Honderd vierde brief.
De Ritmeester Raub aan den Luitenant Schlossab.
Vriend!
Wel, rijdt u de Duivel of de Nachtmerrie? - Ja, gij kunt, met uwe schijnheiligheid, de geheele waereld bedotten; maar mij niet; - alles wat gij zegt hoor ik gaerne uit den mond van onzen Veldpaap; maar niet van u, oude zondaar!.... Doch neen! - ik wil u toch de verschuldigde eer niet weigeren - gij hebt mijn gemoed verlicht - uwe raadgeevingen neem ik aan, als van een vriend komende; - het zoude - ik beken het; een lelijk stuk zijn, die voorgenomen schaaking. - Nu - ik zie daar geheel van af, en zal de reden en eerlijkheid gehoor geeven. - Ter blitz! Heer Luitenant! ik wil u mijne dankbaarheid; zoo lang ik leeve, betoonen, daar gij mij van verkeerde stappen hebt terug gehonden. - Eer heeft uw hart! braave man! - Ik wil mij voordaan altijd naar uwen raad gedraagen, dewijl uwe vriendschap mij gebleeken is. - Gaa voord mij het zelfde vriendschaplijk hart toe te draagen. - Ik hoop over veertien dagen in het Guar-