Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijTweede deel
[pagina 207]
| |
aan‚ voor allen met wien ik bekend worde; - ô! dat treft mij gevoelig. - Alleen rampzalig, trooste ik mij daar mede, dat ik die onheilen verdiende; maar iets toe te brengen tot de kwellingen die anderen overkomen, ô vriend! dit valt mij zoo hard en bitter - en echter is dit mijn lot! - Het is waar, dat Mevrouw zerlauben mij bemint; wij twijfelden reeds lang daar aan; dan nu heeft haar schoone mond, die zaak, zonder eenige achterhoudendheid, beleeden. - Gij moet weeten, frederik! dat, wijl ik dagelijks meer overtuigd werd dat het zóó was, ik besloot, haar, bij de eerste gelegenheid, als wij alleen waren, aan te spreeken; en zoo ons gesprek dan geene aanleiding gaf, tot het geen ik wilde zeggen, dan maar, zoo als men zegt, met de deur in het huis te vallen; want ik verkoos liever mij wat lomp te gedraagen, dan reden aan eene braave vrouw te geeven, om ijdelen waan te voeden. - Het duurde wel eenige dagen, eer zich daar toe eene gunstige gelegenheid opdeed; dan, eindelijk, op zekeren avond, was charlotte onpaslijk; de Overste lustig had bezigheden, zoo dat de Barones en ik samen bleeven. - Mijn voorneemen volgende, vroeg ik haar verlof, om haar gezelschap te houden, en zie hier het onderhoud, dat ik met deeze Dame had. - Ik. ‘Mevrouw! wijl gij alleen zijt, zou het mij geöorloofd zijn van uw aangenaam gezelschap, heden mijn gebruik te mogen maaken? ik ben wel wat lastig, maar men zegt, niet | |
[pagina 208]
| |
zonder reden, onbeschaamde lieden hebben veel voor.’ Zij. ‘Heer Majoor! gij zoudt mij groot onrecht doen, met te veronderstellen, dat gij niet altijd welkom bij mij waart.’ - Ik. ‘Gij zijt zoo vriendlijk, Mevrouw! - ik maakte reeds te veel gebruik van uwe goedheid.’ - Zij. ‘Dat is, in andere woorden, gezegd, ik verveel mij - niet waar, mijn Heer! heb ik den zin uwer woorden niet wel gevat?’ - Ik. ‘Mevrouw is zeker te verstandig, om zoodanige gedachten te koesteren. - Wij, Hollanders, hebben oogen - wat schoon is staat ons wel aan; - ik verzeker u, Barones! een Nederlander denkt niet minder beschaafd dan de beste Hoveling.’ - Zij. ‘Daarom zoudt gij u bij mij kunnen verveelen. - Eene weduwe is gemeenlijk droevig - de naam alleen kondigt onaangenaame gebeurenissen aan. - Eene weduwe is wel ongelukkig, vooral wanneer zij nog in de fleur van haar leven is.’ - Ik. ‘'t Is zeker, dat de meeste oude besjens haar gangen en daaden veeltijds berispen; - maar deugd en schoonheid worden toch altijd geëerbiedigd.’ - Zij. ‘Dat compliment durf ik op mij niet toepassen.’ - Ik. ‘IJder een vindt u schoon - en van uwe deugden zal het gevoelig hart, dat gij omdraagt, genoegzaam overtuigd zijn; dus, Barones! het | |
[pagina 209]
| |
