Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijTweede deel
[pagina 230]
| |
door u, zijn edelmoedige Erfgenaam, gehouden, vergenoegde mij. - Frederik! gij zijt nu alles voor uwen vriend - de eenigste band die hem nog aan de waereld bindt - ik zelf brak alle andere verbindtenissen, en verteer nu door hartknaagend berouw. - Volgens uwen raad, waarmede gij met mijn hart instemdet, besloot ik de Baronesse aan te spreeken, en haar te doen verstaan, hoe deerlijk zij zich misleidde; - maar, even of het spel sprak, welke moeite ik ook aanwendde, geene gelegenheid deed zich op, om de Dame afzonderlijk te spreeken; en het geen ik haar zeggen wilde, kon toch niet anders, dan onder vier oogen afgehandeld worden; - eindlijk, na drie dagen sukkelens en tobbens, dit gedraal moede, schreef ik haar, om eens uit die zwaarigheden gered te worden, het volgend briefjen, dat ik door mijn Dienaar, roozenkrans, haar liet ter hand stellen.
Mevrouw en zeer geëerde Vriendin!
‘Alzoo wij laatst, in 't midden van het gesprek, door den Oversten, gestoord werden, en mij echter eenige zaaken, van groot aanbelang voor ons beide, overig blijven aan u te verklaaren, verzoeke ik eene afzonderlijke audientie van een half uur aan u. - Ik bid u, Mevrouw! aan brenger deezes uwe beveelen mede te geeven, en verzekerd te zijn, | |
[pagina 231]
| |
dat ik al mijn leven de eere zal hebben mij te noemen
Mevrouw!
Uw zeer onderd. Dienaar
henry.’
ANTWOORD.
Heer Majoor!
‘Gij zijt volkomen meester mij alleen te spreeken wanneer gij zulks verkiest - ik zelf verlang ook om dat gesprek te hervatten. - Maar hoe zijt gij daarna zoo koel geworden? - wat beduidt dit? - Ik kan mij niet verbeelden, mijn Heer! dat mijne behandeling u daar toe aanleiding heeft gegeeven. - Of zou ik mij bedrogen hebben - en u voor onverscheelig moeten houden? - Het komt mij voor dat uwe woorden toch geene onverscheeligheid aanduidden. - Hoe dit ook zij, mijn beminde vriend! kom mijn gevoelig hart gerust stellen. - Men hoort zoo gaerne uit den mond van hem die ons waerdig is, dat onze vrees ijdel was. - Gij zult dus, met ongeduld, verwacht worden, door haar die geheel is,
Uwe
louize.’ | |
[pagina 232]
| |
Gij ziet, frederik! dat Mevrouw zerlauben nog in den waan bleef dat ik om haare hand gevraagd had; - dit beloofde mij geen aangenaam onthaal, als ik de Dame waarheid zou doen hooren; - doch, overtuigd van niet kwalijk gehandeld te hebben, troostte ik mij met die verkwikkende gedachte en stapte er heen. - Ik werd in haare kleedkamer ontvangen - de Barones zat alleen, en bezig de Heloise van den eerwaerdigen jean jacques te leezen. - Zeker was dit eene ongunstige gelegenheid, zouden zich veele verbeelden; maar mij dacht, zij was zoo kwaad nog al niet - het stond ook niet aan mij de omstandigheden te veranderen; dus begon ik mijne verklaaring maar oogenblikkelijk aldus: ‘Lieve Barones! ik moet u iets openhartig bekennen; - maar ik weet bijna niet hoe ik het zal aanvangen.’ - Zij. ‘Wel, Majoor! is de zaak zoo verschrikkelijk?’ - Ik. ‘Ja, Mevrouw! - voor een braaf man valt het hard, iemand te zien lijden; - maar nog meer als het Voorwerp ons waerdig is.’ - Zij. ‘Hemel! waar leidt die naare voorreden heen?’ - Ik. ‘Barones! het geen ik zeggen wilde valt mij pijnlijk; - maar ik ware ten hoogsten schuldig, indien ik niet sprak. - Vergenoeg u met mijne tederste vriendschap - ik kan - - ik mag u niet beminnen. - ’ Zij. ‘Wel, henry! waarom liet gij mij in eene zoo aangenaame dwaaling? - Herinner u de | |
[pagina 233]
| |
