Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijTweede deel
[pagina 138]
| |
met zijn bekoorlijke wandeldreeven; als mede om de Opera; want gij weet mijn voorneemen, om mij onder menschen te begeeven - en vooral de schoone Sexe niet te mijden, ter beproeving of mijne verbetering oprecht zij, zoo dat men daarop vertrouwen mag. - Geloof mij, waerde frits! ik verlang zoo sterk als ooit naar louize, en konde ik staat maaken dat de tegenspoed mij verlicht en eene heilzaame standvastigheid van karakter ingeboezemd had, ik zoude zeer spoedig terug keeren, en de aangebedene louize, mijne dwaaling bekennende, tegelijk om vergeeving smeeken; en ik durf mij vleijen die te verkrijgen; want het is niet, lieve frits! omdat ik geen schuld bekennen wil dat ik mij verwijderde; - maar ik heb u daaromtrent mijne gedachten reeds medegedeeld. - 't Is waar, aan sommigen zou het kunnen schijnen of ik te veel waagde; daar louize, niets van mij verneemende, ligt aan een ander verbonden, en dus voor mij verlooren kon zijn, wanneer ik terug keerde; - dit is waar - dan, zoo dit gebeurde, was zij niet meer het meisjen - het allervolmaaktst voorwerp, 't welk mijne verhitte denkingskracht altijd verbeeldde in haar te zullen vinden. - Ik zoude zeker met geene andere vrouw gelukkig zijn kunnen; - maar mijne fierheid duldt geenzins die gedachte, dat de aangebedene louize een ander zou beminnen. - Ik zou, om haar gemis, mijn leven verkwijnen, en zij zou, in mijn oog, veel van haare waerde verliezen. - Mijne ontrouw, hoe zeer ik die verfoei, was eene begoocheling der | |
[pagina 139]
| |
zinnen, die maar één ogenblik duurde. - Ongelukkigen verlangen zoo zeer naar troost - dat zij geduurig om zich heen grijpen, en overal zoeken tot zij eenige verligting vinden; even als eene drenkeling den stroohalm aangrijpt om zich te redden. - Zij, die ons door misleiding van elkander verwijderde, is veel strafwaerdiger dan ik; - dan, 't is het kenmerk van laage zielen, hunne dwaalingen en misdrijven op anderen te schuiven, en hier aan wil uw vriend zich niet schuldig maaken; - doch laat ik deeze snaar niet verder roeren. Dat gij, braave vriend! u naarstig op ons metier toegelegd hebt, verblijdt mij - geef mij nu het genoegen, mijne boeken en plans, over het Militaire, als een klein geschenk van mij, ter gedachtenis van uwen vriend, u aangebooden, te ontvangen, dezelve zullen mij niet meer te passe komen. - Wat mijne rijdpaerden aangaat, verzoeke ik u mij den Normand toe te zenden - daarop heeft louize gezeten, en ik wilde, om die reden, het beest tot geenen prijs missen. - maar Zulime, welke ik van raub gekocht heb, en oorzaak was, dat de verongelijkte Schoone mij verdacht, wil ik niet behouden. - 't Is niet beleefd, een vriend iets aan te bieden dat men zelf niet acht, anders is het beest, voor een Majoor, onbetaalbaar. - Indien mijn gewezen Oppasser, roozenkrans, uit den dienst verkoos te gaan, zoude ik hem gaerne als knecht aanneemen; spreek hem daar eens over; zijn tijd is om, na de Exercitietijd - gij kunt dat immers met den Capitein wel schikken - ik zal uw antwoord hierop | |
[pagina 140]
| |
