Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijTweede deel
Honderd zestiende brief.
| |
[pagina 435]
| |
Edel vriend! wat is mijn lot gelukkig! - het staat gelijk, met alle de begeerten die in mijn boezem ontstoken waren, en hoe weinig mag het ons op aarde gebeuren, die allen vervuld te zien. - Welk eene verandering! ik mogt hand aan hand met mijne aanstaande Echtvriendin, die zelfde plaatsen, met een vervrolijkt hart, bezoeken, alwaar ik weleer mijne rampen betreurde. - ô James! 't is of mijne louize nog meerder bekoorlijkheden heeft verkreegen. - Hoe vrolijk brengen wij nu geheele dagen samen door, elkander onze lotgevallen verhaalende. - Thans bevinden wij ons ten huize van mijnen vriend, frederik van koningstein, te Nymegen, alwaar wij voorneemens zijn ons huwelijk te voltrekken, waarna wij op een buitengoed, in deeze nabuurschap, genaamd Leeuwenstein, zullen gaan woonen. - Het zoude mij een ongemeen genoegen geeven, indien het u mogelijk ware, uwe overkomst te verhaasten, in zoo verre, dat gij nog op mijne bruiloft kondt tegenwoordig zijn. - Intusschen zal ik op eenen brief van u, met gunstig antwoord, wachten - waarmede ik, na u een aantal complimenten gemaakt te hebben van uwe nog onbekende vrienden, die ik hoop dat gij eerlang zult zien, mij met dezelfde hoogachting noeme,
Uw Vriend,
henry. |
|