeuw, de Wellust van zyn Soldaaten, de Schrik Van zyn Vyanden, en genoegzaam den eenigsten Vorst, die den Echo des Weerelds tot een Ontwerp zou hebben verkoozen, om een Prins zonder Verwyt naal af te schetsen. Dixi. |
|