wachten - en dus afgedaan met huislijke zaaken. - Nu iets over uwe madelon. - Hoe meer gij mij van haare hoedanigheden meldt, hoe meer ik overtuigd worde, dat gij voor elkander berekend zijt - dus prijze ik uw voorneemen, om uw huwelijk voord te zetten. - Wat zijn de menschen toch wonderlijk en ongelijk aan zich zelve. - Wie had voor één jaar ons durven voorspellen, dat de zaaken dus loopen zouden, gelijk wij nu zien? - Gij, die de liefde haatte, verlieft standvastig en teder - ik, in tegendeel, die van mijne vroege jeugd af aan geschikt scheen om te beminnen en geliefd te worden, heb mijne kans zoo ongelukkig verkeeken! - dan, ik zwijge, daar dit te herdenken, mijne kwellingen vermeerdert. - Zoude uw Oom zich waarlijk in eene zoo zorglijke omstandigheid bevinden? - ô! Laaten wij aan hem leeren, hoe ongelukkig oude vrijers zijn, daar zij alleen door vreemden of dienstbooden zich moeten laaten oppassen; niemand bekommert zich over hen - als zij sterven deelt men hunne nalaatenschap en is gemeenlijk blijde dat zij uit de voeten zijn. - Daarom, die gezond en in de jaaren is, behoort zich in den echt te begeeven - hij is dit aan de Maatschappij verschuldigd; daar te boven verschaft hij zich troost en gezelschap in den ouden dag - er is geen zagter vriendschap en eedler troost dan van eene deugdzaame huisvrouwe. - Maar gij zult zeker liever iets van mijne ont- | |
[pagina 141]
| |
moetingen te Brussel verneemen, dan deeze predikatie ten einde toe aanhooren. - - Op de Parade alhier, trof ik mijnen ouden vriend, den Oversten lustig aan - gij kent den eerlijken krijgsman, met wien wij kennis maakten te Namur. - Met alle teekenen van vriendschap kwam hij naar mij toe - ‘Zoo! met verlof hier Confrater?’ zeide hij, ‘want ik denk dat gij nu ook al een Regiment commandeert - gij hebt toch goede vrienden en vermogen van u zelven.’ - ‘Heer Overste,’ antwoordde ik, ‘gij ziet in mij een afgedankt soldaat.’ - Met verwondering hoorde hij mij aan, en verzogt mij bij zich ten eeten, bij welke gelegenheid ik hem mijn geval verhaalde. - Des avonds bragt hij mij in de Opera, alwaar de Overste mij gelegenheid verschafte om eene aangenaame kennis te maaken. - In eene Loge zaten twee Dames geheel alleen. - ‘Wacht,’ zeide de Overste, ‘ik wil u aan twee mijner vriendinnen presenteeren’. - Ik volgde hem, daar dit volkomen met mijn plan van onderzoek overeen kwam. - ‘Dames!’ zeide hij, ‘ik presenteer u een Deserteur - wilt gij hem een van beide dienst geeven?’ - (Tegen mij) ‘Majoor! dit is moeder en dochter, maar de duivel zelf zou dit niet raaden.’ - De Dames waren de Baronesse zerlauben en haare Stiefdochter; want de Baron, wiens verlies de moeder, sedert twee jaaren, betreurde, had deeze jonge Schoone, die charlotte genaamd wordt, in een eerste huwelijk verwekt. - Men kan moeder en dochter niet wel anders dan voor | |
[pagina 142]
| |
zusters aanzien. - De weduwe is naauwlijks vijfentwintig en charlotte ruim twintig jaaren oud. - De Overste lustig was een vriend van den Baron, die een Zwitzersch Marechal de camp, in Franschen dienst, was. - De twee Baronessen zijn, om de omstandigheden des tijds, in Brussel komen woonen, en leeven aldaar zeer vriendschaplijk; want de moeder herinnert zich altijd hoe weinig jaaren zij meerder telt dan haare dochter, en oeffent dus geen gezag over haar; dan dat, 't welk eene edelmoedige behandeling kenmerkt, die haar de achting en vriendschap van alle braaven doet verwerven. - Van den anderen kant vergeet charlotte nooit dat zij aan den naam van moeder eerbied verschuldigd is, en draagt haar ook het edelste hart toe. - Om iets van haare uiterlijkheden te melden. - De weduwe is eene schoone blonde; charlotte eene bekoorelijke bruinet. - haare bevalligheden leveren een volmaakt contrast op - de moeder is groot, rijzig van gestalte, en heeft eene majestueuze houding - charlotte is teder en popachtig. - De Barones is zeer poezelig - de dochter, in tegendeel, rank en tenger, zoo dat men in haar eene verscheidenheid van bekoorlijkheden vindt. - Lustig, die, zoo als ik vernam, dagelijks gewoon was aan het huis van Mevrouw zerlauben te komen, had zich zelf en mij bij haar ten eeten genoodigd, dat zeer vriendlijk werd aangenomen. - Na de Opera gingen wij met de Dames in de koets en reeden naar huis, alwaar wij zonder eenige ceremoniën welkom waren. - | |
