Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijTweede deel
[pagina 351]
| |
Ik moest geen dag laater gekomen zijn, of ik had haaren jongsten zegen niet mogen ontvangen. - Ach! mijne vriendin! hoe leerzaam is het sterfbed van eene berouwhebbende boeteling. - Hoor hoe nadrukkelijk haare laatste woorden waren. - Adelaart, aan wiens huis wij afgetreeden waren, vergezelde mij naar het huis van mijne Tante. - Ik vertoefde eenige oogenblikken in de zijkamer, tot hij haar van mijne aankomst verwittigd had. - Het was of zij verademing gevoelde, op het bericht van mijne komst. - Binnen gelaaten zijnde, sloeg zij haare halfgebroken oogen op mij - reikte mij haare ijskoude hand toe, welke de versterving reeds aanduidde. - Met eene flauwe afneemende stem sprak zij mij dus aan:‘louize! lief kind! komt gij hier om uwe Tante vergeeving te schenken, en haare oogen te sluiten? - Ja, louize! menigmaalen heb ik u verongelijkt. - Ik heb u misleid, door eene gewaande godsvrucht - uw gedrag heb ik verfoeid, terwijl ik mij zelven door schanddaaden bevlekt heb, en in den dienst van den duivel stond, naardien ik met de waare kerk spottede. - Vergeef mij alles, louize! vergeef eene berouwhebbende zondares, die haare schuld hier, stervende, ligt te boeten! - Ik hebbe niet afgelaaten te bidden, tot ik met mijnen Maaker verzoend ware; - en wanneer gij mij vergeeft, ô! dan zal ik de eeuwigheid gerust instappen. - Ach! louize! hoe zwaar drukt de herinnering, van met eene schijnheilige Godsvrucht gepronkt te hebben, | |
[pagina 352]
| |
in de uure des doods, op het hart! - Immers is dit niets anders dan te poogen om den Oneindigen te bedriegen. - Och! spiegel u aan eene stervende Huichelaaresse, en laat u nooit door de zoogenaamde Godsdienstige oefeningen misleiden en bedriegen; - want zij zijn de blijken van waare Godvrucht niet. - Een Kristen, die naar het voorschrift van het Euangelie poogt te leeven - God, als de eerste Oorsprong van alles erkent - Kristus, als zijn Verlosser en Zaligmaaker eerbiedigt - zijn naasten als zich zelve bemint - noodlijdenden ondersteunt, en in alles eene eerlijke handelwijze houdt, is alléén de waare vroome; - deeze heeft een vrolijk uitzicht in de eeuwigheid, en behoeft met geen uitgestrekt aanzicht, daar geen zweem van vrolijkheid in doorstraalt, zijn deugdzaam gedrag te vertoonen - neen, de waare beminnaar der deugd vertoont de vrolijkheid op zijn gelaat. - - - Nu, Kind! ik gevoel dat mijn einde nadert - mijne krachten begeeven mij. - Gij hebt mij dan alles vergeeven?’ - Ik. (Op mijne knieën voor haar bed liggende.) ‘ô Tante lief! zeer gaerne zijn alle beledigingen vergeeten en vergeeven. - Ik wenschte dat ik u, na zoo veel inzien als gij nu verkreegen hebt, nog veele jaaren tot mijn voorbeeld mogt houden! - dan, hiermede kan ik mij niet vleijen - uw tijd schijnt dáár te zijn, en de Hemel hoop ik, zal ons in de Gewesten der eeuwigheid, elkander doen wedervinden!’ - Zij. ‘Nu dan, mijne louize! na deeze be- | |
[pagina 353]
| |
tuiging zal ik de waereld gerust verlaaten. - - Nu is alles verricht - geene wenschen blijven mij meer over. - Gij zult bezitster zijn van alles wat ik door den dood ontruimen zal. - Och! dat gij eenmaal zoo gelukkig moogt zijn als mijn hart u wenscht! - Gij zijt nog jong, uw leven is vroegtijdig door bitterheden verpest; - maar gij zijt der deugd getrouw gebleeven, en hebt over het ongeluk gezegepraald. - Volhard in die beginsels, en volg den raad van uwen edeldenkenden Voogd; (op adelaart wijzende) had ik zijnen welmeenenden ijver niet tegengegaan, maar aan zijnen raad gehoor gegeeven, nimmer ware ik zoo verre afgedwaald - maar had aan mijne bestemming beantwoord, - en nimmer het leven zoo nutteloos verbeuzeld. - Vaarwel! vaar eeuwig wel! mijne louize! - ook gij, mijn Heer adelaart! blijf gij dit kind met uwe vaderlijke zorge gadeslaan!’ - Haare krachten namen van oogenblik tot oogenblik af. - Ik ondersteunde haar hoofd in mijnen arm. - Zij sloeg haar stervend oog nog eenmaal op mij - en - zij was niet meer! Ach! mijne vriendin! dit sterfbed heeft mij getroffen! - Ik betreur haar dood, met onderwerping aan den wil des Allerhoogsten. - Nu heb ik niemand meer die mij in den bloede bestaat. - Kruijer en adelaart zijn vaderlijke vrienden; - dan, zij komen beide op hunne dagen - deezen moet ik nu nog verliezen, en dan heeft louize niemand die zich haarer zal aantrek- | |
[pagina 354]
| |
ken. - Tante, wel is waar, heeft mij veele onaangenaamheden berokkend; maar kwamen die niet veelal voord uit het booze hart van den verachtelijken bemoeial? - Ach! vriendin! wat staat mij deeze stad thans tegen - alles herinnert mij aan henry. - Ik ben bedroefd - doodlijk angstvallig. - Alle hoop is nu verdweenen, om te weeten waar hij zich onthoudt. - Frederik, zijn vriend, is nu met madelon gehuuwd - even na onze conversatie brak hunne liefde uit. - Henry heeft hem altijd, met goede lessen, zijne trouw, voor dat meisjen, voorgepredikt: - Frederik heeft daaraan beantwoord; maar de Zedenmeester is tot laaghartige trouwloosheid vervallen. - Frederik woont thans in uwe buurt, wel te verstaan, in de stad. - Jufvrouw vriendenheim heeft bij mij belet laaten vraagen - zekerlijk om eene voorspraak voor cecilia te zijn - ik zal haar opwachten. - Het sterfgeval mijner Tante heeft mij veele bezigheden veroorzaakt, anders had ik u al eerder geschreeven. - Nu, mijne lieve! zal ik eenig antwoord van u wachten, in welke hoope ik mij noeme,
Uwe getrouwe
louize. |
|