is onmogelijk dat gij mijn gezegde, in ernst kunt tegenspreeken.’ - Zij. ‘Maar, mijn Heer! er zijn veele deugdzaame lieden, welker omgang zeer verveelende is. - Zondert gij mij nu waarlijk van dit getal uit?’ - Ik. ‘Mevrouw! mijne dagelijksche bezoeken toonen genoeg, met hoe veel genoegen ik hier kome.’ - Zij. ‘Maar zijt gij hier als vriend of bloote kennis?’ - Ik. ‘Mijn hart roept, zelfs hoorbaar: schoone Vrouw! ik ben uw oprechte vriend!’ - Zij. ‘Spreek met mij dan openhartig. - Hoe zijt gij dan zoo droefgeestig? - Wat deert u?’ - Ik. ‘De Liefde - Mevrouw!’ - - Zij. ‘Wel, ik dacht dat cupido niet dan vreugde aanbragt?’ - Ik. ‘Mevrouw! gij zult wel beter onderricht worden, wanneer het u lust hier over verder te spreeken. - Immers gaan liefde en onrust te samen.’ - Zij. ‘Lieve vriend! ik weet zeer weinig van die zaaken. - Op mijn zestiende jaar reeds met den Baron van zerlauben gehuuwd, die reeds zestig jaaren telde, zult gij wel beseffen, Majoor! dat men zoodanige Echtverbindtenis achter den rug kan hebben, zonder daarom te weeten wat liefde is.’ - Ik. ‘Zonder twijfel - maar hoe jammer, een zoo schoon meisjen aan familie-belangen op te offeren!’ - | |
[pagina 210]
| |
Zij. ‘Neen, Majoor! dat was het niet alleen - mijn Vader was alles aan den Baron verschuldigd, en wilde, uit tedere en belanglooze vriendschap, zijn vriend schenken wat hem het dierbaarste was - dit moest ik zijn.’ - Ik. ‘Wel, Mevrouw! had gij geen tegenzin voor een man die uw Grootvader zijn kon.’ - Zij. ‘In tegendeel, de Baron bezat mijne gansche achting: voor het overige bleeven alle zaaken zoo als zij te vooren waren; ik ging slechts bij mijn man in woonen - veranderde van naam, en dit maakte het eenig onderscheid tusschen mijn staat, voor of na mijn huwelijk.’ - Ik. ‘Mijne lieve Barones! er zal evenwel zeker een weinig meer onderscheid hebben plaats gehad.’ - Zij. ‘Neen, vriend! mijn man was toen reeds gekweld met die ziekte, welke hem daarna in het graf sleepte.’ - Ik. ‘Dan zijt gij een wonder van de waereld, schoone vriendin! - eene weduwe Maagd! dat is bij catharina, vrouw van peter den grooten, af!’ - - Zij. ‘Majoor! ik heb u dit niet verhaald, om laffe plaisanterien daar over te hooren, maar omdat het te pas kwam - zeg nooit iets daar eene vrouw voor bloozen moet, dat kan u niet aangenaam zijn; het smert onze Sexe, en doet de uwe veele genoegens misschen, die men u anders gunnen zou, van een vertrouwelijken omgang met uw geslacht.’ - | |
[pagina 211]
| |
Ik. ‘Mevrouw heeft gelijk - uwe aanmerking is juist - verschoon mij! - Maar wijl gij mij zoo veel van uwe omstandigheden toebetrouwt, moet ik u, hierin, naarvolgen. - Ja, 't is de liefde alleen die mij ongelukkig maakt.’ - (Daarop verhaalde ik de lieve Barones mijn geval met louize, haar alle omstandigheden openbaarende, waarna ik haar vroeg:) ‘Wel, vriendin! heb ik nu uwe achting niet verbeurd? - Kunt gij een trouwlooze, als mij, nog dulden?’ - Zij. ‘De omstandigheden, waarin men zich bevindt, doen veel af. Indien uwe dwaaling, in uw oog, niet te verontschuldigen ware, zoudt gij mij dezelve geenzins openbaaren - of is er eenige andere reden, waarom mijn vriend dit aan mij openbaarde?’ - Ik. (Wat beteuterd.) ‘Zeker! - ja zeker, Mevrouw! - als een blijk van vertrouwen.’ - Zij. (Mij scherp aanziende.) ‘Majoor! daar is nog eene andere reden - spreek nu openhartig.’ - Ik. ‘Het zoude u zeker misnoegen geeven, die andere reden te verneemen.’ - Zij. ‘Vriend! kan de waarheid wel ooit mishaagen?’ - Ik. ‘Zekerlijk meermalen - maar 't is mij ook geenzins bekend, of, 't geen ik mij inbeelde, wel buiten mijn harsenvat aanwezig is.’ Zij. ‘Een verstandig man zal gewis duchtige reden hebben, waarom hij dat zeker iets, | |
