| |
Zes-enzeventigste brief. Louize aan Mevrouw de Baronesse Van Westerland.
Allerwaerdigste Vriendin!
Daar ik een hart omdraage, gevormd voor liefde en vriendschap - een hart, dat in den voorspoed van zijn Natuurgenoot zich verlustigt, zoude ik dan geen traanen van warme deelneeming over de gelukkige omwending van uwen staat geschreid hebben? ô Ja! dierbaare vriendin! - dit schrift draagt er de blijken van - kusch de onleesbaare woorden, die door mijne traanen zijn weggevloeid, welke ik door gevoeligheid gestort hebbe. - Uw geluk is mij dierbaar - en de Hemel, die het heil van den mensch niet ten halven volmaakt, schenke u voords zijnen dierbaarsten zegen, waardoor u voorspoed, vrede, en vergenoegen achtervol- | |
| |
gen! - Hij kroone verder uwen gelukkigen Echt met talrijk kroost, dat, door deugden en goede voorbeelden zijner Ouderen aangespoord, eenmaal tot nut der Maatschappij moge verstrekken! - Mijn hart hoopt nog lang in uw genoegen te deelen, en tevens in de vriendschap van uwen westerland - ik ben voorbereid dien edelen vriend hoog te achten - en om de vriendschap met hem aan te kweeken, neeme ik uwe uitnoodiging aan, om den aannaderenden zomer bij u te komen doorbrengen. -
Uw voorneemen, om Gelderland tot uw verblijf te kiezen, bevalt mij zeer wel. - Ik weet niet, maar het komt mij voor, dat de menschen daar meer hartlijkheid voor elkanderen doen blijken, dan in ons anders fraai Holland. -
Gij zult u waarschijnlijk stomp gedacht hebben, waar de oorzaak van mijn stilzwijgen uit voordgesprooten is; dan, dit is alleen te wijten aan het ongeluk, mij met het rijdtuig overgekomen: - mijn been wordt eer erger dan beter; en gij weet, de Heelmeesters zijn daar wel voor, om hunne Patienten, vooral vreemdelingen, op den langen weg te houden - ook elke visite is een item; althans het zijn nu zes weeken dat ik mijne kamer houde - en zoo er geene nieuwe toevallen komen, denk ik in de aanstaande week uit te gaan.
Heden heb ik vrijheid tot schrijven gekreegen - doch niet lang achter elkander, omdat het been nog niet lang uit het kussen mag blijven - en met het schrijfkistjen op mijn schoot, hindert | |
| |
mij de drukking, daarom zal ik de pen een wijl nederleggen, om dezelve morgen weder op te vatten.
Dingsdag avond.
Kruijer en powhatan zijn een bezoek bij fitz morris gaan afleggen, die mede nog aan soortgelijk ongemak laboreert, en zijne kamer moet houden. - Gij weet dat ik eene vijandin ben van ongeregelde uitdrukkingen of verwensingen, maar ik zou den dag bijna verwenscht hebben, dat morris in zijn zee-mans hoofd heeft gekreegen, mij op die fraaije cabriolet te noodigen; had hij liever eene partij op zijn schip voorgesteld, wij zouden niet gehold hebben, en daarop kan men zich ook diverteeren. - Ja maar, zult gij zeggen, het saisoen was daar toe verloopen, dit is zoo - dan, om in den winter, voor plaizier, op een open rijdtuig te zitten zwieren, is even dwaas. -
Sophia past mij getrouw op, en mist, even als ik, door dit ongeluk, veele aangenaamheid. - De wintervermaaken zullen voorbij zijn, en wij de terugreize moeten aanneemen; want ons voorneemen is, om ook Spa en Braband, op ons retour aan te doen; derhalven zullen wij niet zeer lang meer hier vertoeven. - Het oogmerk onzer reize is bereikt - louize is immers hersteld - ja - hersteld! - maar slechts naar het uitwendige, daar mijn hart nog even ledig is, als toen wij | |
| |
Holland verlieten. - Ach! ik heb het waare hulpmiddel niet gevonden, en hoe zoude ik dus kunnen herstellen? - De Bronnen hebben mij mijn henry niet wedergegeeven! - henry, die mij altijd zoo dierbaar was, en onveranderlijk zijn zal, buiten wiens bezit ik nimmer in ruimte zal ademen, is voor mij onzichtbaar gebleeven; ja, wie weet of niet reeds de eene of andere bevallige Schoone het gemis van louize verzoet zal hebben, en in zijne armen de genieting eener reine allerverrukkendste liefde smaaken zal! - - ô! Verschriklijk denkbeeld! - Ik moet de pen nederleggen, en den vrijen loop aan mijne traanen geeven.
