dat had ik nooit van u gewacht, dat gij mij dergelijke Propositie doen zoudt, voor dat gij er recht op hadt. Ik ben fachée op u. - Denkt gij niet dat gij sterflijk zijt? en als ik zulke famillariteiten gepleegd had, en een schielijke dood overviel u, wie zou dan van Jonker koningstein denken, dat hij met madelon, eene arme Huishoudster, op trouwen stond? - Het onnoozel wichtjen, 't welk soms onder mijn hart zou rusten, waar reeds verpest, eer het de waereld met zijn geschrei vervulde - de menschen zijn zoo goed niet, lieve frederik! als men soms wel denkt. - En gelooft gij wel, jeannette! dat hem dit gezegde deed bloozen? - Hij verzogt mij instantelijk excuus, en zins is hij zoo zoet als een lammetjen.
Cela est faux, zoo gij denkt dat madelon, wanneer zij gehuuwd is, niet met jeannette, haare trouwe Cameraade, zal blijven correspondeeren - mijn frederik vindt veel behaagen in uwe losse openhartigheid, hij zal daar gansch niet tegen wezen - er heerscht geen aasjen glorie dans son coeur - en als ik mij airs wilde geeven, ô! dan was de beer los. Jeannette! herinnert gij u nog wel, dat wij, in vroeger dagen, eens de sotise begaan hebben om ons te laaten waar zeggen, of de kaart voor ons te leggen? - en hoe die toverheks mij voorzeide, dat ik nog eens een goed rijk huwelijk zou doen, en een man krijgen zou die met blinkend omging, of droeg - gij weet, zij vallen gewoonlijk, in haare uitdrukkingen, wat duister - dan, dit is juist het