[pagina 212]
| |
waarmede zijn boezem zwanger gaat, geloofde.’ - Ik. ‘Mijne goede Barones! het weinigjen verstand, 't welk ik bezat, is, sedert lang, te zoeken - en zins ik u zag, ondervind ik dagelijks nog meer, dat het overblijfsel ook verdwijnt.’ - Zij. (Vrolijk.) ‘Zoo, Majoor! wildet gij mij daar over onderhouden? - dat is goed. - Het is gehandeld als een braaf man, om alvoorens zijne dwaalingen, zoo die er zijn, te belijden; maar ik acht u des te hooger - gij kunt mij niets vraagen, dat ik u zou weigeren.’ - (Nu moest ik schuld bekennen, vriend frederik! Ik zag dat de Dame wel degelijk begreep, dat ik om haare hand wilde vraagen. - Er was in mijn hart niets dan vriendschap voor haar; dus kwam ik alleen om haar te polsen, en te bekennen, dat ik mijne verongelijkte Schoone alléén minde, en nooit, tot in het duister graf, deeze genegenheid zou laaten vaaren; maar op het oogenblik dat de Barones mij de laatste woorden toesprak, antwoordde ik lagchende:) ‘Zoo, Mevrouw! dat is badineeren. - Ik wed als ik u om iets vroeg, dat gij wel spoedig neen! zoudt antwoorden.’ - - Zij. ‘En wat zou dit toch zijn?’ - - Ik. ‘Als ik u vroeg, om bij u te slaapen? - He! Barones! wat zeg je - heb ik het niet geraaden? - Zoudt gij niet spoedig neen! antwoorden?’ - | |
[pagina 213]
| |
Zij. ‘Indien dit gekscheerender wijze geschiedde, waarom denkt gij dat mij dit in het harnas zou jaagen?’ - Ik. ‘Ja, maar in ernst?’ - Zij. ‘Vriend! als het met behoorlijke plegtigheden vergezeld was, neen, dan zou mijn hart u deeze vraag niet kwalijk neemen, al geschiedde die in ernst. - Mij dunkt, Majoor! ik kan niet wel duidlijker spreeken. - Zijt gij nu voldaan? - ten minsten heb ik u daar toe alle reden gegeeven.’ - Ik wilde antwoorden, maar werd daarin verhinderd door de komst van den Oversten lustig, die toen binnen trad; - ik had hem op dien tijd zekerlijk liefst niet gezien; want nu kon ik de Barones van haare verkeerde begrippen, ten minsten oogenbliklijk, niet afbrengen; en het is over bekend, hoe zeer de liefde veld wint, als zij geen tegenstand ontmoet. - Mevrouw zerlauben was buiten zich zelve van genoegen. - Lustig, die anders niet praatachtig is, plaagde haar een weinig; - hij zeide, dat het scheen of zij wel voldaan was, over het onderhoud dat zij dien avond met mij scheen gehad te hebben. - De goede Barones liet zich dit aanleunen, en wierd zeer gemeenzaam met mij, geduurende het avondmaal; want ik moest, welstaanshalve blijven, zoo ik de Dame niet wilde mishaagen. - Het kwam mij ook beter voor niet heen te gaan; want de Overste, bij de Barones alleen tafel houdende, had ligt van haar, welker hart nu op de tong lag, ons gesprek kunnen ver- | |
[pagina 214]
| |