woorden van ons laatste gesprek - deeden zij niet veronderstellen, dat liefde tot mij u bezielde? - Ik laat u zelf oordeelen. - Heb ik reden tot klaagen?’ - Ik. ‘'t Is waar, Mevrouw! maar buiten die onvoorzichtige uitdrukkingen, ontsnapte mij immers nooit één woord over de liefde. - Ik bedacht reeds lang, dat uwe goedheden, jegens mij, te sterk voor uwe rust konden worden; - maar 't valt zoo moeilijk, eene Dame te doen verstaan, dat wij gelooven liefde bij haar te bespeuren, die 't ons onmogelijk is te beantwoorden. - ô Schoone Vrouw! ik lijde meer dan gij denkt.’ - Zij. ‘Mijn Heer! ik had nooit gedacht, dat gij dus mijne tederheid vergelden zoudt.’ - Ik. ‘Vergeet mij, lieve Vriendin! iemand die niet waanwijs is, kan zich zoo schielijk niet verbeelden bemind te worden - dit is mijne dwaaling geweest.’ - Zij. ‘Mijn Heer! ik leer u kennen - en verzoek u mij alleen te laaten.’ - Ik. ‘Bekoorelijke Vrouw! het is mij onmogelijk weg te gaan, daar gij op mij verstoord zijt. - Ach! uwe vriendschap is eene behoefte voor mij.’ - Zij. ‘Vleijerij - vleijerij! - daar gij mij met verachting behandelt!’ - Ik. ‘Hoe verre, mijne vriendin! zijn uwe gezegden van de waarheid verwijderd. - Ik heb u mijne gevallen verhaald - ik was eenmaal ontrouw - dit zal mij altijd doen treu- | |
[pagina 234]
| |
ren; - maar nu, geleerd hebbende, zal ik trachten deugdzaamer te worden.’ Zij. ‘Ten kosten van mij, die gij vriendin noemt.’ - Ik. ‘Ach! deeze misleiding veroorzaakt mij zelf genoeg kwelling - maar mijne louize ontrouw te zijn, kan nooit weder bij mij opkomen.’ - Zij. ‘Ik dacht dat gij samen in onmin waart.’ - Ik. ‘Van haare trouw en mijn verraad bewust, ben ik louize ontvlooden; maar 't is nu de eenige begeerte van mijn hart, aan het schoone meisjen te toonen, dat mijne dwaaling, hoe snood ook, alleen eene begocheling der zinnen moet genoemd worden.’ - Zij. ‘Zekerlijk heeft zij u dit opgelegd.’ - Ik. ‘Neen, Mevrouw! - 't is mij onbekend waar zij zich ophoudt; want men heeft haar een reisjen, tot herstelling haarer verzwakte gezondheid, aangeraaden; en het is mij niet meerder bewust hoe zij omtrent mij denkt.’ - Zij. ‘Dan houdt gij met deeze Juffer geene correspondentie?’ - Ik. ‘Neen, Mevrouw!’ - Zij. ‘Zeg mij toch eens, hoe kwam het toe, dat, van het eerste oogenblik dat wij elkander zagen, gij, in mijne tegenwoordigheid, zoo aangedaan scheent te zijn? - dit heeft mij misleid - daarbij uwe houding, met één woord, alles kondigde liefde aan. - Hoe moet men dit | |
[pagina 235]
| |
uitleggen, spreek openhartig, indien gij mijne achting niet wilt verliezen.’ - Ik. ‘Mevrouw! er heerscht eene zeer groote overeenkomst tusschen u en mijne bekoorelijke Meestresse, dat ik, slechts uwe stem hoorende, menigmaal dacht bij louize te zijn.’ - Zij. ‘Ik heb niet veel reden, mijn Heer! op deeze gelijkenis roem te draagen, daar zij de oorzaak van uwe pligtpleegingen was; - en dus waren alle uwe vriendlijkheden, waarmede het u goed dacht mij somwijlen te ontmoeten, aan eene andere gericht.’ - Ik. ‘Waerdige Vriendin! besef eens, daar gij zoo veel gelijkenis met mijne louize hadt, zelfs in zielshoedanigheden, moest ik u dan geene liefde toedraagen?’ Dit gezegde scheen de Barones eenig genoegen te geeven, zoo dat wij goede vrienden scheidden. - Nu dacht ik die zwaarigheden overwonnen te hebben; maar het was verre mis - ik at dien middag niet bij Mevrouw zerlauben - ging echter dien avond in de Opera en voegde mij bij haar in de Loge - wij praatten alleen over onverscheelige zaaken; en ik nam afscheid van die Dame, na haar in haare koets geleid te hebben. - Ik sliep dien nacht veel geruster, omdat ik mijn pligt had betracht, en ontvong den Oversten lustig zeer wel gemoed, die den volgenden morgen bij mij kwam ontbijten. - De goede Overste stond reeds voor mijn bed eer ik op was. - Ik stond op en ging met den man zitten keuvelen - en na een algemeen gesprek begon hij over het | |
