Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijTweede deel
[pagina 133]
| |
onze schoone Sexe bij Duivelinnen te vergelijken? - Il n'est pas vrai dat wij dit zijn. - Het manvolk is toch een raar goed - altijd genegen om ons, zwakke vaatjens - weêrlooze schepseltjens, van alles de schuld te geeven, en als de werkende oorzaaken van alle onheilen te beschouwen, even of de manlijke Sexe geheel deugdzaam was. - Pardonnez moi, frederik! - onze Kunne spant de kroon. - Omdat moeder eva zoo slecht is geweest, en adam verleid heeft, gaat het niet zeker dat wij alle haar voetspoor drukken - en, lieve tijd! die historie is ook al zoo oud, dat wij geheel van haar ontaard en verbasterd zijn. - Kom, kom, je lui Sexe deugt de drommel in 't gat niet. - Attendez un peu - ik zal het uitleggen: uwe Sexe is, à la ordinaire de eerste welke op ons verlieft, of ten minsten zulks te kennen geeft. - Wij, op onze manier, laaten de mannen lang s'il vous plaît speelen, om hun intusschen van nabij te leeren kennen - op goede beloften geeven wij ons gevangen - wij verlieven - wij vertederen, en bezwaarlijk bespeurt gij dat wij het beet hebben, of ziet een ander meisjen - wordt amoureus en laat uwe eerste minnaresse vaaren. - Wij, vrouwen, die veel kiescher in smaak, fijner van gevoel zijn dan de Heeren mannen, storten hier door, veelal, in sleepende ziekten. - - Voila, chér frederik! wat zegt gij van mijne logica? - madelon komt uit haare kas, niet waar? - Ik wil gaerne de zwakheid onzer Sexe belijden, zelfs verfoeijen en helpen te keer te gaan; maar voor | |
[pagina 134]
| |
Duivelinnen uitgemaakt te worden - neen dat kan er niet door - hoor, wanneer wij beminnen, dan beminnen wij standvastig. - Uw Oom, lieve frederik! wordt dagelijks erger - Ik raade u, indien gij verlof kunt krijgen, over te komen - en zoo dat gelukt, bon voyage naar mij toe! - Waarlijk hij begint het zelf te gevoelen, dat de man met zijn magere beenen en de seis in de hand, hem nadert; - dus, er moet geen rakjen in den wind komen of - uw Oom is niet meer. - Mijn geduld wordt uitgerekt als kokkinje; want hij wordt allerlastigst - plaagt mij op eene manier die alle beschrijving te boven gaat. Nous sommes perdus, als gij de sotise begaat, hem, bij uwe overkomst, onze liefde te openbaaren. - Mondjen toe, frits! - ik weet meer van de zaak dan gij. - Hij heeft, bij het passeeren van zijn Testament, zeer gunstig, omtrent u, gedacht; - het zou mij geenzins verwonderen, dat gij met de geheele nalaatenschap van uwen Oom gingt strijken. - Gisteren heb ik een gesprek met den ouden Sukkelaar gehad, dat ik u letterlijk wil afschrijven. Hij. ‘Madelon! ik gevoel dat mijn einde nadert. - De leemen hut wordt bouwvallig - ik staa nu opgeroepen te worden, om rekenschap van mijne daaden en verrichtingen te geeven. - De dood heeft niets verschrikkelijks voor mij: - ik zal hem met gelaatenheid afwachten, en tot mijnen Maaker terug keeren.’ Ik. ‘Heden, mijn Heer! pour quoi zoo rasch | |
[pagina 135]
| |
den moed verlooren? - gij zijt immers meer maalen ziek geweest? - kom, kom, het is eene kwaal, daar men stokoud mede kan worden - prenez courage - de appeteit moet maar aangewakkerd worden - dat zal ik den Doctor eens zeggen, en mijn Heer zal madelon nog wel gezelschap blijven houden.’ - Hij. ‘Neen, vriendlijke madelon! de Heer van koningstein moet de reize aanneemen - ik heb alle mijne zaaken vereffend; - en wat denkt gij, daar ik Jonker frederik mijne geheele nalaatenschap gemaakt heb? - Hij zal na mijn dood een man van groote middelen zijn. - Het zal hem als dan aan geen vermogen ontbreeken, om uit de brillante circels eene vrouw te kiezen; want het zoude mijne doodsbeenderen ontrusten, indien ik vermoeden kon, dat hij eene partij beneden zijn rang zou doen - hij is van een oud aanzienlijk geslacht afkomstig - daar moet hij inblijven, en met geen Champignon trouwen’. - Ik. (zeer ontsteld.) ‘Mais, Monsieur! ik wilde - ja - wat wilde ik ook zeggen? - Ik vind uw voorneemen excellent, om uwe nalaatenschap aan Jonker frederik te maaken - hij is een braaf Heer, die ook altijd eene tedere bezorgdheid voor u, zijnen Oom, betoond heeft’. - Hij. ‘Madelon! wat is dit, uwe kleur verschiet telkens als ik den naam frederik noem - gij schijnt ontsteld - wat wil dit toch zeggen? - Of zijt gij soms bevreesd dat ik mijne beloften, omtrent u‚ niet vervullen | |
[pagina 136]
| |
zal? - Neen, meisjen, voor u is mede gezorgd - een jaarlijks pensioen van vijf honderd kroonen is voor u weggelegd, en mijn neef zal dat Legaatjen gaerne uitkeeren; vooral aan iemand die mij in alles zoo trouw en eerlijk gediend heeft.’ - Ik. (Mij eenigzins hersteld hebbende.) ‘Juist, mijn Heer! changeerde mijn kleur uit deeze vrees - ook, de naam van frederik ontzet mij toujours‚ omdat ik, jong zijnde, een vrijer had, die ook zóó heette. - Intusschen bedank ik u voor alle de blijken uwer goedheid. - Het was niet meer dan mijn pligt u trouw te dienen - daarom, mijn Heer! nogmaals dank!’ - Hij. ‘Het zij zoo, madelon! ik dank u ook hartlijk, voor alles!’ - - - hier drukte hij mij de hand, en ik verliet hem vol aandoening. - Wel, lieve frederik! wordt niet jalours van den handdruk eens stervenden - - Intusschen - ziet gij nu niet ten duidlijksten, dat het ons zeer kwalijk bekomen zou, wanneer gij onze amours hem openbaardet? - alles - alles zou, door dat zotte idé verlooren zijn - het Testament wierd in drie vloeken te niet gedaan; - want de Notarissen zijn knap en happig om wat te verdienen; te meer daar er een partij leeg loopen. - Laaten wij dan geduld neemen, mon Ami! en wij zijn, voor altijd, behouden. - Wat zouden wij er toch aan hebben, om die oude ziel, welke thans gerust zal ontslaapen, te ontrusten? - Laat het zielloos ligchaam ten minsten rust genieten. - | |
[pagina 137]
| |
Gij kunt, chér frederik! uit de bovengemelde omstandigheid opmaaken, dat het mij niet mogelijk is geweest overtekomen - och neen! - ik kan de bedsponde niet verlaaten, van mijnen Meester, die ons zoo gelukkig zal maaken. - ô! Hij moest eens geweeten hebben op welk een voet wij reeds staan, of madelon ook spoedig haar congée zou gekreegen hebben - dat meen ik. - Nu - ik behoef immers niet te herhaalen, hoe zeer ik u bemin? - Alleenlijk betuige ik u, dat ik, tot mijn laatste zucht, zal zijn,
Votre fidèlle,
madelon. |
|