neemen, en, naar zijne denkwijze, zou hij mij zekerlijk in het ongelijk gesteld hebben; te meer, daar ik geloof, dat de man mij zeer gaerne, als het mogelijk was, hier zag blijven. - Wij hielden dus het avondmaal bij Mevrouw zerlauben, en zij bewees mij zeer veele kleine gunsten, waar over ik mij schaamde, doch die ik, zonder plomp te zijn, niet kon versmaaden. - Eindlijk, tot mijn groot vermaak, verliep de tijd, en wij vertrokken. - Nu geraakte ik in een vreeslijken tweestrijd wat te doen - den Oversten mijn geval verhaalen, of zwijgen. - Ik besloot tot het laatste, begrijpende, dat het minste, 't geen ik voor die Dame, welke mij zoo teder beminde, doen kon, was, aan haare keuze te laaten, hoe zij goedvond, lustig daar over te onderhouden. - Ik lachte dus uiterlijk met hem, daar hij mij geluk wenschte met mijne aanstaande verbindtenis. - Het spreekt van zelf, frederik! dat ik morgen naar de Barones gaa, en haar mijn hart zal openbaaren; - maar dit is toch eene haatlijke boodschap. - Wij weeten hoe de Dames, over het algemeen, achterhoudend zijn, omtrent de woorden: ik bemin u - maar ook als die eens uitgesproken zijn, dan zullen zij hemel en aarde beweegen, om den gelukkigen, tot wien deeze woorden gesproken zijn, ten Echtgenoot te bekomen. - Somwijlen bekruipt mij de lust om te deserteeren; maar dan zou zij mij zekerlijk voor een schelm houden; - dan dit zij zoo 't wil, met | |
[pagina 215]
| |
éénen kwaaden torn ben ik dat door; en lustig zal door mij ook wel onderricht worden, als de Dame onredelijk is; en al had ik elk tegen, zoo mijn hart mij maar niet beschuldigt, zal alles, wat tegen mij is, niets afdoen; - inwendige rust, mijn vriend! overwint alle uitwendige rampen. - Gij zult zekerlijk erfgenaam van uwen ouden Oom zijn; - dus kan niets uw geluk stooren, dan gij zelf. - Laat mij nu, als naar gewoonte, u mijne zedelessen voorhouden; want in het oog der gekken zult gij alle uwe beloften, aan de schoone madelon gedaan, gehouden hebben, wanneer gij haar ten echt neemt; doch in mijn oog is dit nog maar het begin uwer voorneemens met haar; - zij moet gelukkig zijn, en dit wordt dagelijks moeilijker. - De schoone Sexe wordt, in onze eeuw, geheel anders opgevoed - heeft veel meer kundigheden dan in voorige tijden. - De man is, door de Voorzienigheid, bestemd om het Hoofd des huisgezins - de Beschermer zijner Echtgenoote te zijn: - en hoe zal dit kunnen doorgaan, wanneer zijne Wederhelft nergens in, door haaren Man, wordt te recht geholpen; maar wijzer is dan hij? - Bij lieden, die, boven het gemeen, in rang, verheven zijn, komen ligchaams krachten zoo zeer niet in aanmerking; echter staat het zeer kwalijk, wanneer Mevrouw beter vermoeijingen of ongemakken kan verduuren, dan mijn Heer; eveneens kan eene braave vrouw nooit achting voeden voor een man, wien zij in verstand te boven streeft. - | |
[pagina 216]
| |
Dan, mijn frits! ik weet dat zulks omtrent u niet kan aangevoerd worden - gij zult u een waerdig Hoofd en Beschermer uwer vrouwe betoonen; maar dit is nog niet genoeg om gelukkig te zijn; hiertoe dient men altijd elkander te beminnen - overtuigd te zijn, dat men zijn dagen niet genoeglijker kan doorbrengen. Maar dit is spoediger gezegd dan uitgeoefend - verveeling alleen is eene doodlijke ziekte, welke soms één of beide de Echtelingen aangrijpt - ô! wacht u voor dezelve! - Vergeef mij deeze bespiegelingen - vriendschap gaf mij dezelve in, en geene zucht om wijs te schijnen. - Wacht spoedig weder een brief van mij. - Hexameter groet u, gelijk ik ook uwe madelon van mijne hoogachting verzeker; terwijl ik altijd blijve,
Uw getrouwe Vriend,
henry. |
|