Drie-ennegentigste brief.
Mejufvrouw Vriendenheim aan Cecilia.
Veelgeächte Vriendin!
Alles is gereed. - Louize zal u weder in gunst aanneemen; - kom dus, hoe eer hoe liever; maar gij moet, zonder omwegen, de zaak belijden - geheel uwe schuld bekennen, en een waar berouw toonen, dan zult gij, bij haar komende, ondervinden dat eene vriendin voor u gepleeten heeft. - Ja, cecilia! ik ben trotsch op mijne zegepraal. - Ik zoude al eerder aan u geschreeven hebben, maar de dood van haare Tante, om welke reden zij ook, spoediger dan men verwachtte, is terug gekomen, was oorzaak van deeze vertraaging. - Zij was de vriendlijkheid zelve, toen ik haar gesproken heb. - Gij zijt ook, voor een groot gedeelte, uwe verzoening aan de Freule, nu de Baronesse van westerland, verschuldigd. - Gij zult louize ook zeer veranderd vinden - bleek als de dood en zeer mager. - Ik verwacht dat gij bij mij zult logeeren - uwe kamer is reeds in gereedheid gebragt. - Nu, mondeling nader - gij moet