Veertiende brief.
De Ritmeester Schlossab aan den Majoor Frederik.
[Bij den voorigen ingeslooten.]
Heer Majoor!
Ik heb met veel lof van u hooren spreeken: - uw vriend te mogen heeten streelt mijn hart. - Ik neem met alle blijdschap uw aanbod van vriendschap aan, en wensch altijd te toonen, dat ik den omgang met braave lieden niet geheel onwaerdig ben.
Ik heb de Compagnie van raub gekreegen: zij is in een bedroefd slechten staat - dit veroorzaakt mij veel moeite; want ik houde veel om mijne zaaken wel te verrichten. - Gij, Heer Majoor! die een gevoelig hart bezit, zult ligt kunnen beseffen, dat, hoe aangenaam mijne bevordering is, echter de plaats te bekleeden van een geweezen vriend, terwijl hij omzwerft, een treurig herdenken veroorzaakt. Dan, wat zal men zeggen, wij menschen zijn aan ons zelven zoo weinig gelijk, dat het ook mij veel verdriet zou