Den echo des weerelds. Deel 1
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |
Een Talmuds Sprookje.In Israël woonde eertyds een geleert Man, (die zyn onder ons helaas! zo schaars als ooit) die alles wat reeds geschied was wist te voorzeggen. Toen die Man nu gewillig was om te sterven, dewyl hy 't Leeven niet langer kon uytrekken, ontboo hy zyn Zoon Chanina voor zyn Doodbed, en hy sprak; Binnen acht dagen zal ik en uw Moeder de reys aannemen na 't Graf, als nu de zeven dagen des Treurens afgeloopen zyn, zult ghy een beevaart na de Markt doen; en aldaar het eerste ding koopen dat uw voorkomt, of schoon wat duur; vorders behartigt de Studie van de dagelyksche Courant, als uw dagelykx Brood, want een Coffihuys politiek doet dikmaals zo een goed Middagmaal op een versche Nieuwstyding, uyt de eerste hand, als een arm Student een goed Avondmaal doet op de Filosofie van Aristoteles, van den tweede Druk. Na dat de zeven Treurdagen by dag met Druk, en by Nacht met Vermaak doorgebrogt waaren kruyde Chanina na de Markt, alwaar hy een oude Smous opliep, die een zilvere Bouteille te koop veylde. Hoe veel die Fles, Smous; vroeg den Rabbyn met de Barsheyt van een jong Erfgenaam, die de Behandeling van de Contanten ontgint, en den gebaarde Koopman repliceerde; Tachtig Guldens, myn Heer. Is die Fles ook gestoolen? vervolgde den Rabbyn, en de Smous andwoorde; Neen, Jonker, want daar is geen Voorbeelt, dat ooit een Jood of een Smous iets dat Gestoolen is koopt of veylt. Op die Verzekering kogt den Rabbyn de Zilvere Fles, snorde met dien Buyt na huys, en opende den Spaarpot; doch hy vond in ste van een blanke Diamant of een Snoer ronde Paerlen, een halfwassche Veenpuyt, die op 't gezigt van zyn nieuwe Meester begon te zingen en te springen als een een Franschman die om de vyf weeken ondervint, Hoe dat dat Schepsel is gemoet,
Dat eens per Maand een Maaltyt doet.
Chanina lacghte du bon Coeur (dat is al iets raars in een Jood) met sijn nieuwe Kostganger, die zo vet wiert binnen korte da- | |
[pagina 79]
| |
gen, dat hy hem uyt de Fles nam en in een Engels kabinet met Spiegelglaazen billetteerde, dat hem mee te eng wiert in minder als een paar weeken, zo dat den Rabbyn hem zyn Studeerkamer, die iets ruymer was als een Haagsche Kaatsbaan, tot een Mestkooy moest geeven, alwaar die Vorsch zo lang teerde en smeerde, als Chanina een pand der Minne in zyn Kas, of een Stuk besnoeit Goud in de Tas had overgehouden. Toen alles verteerd was, gaf den Rabbyn een Visite aan de kikker, die 'er zo glad en vet uytzag, dat hy een Fransch Edelman zou hebben doen watertanden, en hy gaf hem zynen uyterste noot (nog Geld nog Brood) te kennen. Waar mee kan ik je dienen (vroeg de bespraakte Kikvorsch) eyscht Gaud, Staat, of Kennis? In 't begin stont Chanina te kyken als mal, niet weetende wat te eyschen, doch dewyl hy wel eer eens had hooren vertellen, dat de Taalkunde een geheyme stap is tot de algemeene Wetenschap, verzogt hy de Kennis van Postel; veele Taalen en weynig Roozenobels. Flukx schreef de Kikvorsch Zeventig Taalen op een kleyn Ga naar voetnoot* Stukje Papier, gaf dat den Rabbyn in op een rood lapje, die toen niet alleen in staat was om een half Dozyn Kalepinussen stom te klappen, maar hy kon zelfs met de Dieren en Vogels papegaayen, en dat is een Schoolmeesters proef. Vorder sprak die dankbaare Vorsch tegen den Rabbyn aldus; Ik heb veel Goeds, zo in Spys en Drank, als in Linnen en Wollen, by uw genooten Heer Kastelyn, des is 't billyk die Weldaaden te vergelden, en daar van zal ik uw een Staaltje doen zien in 't naaste Woud, waar in wat anders te schieten is als Spechten of Rietmossen. Dit gequaakt hebbende nam de Kikkerde gang op, en Chanina hompelde hem na, tot in het dichste van 't Woud, alwaar de Dieren hun zo veele Schatten, heylzaame Kruiden, en overkostelyke Geneeswortels kwamen aanbieden, dat den Rabbyn en de Kikvorsch, Bleynen in de handen kreegen, door dezelve alleenlyk te sorteeren. En nu zal ik eerst zeggen, wie dat ik ben, (riep de Vorsch met een Heesche Stem) ik ben den eerste Zoon die Adam teelde by | |
[pagina 80]
| |
Ga naar voetnoot* Lilith, en ik ben in staat om zo veel onderscheyde Gestaltens aan te neemen als 't my lust. Aldaar dee de Zoon van Lilith een diepe Eerbewyzing aan Chanina, en hy verdween zo schielyk als een insolvent Baron, die te teder van Gemoed is om opentlyk het laatste Vaarwel te solemniseeren met zyn Kastelyns, of mindere Huyswaerden. Nooit heb ik 't Geheym konnen uytvinden, (zegt den Schryver van dit Papier) waarom dat de Gauloisen zo heet zyn op de Roo-lapjesjagt der groene Kikvorschen, als na de Leezing van dat Sprookje. Het geschiet om te participeeren aan de Gestaltver-wisselingen van Liliths zoon, door het fricasseeren van deszelfs Vleesch; en die Stelling blykt zonneklaar uyt hun herhaalde Gestaltverwissellengen in Kleeders en in Zeden.
Dixi. Te Amsterdam by H. Bosch zyn te bekoomen J.V. Elslands Vrolyk Geselschap der neegen Zanggodinnen: Zweers Minnezangen en Drinkliederen: H.V. Burgh Gezangen: Zweers Mengelsangen: Gobert van Malers Kruys-Gezangen: J.V. Elsland Geboorten-Zangen: Halmas opwekkelyken Zeede-zangen verreykt met twee Violen. Zweers Zieltoghten en Zeeden-Zangen: Gillis Lambert Contradansen: allen met Muzyk verrykt. Ook is te bekomen de Amsterdamse Hermes, 1 en 2 deel, den Ontleeder der Gebreken 1 en 2 deel, en elk apart. De 1001. Arabize Nagtvertellingen, achtste en laatsten Deel, en ook alle de 8 deelen. By H. Bosch is ook nog te bekomen de Beschryving van Amsterdam, 2 deelen in Folio: Alle de Werken van Cats, 2 deelen in Folio, als mede 6 delen in Octavo. |
|