't welk zoo zeer aan u verbonden is. - Ofschoon ik minnaar ben, moet mijne liefde altijd met eene gezonde Philosophie gepaard gaan; en op deezen grond wil ik blijven voordgaan. - Wij, stervelingen, zijn aan zwakheden en dwaalingen onderhevig - misschien is er zoo iets van dien aart dat u kwelt - vergeef mij deeze veronderstelling! maar zoo gij mij niet in uw vertrouwen laat deelen, zoude ik ligt nog dwaazer kunnen redenen. - Soms denk ik, zou henriette ook eene ongelukkige keuze gedaan hebben? - Heeft zij zich misschien aan een ander verbonden? - Met één woord, mijne Dierbaare! uwe, voor mij wreede, stilzwijgendheid, boezemt mij eene menigte dwaaze denkbeelden in. - Spreek toch - uw minnaar is te wel overtuigd, dat geene wandaaden ooit uwen boezem konden beroeren. - Wel nu, welke oorzaaken kunnen u dan beletten een teder minnaar gelukkig te maaken; ten zij alleen uwe onverscheeligheid? - En al ware dit eens zoo, tot mijne smerte, waarom dan niet openhartig tot mij gezegd: ‘westerland! ik kan uwe Gemalin niet worden; want ik bemin u niet?’ - Ik zoude mij dan met uwe vriendschap vergenoegen; - maar helaas! uwe edele ziel tracht iets voor mij te verbergen. -
Hier, in Nymegen, zijnde, heb ik een oud vriend van mij, den Heer Generaal, Graaf van koningstein, helpen ter aarde brengen; bij die gelegenheid maakte ik kennis met zijn Erfgenaam, den Majoor van het Regiment dat te A. Guarnizoen houdt. - Deeze nieuwe vriend is de