Woensdag morgen. -
In traanen van louter gevoel als verzonken - met de hand en neusdoek onder 't hoofd rustende, wilde ik beproeven, mijne gedachten terug te roepen, en den brief aan u vervolgen; - inmiddels werd er gebeld - kruijer en powhatan kwamen binnen, en vonden mij smeltende in mijne traanen. - Dit ontzettede kruijer, die mij op deeze wijze aansprak.
‘Wel drommels! louize! wat deert u? - Noem mij de geen die u beleedigde. - Waarom huilje, lief kind? - wie zoekt u onaangenaamheden aan te doen? - Zeg mij alles, en kruijer zal voor u in de bres springen.’ -
| |
| |
Ik. ‘Ach! mijn goede deelneemende vriend! mij deert niets - er is ook niemand die mij beleedigd heeft - ik dacht slechts aan oude gebeurenissen, waar van de herdenking mij een traan afperste.’ -
Powhatan. ‘Ja, mijn Heer kruijer! ik ben wel een man - en ik durf zeggen, een rechtschapen man - evenwel moet ik zeggen, dat, als ik in eenzaamheid zit, de voorleedene gelukkige dagen, en mijne therese, terug roep, de traanen langs mijne wangen vloeijen. - Geleeden onheilen, of gesmaakte genoegens, geeven soms een smartlijk aandenken.’ -
Kruijer. ‘Tut! tut! jelui bent allemaal gek - wel, lieve Heer! als ik absoluut beminnen moest - wel - dan zou ik trouwen - daar zullen immers wel meer henry's en therese's zijn, al zijn het juist dezelfde niet - en gij, louize! behoeft niet verlegen te zijn, fitz morris zou u vast getrouwer dan henry beminnen, de vent is waarachtig goed en braaf, en heeft u recht lief; maar hij durft u op geen vijftig passen naderen, om zijne liefde te openbaaren: - je scheept ook alle braave lui maar af, en zucht om een trouweloozen zotskap: - of denkje dat ik niet weet hoe zeer Lord danville ook smoel op je heeft? - ja, al heb ik nooit dienst gehad onder dien kleinen Jongen, evenwel kan ik spoedig zien waar het schip gestuurd wordt; - en als je maar rissolveeren wilde om te trouwen, dan zoudt gij dien henry wel rasch | |
| |
vergeeten - dat verzeker ik jou. - Hoor, ik zal aan morris zeggen dat hij het eens probeeren moet, of gij met hem onder zeil wilt gaan - ja, dat zal ik voorzeker doen.’ -
Ik. ‘Om Gods wil! mijn lieve Vader! sleep mij niet verder in mijn ongeluk, en vergeef de zwakheid, waarmede ik bestreeden word! - maar nimmer zal ik in de armen van één man, buiten mijnen henry, gelukkig zijn. - Nogmaals, vergeef mij het verdriet dat ik u veroorzaake! - Gij hebt nooit liefde gekend - van daar uwe ongevoelige taal; - doch als gij ooit haar streelend zoet gesmaakt hadt, zoudt gij medelijden met louize hebben.’ - (Ik omhelsde hem.)
Kruijer. ‘Houd op! houd op! bij mijne arme ziel! - gij weet mijn hart te ontroeren - ik wil u nergens in dwingen - gij moet zoo vrij zijn als een vogel die door de lucht zweeft; maar ik zeide dat van morris tot uw bestwil, maar niet om u te dwingen, lief kind! - Ik beloof u, dat ik mijn oostindischen snater wel snoeren zal, opdat ik u geen displaizier meer veroorzaake.’ -
Hiermede eindigde dit gesprek - en ik leg de pen neder tot morgen. -
Donderdag morgen. -
De nacht is met afwisselende akelige droomen doorgebragt, die mijn brein nog ontzetten. - | |
| |
Dan verbeeldde ik mij, henry te zien, midden in het woeden des oorlogs, als een moorder van zijn natuurgenooten, zich baaden in het bloed der verslagenen; - dan weder, dat hij met eene lieve Gade, en huppelende Telgen herom wandelde, en de ongelukkige louize vergat - ja voor eeuwig vergeeten kon. -
In een volgenden zal ik u, lieve vriendin! kunnen melden, op welken dag ons vertrek bepaald is. -
Ik heb een brief van den Heer adelaart ontvangen, die mij ongunstige berichten, nopens den staat der gezondheid van Tante, geeft: - het zou mij toch treffen, wanneer ik, terug komende, haar niet meer onder de leevenden vond. -
Groet den Baron, uw Echtgenoot, van mij, met verzekering mijner hoogachting, en geloof dat niemand meer uwe vriendin is, dan
De u heilwenschende
louize.
|
|