Den echo des weerelds. Deel 1
(1726)–Jacob Campo Weyerman– AuteursrechtvrijVan een Edel Gesteente dat de Dooden leevend' maakte.
| |
[pagina 94]
| |
gaf, dat hy op ons Vaartuyg, en op desselfs Passagiers wilde ontbyten. Flukx was 't Overal 't Geschut wiert aangevoert, by ieder Stuk anderhalf Matroos gestelt, den Ziekentrooster wierp zig op tot een Handlanger der Kardoesen, en de Poorten wierden geopent om dien hongerigen Traanhond overhoop te blaazen, toen zich een schoone Raven liet zien, die den Walvisch het hoofd afknipte, en den Romp op de Genade der Golven en Winden liet dryven. Maar een tweede Walvisch, ('t schynt dat den Rabbyn alhier doelt op een Breemer Bierhuys Kalant) vong in de vlugt het Edel Gesteente hong het den dooden Visch om de Nek, die zo leevend' wiert als een Hert, en die op nieuws ons Schip dreygde in te slurpen als de Dooier van een Ey, toen een andere, Rave, die al het Air had dat hy in het Abderiets Mastenbosch grootgebrogt was, zig opdee, dien Visch den Kop afbeet, en het Edel Gesteente in de Konstapels Kamer gooide. By geval was die Konstapel onleedig om een ingezulte Kramsvogel te ontleeden, die zo ras niet aangeraakt wiert door dat Gesteente, of hy gaderde zyn Pooten en Vleugels by malkaar, nam het Gesteente den Bek, en vloog het Schip uyt aan geene groene Heyden. Het is jammer (zegt den Echo des Weerelds) dat den Rabbyn Juda dat Edel Gesteente niet wist te bewaaren, dan had hy alle de Joden, die om hun rooven, valsche munten, en moorden, met de Koorde, en met het Rad gecorrigeert worden, konnen opwekken van den dooden. Op dit Moment kryg ik een Vifite van een Herdooper in Schilderyen, die my wys maakt, ten minsten hy doet 'er zyn best toe om het my to doen gelooven Dat hy dat Edel Gesteente eenmaal gezien heeft in het Slaraffenland, omtrent de Stad Nergens, in een Wagenspoor van het ongrondeerlyk Meer Terheyde; die lust heeft kan het aldaar gaan opzoeken. |
|