Oudste. ‘Ze is ook zeer bleek - dat duidt zieklijkheid aan.’ -
Jongste. ‘Ja vast heeft zij de teering; want somtijds ziet men een rood op haar wangen, dat niet natuurlijk is.’ -
Oudste. ‘Er is ook zekere ongezonde lucht bij haar - of zij is niet zindelijk.’ -
Ik. ‘Wel, Dames! hoe kunt gij zoo in ons ambacht treeden? - wij, mans, mogen alleen over de Juffers oordeelen, terwijl de schoone Sexe de Heeren mag afteekenen.’ -
Tante. ‘De Lord heeft gelijk. - Men kan ook niet zeggen, dat het Pourtrait, 't welk de Nichten van de schoone louize maaken, gevleid is. - Gij weet wel, Miss! dat ik een vijandin van afgunst ben, en men kan uwe gevoelens, omtrent louize, niet wel anders noemen: - en al was alles, wat gij lieden zeidet, waarheid, dan is die Juffer met zoo veele hoedanigheden voorzien, welke de schoonheid zeer verre te boven gaan.’ -
De Nichtjens waren geenzins gesticht, over den toon op welken Tante dit zeide. - Zij had toch gelijk, de braave vrouw - waarachtig, charles! ik had haar wel willen zoenen, om dit roemruchtig getuigenis, van mijne Schoone gegeeven - dat zij dit meent is zeer zeker, want zij heeft mij zelf betuigd, dat zoo ik zin in de Hollandsche Juffer had, en haar konde krijgen, zij ons huwelijk met genoegen zien zou. -
Oom kruijer - zoo heet de man, ziet mij ook met veel genoegen, en betoont mij bijzondere