[pagina 236]
| |
geval van Mevrouw zerlauben te handelen; - hij bekende mij, dat zij zelf hem daar over onderhouden had - wijdde breed uit over mijne onvoorzichtigheid, en voegde er bij, dat, nadien ik bespeurde, hoe de Dame over mij dacht, het edelmoediger van mij geweest ware haar daadlijk te mijden, dan door mijne stilzwijgendheid de liefde der Barones aantemoedigen. - ‘Vriend!’ zeide hij, ‘ik kan in het geheel niet zien, nu het zoo verre gekomen is, dat u eene andere keuze overblijft, dan met deeze schoone Dame u in den echt te verbinden. - Uwe louize hebt gij slecht behandeld - dit is waar; maar hier door zijt gij lieden ook gescheiden; - misschien is zij al gehuuwd eer uwe reis is afgeloopen; - en, verondersteld zijnde, zij nam u, zoo komt het mij voor, dat het nooit goed is, wanneer eene Juffer, voor den echt, zulke ligtvaerdigheid aan een minnaar vergeeven moet; dus, hoe zeer ik aan den pligt van eer verknocht ben, komt het mij echter voor, eene verbindtenis, met uwe gewezene Minnaresse, u volstrekt te moeten afraaden. - Dit nu zoo zijnde, Majoor! hoe kunt gij dan beter lot, dan in den echt, met onze vriendin, aantreffen? - Ik weet wel, dat gij hierop zult antwoorden: ik bemin haar niet. - Ach! lieve henry! geloof mij, ik zag zoo veele huwelijken - gegronde achting is een veel onwankelbaarder fundament dan de tederste liefde ooit zijn kan - en het is volstrekt onmogelijk, dat gij de Barones geen achting zoudt toedraagen; - | |
[pagina 237]
| |
ja nog meer, zelfs dankbaarheid, wegens de keuze van uw persoon. - Zij vergenoegt zich nu met uwe achting en vriendschap, daar haar bewust is, dat de banden nog ongebroken zijn, waarmede gij u verbonden acht. - Nu - edele vriend! doe haar, die u bemint, geen verdriet aan’ - en hier mede was de preek uit. - Ik trachtte den Oversten in een ander denkbeeld te brengen, maar te vergeefsch - en dit ziende, deed ik hem verstaan dat ik daadlijk zou vertrekken; wanneer men niet afliet daar verder op aantedringen. - Dit had eenigen invloed op hem; echter moest ik hem belooven nog één gesprek met Mevrouw zerlauben te zullen houden, en als naar gewoonte aan haar huis blijven komen. - Toen ik weder bij haar kwam, heerschte er eene tedere kwijning over het schoone gelaat, dat de Baronesse nog bekoorelijker maakte. - De gedachte, dat ik hier van de oorzaak was, deed genoegzaam alle mijne standvastigheid verdwijnen. - De herdenking aan louize moest mij krachten bijzetten, of ik zoude zekerlijk, uit medelijden, Mevrouw zerlauben mijne hand geschonken hebben. - Niets is toch aangenaamer dan gelukkigen om ons heen te zien, wier heil wij deeden geboren worden; ja, frederik! ik wil mij gaerne over mijne rampen en wederwaerdigheden troosten, wanneer mijne natuurgenooten meer genoegens smaaken. - Ik wilde u, in deezen brief, mijn tweede onderhoud met de Barones melden; maar hij is reeds groot genoeg geworden, en het gesprek te breed- | |
[pagina 238]
| |
voerig, om hierbij te voegen; - alleen kan ik er van zeggen, dat mij die bijeenkomst veel verdriet veroorzaakt heeft. - Voor ditmaal breek ik deeze stof af, en zal daadlijk weêr een ander beginnen. - Intusschen noeme ik mij, met bijzondere achting,
Uw Vriend,
henry. |
|