den! ô Heere! uwe kastijdingen zijn zwaar - zeer zwaar! - Die men Heer adelaart - nu - hij zal er ook rekenschap van moeten geeven! - Wel ik zeg nog eens, die men Heer adelaart - of hij Burgemeester is of niet, dat kan mij niet scheelen - hij is toch een belial's kind - de bederver van die weêrspanneling. - Waarom niet, op mijnen raad en daad, die weelderige meid, op de eerste ontdekking, toen er nog maar kwaad zaad in haar akkertjen verborgen lag, dat tot alle ondeugd kon opgroeijen, niet in een Verbeterhuis laaten plakken, om boete voor haare ongerechtigheden te doen? - Lieven tijd, Broedertjen! het ontbrak immers aan geene gelegenheid daar toe? - wel, ik had in voorraad reeds gezorgd, en was, door Zustertjen verbeterd, naauwkeurig onderricht, dat er in de stad Schiedam zoo een kostelijk huis is, voor diergelijke Aterlingen - weetje, nathanaël? men noemt 't het Blaauwe Huis. - Zustertjen verbeterd heeft 't er danig en danig mede op - zij had in haar jongen tijd ook het zondige wegjen bewandeld - en een klein ongelukjen gehad, weetje? - zij had van den verboden boom gegeeten, en daarom had men haar, ter haarer herstelling, aldaar vastgezet: en dit ongelukjen was juist door den Heere, die alle dingen van eeuwigheid beslooten heeft, bepaald, om dus voor onze Zuster de deure der bekeeringe te openen. - Zij is van haare aanvechtingen des vleesches teruggekomen, en nu eene flonkerende star in ons midden. - Mogelijk ware het met louize ook