Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijTweede deel
Dertiende brief.
| |
[pagina 54]
| |
zag Ga naar voetnoot(*), en mij bewust was, dat hij bij dit opzet bleef, ontzag ik ook niets meer, om hem te bed in en, dat mij dan ook gelukte - Dan, laat ik van dien man zwijgen - hij was, weleer, mijn vriend; maar toen kende ik zijn laag karakter niet. - Wat u betreft, mijn Heer! ik zal 't mij altijd tot eer en vermaak achten, dat deeze onaangenaame gebeurenis mij een vriend, in den Heer kruijer, verworven heeft. - Uwe denkwijze is aan de mijne gelijk. Of gij complimenten maaken kunt of niet, doet niets ter zaake - ook raakt mij dit niet - ik zeg alleen, mijn Heer! blijf mijn vriend, zoo lang ik het waerdig ben, en dat zal, zoo ik hoop, altijd zijn. - Gij kunt wel begrijpen, braave Man! dat een Huzaar meer weet van flankeeren dan van bidden of ter kerke gaan - evenwel, ik vreeze God. - Het is nog maar sedert weinig jaaren dat ik in Hollandschen dienst ben overgegaan - een, niet aangenaam, geval gaf daartoe aanleiding. - In den zevenjaarigen oorlog diende ik maria therezia. - Ik heb gezien, hoe menig braaf, godvreezend krijgsman er gevonden wordt; ja, die zelfs bijgeloovig op den uiterlijken Godsdienst gesteld waren; ik zelf, in het veld zijnde, woonde gaerne den Predikdienst bij; - maar zoo gij wel zegt: God wil door daaden, het wel- | |
[pagina 55]
| |
doen aan zijne schepselen, onzen eerbied voor Hem zien; dit heb ik, overal, waar het te pas kwam, en in mijn vermogen was, als een braaf kaerel kunnen verrichten, en hier hoop ik mede voordtegaan zoo lang ik leeve. De oorlog, mijn Heer! is eene verschrikkelijke zaak; men heeft er geen denkbeeld van, of men moet dien bijgewoond hebben; maar vooral hebben de ligte troepen de meeste ongemakken te lijden - storten meer hun bloed, en daar te boven is hun post boeren plaagen. - In die ongemakkelijke positie, voor een gevoelig hart, deed ik, zoo veel in mijn vermogen was, om de rampen des oorlogs te verminderen; - meermaalen heb ik ellendigen behouden, en altijd mijn pligt behartigd, daar ik mij, buiten dienst zijnde, als een burger achtte. - Nu kome ik, nieuwe vriend! tot uw gulhartig aanbod, waarop ik u, met veel genoegen kan antwoorden, dat men mij de Compagnie van raub heeft gegeeven; dus behoeve ik geene Compagnie te koopen; evenwel, daar ik uw hart naar het mijne beöordeel, zal ik van uwe hulp gebruik maaken. - De Compagnie, welke ik bekomen heb, is in een zeer slechten staat - ik moet volk aanwerven - paerden koopen, enz. - leen mij derhalven drie duizend guldens, welke ik tot dat einde hoog noodig heb. - Ik kan geen tijd, tot de teruggave, bepaalen; maar zoo dra mij dit mogelijk is zal zulks geschieden. - Ik behoef geene redenen aantevoeren om dit verzoek kracht bij te zetten; ware dit noodzaaklijk, | |
[pagina 56]
| |
dan zeide ik: vriend! door u geholpen kan ik een goed werk verrichten, namelijk: mijne, door raub uitgemergelde, Compagnie, adem laaten scheppen. - Alvoorens ik afbreeke, betuige ik u veel deel in het welvaaren en de vergenoegdheid van Mejufvrouw louize te neemen - ik verzoeke u haar, van mijnen wegen, te groeten, en vooral te gelooven dat ik ben,
Waerdig Vriend!
Uw getrouwe Vriend,
schlossab.
Ritmeester.
P.S. Verzoeke adres voor den ingeslootenen aan den Majoor frederik. |
|