misdaad, in overijling geschied, belet mij geenzins aan de pligten der vriendschap getrouw te blijven. - Echter, mijn Heer! ben ik er verre van af, om het gedrag van henry, met louize gehouden, goed te keuren; ô neen! dat is eene trouwloosheid die mijn hart verfoeit; maar ik overweeg toch alle omstandigheden met oplettendheid, en vind bij dat onderzoek, stof om hem eenigermaate te verontschuldigen; ja, menschkundig geredend, is iemand, die in droefheid zit, genegen tot tederheid, vooral wanneer er jeugdige levensgeesten bijkomen; dan struikelt men somtijds eer men het weet. - ô! Hoe listig had het die cecilia toch overlegd - en ik ben blijde dat het zoo afgeloopen is; want haar plan was, om henry, door wellust, aan zich te boeijen; en ik ken mijn vriend te wel, om onkundig te zijn, dat hij nooit eene Juffer, die hij zoodanig leerde kennen, begeeren zou. - Ik heb hem evenwel mijn ongenoegen, op een' vrij hoogen toon, in eenen brief, te kennen gegeeven, in hoope dat hij tot inkeer komen en wijzer worden zal. - Het einde kroont bij hem het werk, en is hoe langer hoe maller - hij heeft louize verongelijkt, en daarom maakt hij het van erger tot erger; want zij bemint hem nog, en die liefde zal nimmer bij haar uitgedoofd worden. -
Ik verzoeke u, mijn Heer! indien gij bespeurt dat henry te sterk getroffen is door de wijze waarop ik hem geschreeven heb, mij dan zulks te melden; ik zal hem dan weêr uitnoodigen om briefwisseling met mij te houden; doch zoo gij