[pagina 143]
| |
hexameter was ook gevraagd; maar deeze had in den Schouwburg een Aucteur aangetroffen, dien hij kende, en wiens gezelschap hem aangenaamer scheen, althans hij noodigde dien aan zijn Logement te soupeeren. - De Overste aan dat huis zeer gemeenzaam zijnde, sprak zoo als zijn hart hem ingaf, en noemde dikwijls moeder en dochter bij hun naam; maar hoe onstelde ik, toen de Overste tot Mevrouw zerlauben zeide: ‘louize! ik heb u aan deezen Hollander eene goede kennis bezorgd - hij is uwe vriendschap dubbel waerdig; het is eenige jaaren geleeden dat ik kennis met hem maakte - van het eerste oogenblik stond zijn karakter mij bijzonder wel aan; maar hij heeft één gebrek, naar mijn inzien, namelijk, dat hij al te bedaard en zedig, voor zijne jaaren, is; maar nu heb ik hoop - hij heeft eene gekheid begaan; doch ziet dezelve, en dat zal hem, waarschijnlijk, tot een rechtschapen man maaken.’ - ô Vriend! hoe diep werd ik getroffen, toen ik den naam van louize hoorde noemen - oogenbliklijk zag ik het beeld mijner Meesteresse voor mij - en, door eene verhitte verbeelding geleid, vond ik zeer veel overeenkomst tusschen haar en Mevrouw zerlauben, alleen met dat onderscheid, dat meerder jaaren en rijper bekoorlijkheden, door het huwelijk ontwikkeld, tusschen die Schoonheden overbleeven; ja tot de spraak toe, herinnerde ik mij in deeze nieuwe louize de godlijke Naamgenoot, welke ik betreure. - Door deeze gebeurenis geheel verslagen, riep ik | |
[pagina 144]
| |
alle mijne bedaardheid bij een, terwijl de weduwe antwoordde: ‘Alle uwe vrienden, Heer Majoor! zijn ook de mijne - en (met eene betoverende inneemendheid) zonder de aanbeveling, is het uiterlijke van uwen vriend genoegzaam om zijne kennis hoog te schatten - (tegen mij) Kom ons dus, mijn Heer! dikwijls zien - wij leeven alleen voor onze vrienden, en krijgen buiten hun weinig bezoek; want charlotte walgt zoo wel als ik van die allemans vrienden. - Wij musiceeren, speelen een kaartjen, gaan veel uit rijden en misschen ook weinig vertooningen in den Schouwburg - zoo gij dus geen genoegen vindt om u, in plegtige gezelschappen, te verveelen, kom dan bij ons, hier zult gij welmeenende vrienden aantreffen, en altijd welkom zijn - de ondervinding zal bevestigen, door uwe herhaalde bezoeken, of u dit aanstaat.’ Ik beantwoordde deeze vriendlijke uitnoodiging, overeenkomstig de denkwijze van een welopgevoed man; en omtrent middernacht scheidden wij zeer vergenoegd van elkander, na dat ik beloofd had mijne opwachting bij Mevrouw zerlauben te zullen maaken. - Het komt mij voor, frits! dat ik hier een goed huis heb aangetroffen. - De Overste zegt mij, dat zij niet veinzen, en al wat zij zeggen hartlijk meenen. - Ik wacht met ongeduld, om van u te verneemen, hoe gij, mijn braave vriend! hier over zult oordeelen. - Gij weet dat hendrik eens door de ondervinding, geleerd heeft, | |
[pagina 145]
| |
dat frederik, in sommige zaaken, meer doorzicht heeft dan hij. - Misschien zult gij wel zeggen: ‘hendrik! gij staat op glad ijs.’ - maar volgens mijne denkwijze is het goed - en mijn besluit is, dat ik mijn verraaderlijk hart moet beproeven. - Ik moet afbreeken - daar komt de Overste lustig, en verzoekt mij den inleggenden, aan u, in te sluiten. - Vaarwel! en schrijf spoedig aan
Uwen getrouwen Vriend,
henry. |
|