Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijEerste deel
[pagina 420]
| |
geen manquement van vriendschap te attribueeren; maar de oorzaak daarvan alleen aan menigvuldige bezigheden toe te schrijven. - Ik heb het deezer dagen zeer volhandig gehad - mijne lieve Mama is een weinig onpaslijk geweest - en heeft zij wel iemand, die haar met meerder tederheid en belang zou oppassen, dan haare emilia? - Was 't ook mijn pligt niet, mijne Beste? - Moest ik de tederste der moeders, in alles wat haar gemak kon toebrengen, niet trachten voor te komen? - Ik ken uw gevoelig hart - de edelheid uwer ziel te wel, dan dat gij, na dit geleezen te hebben, mijne stilzwijgendheid niet zoudt billijken. - Intusschen hebt gij wel gedaan, met mij een tweeden brief te zenden, daar ik zeer mede vereerd was. Twijfelt gij, mijne vriendin! of ik niet gaerne getuige van al de vreugd zou willen wezen, die gij thans geniet? - ô Ja! zeer gaerne zoude ik daarvan deelgenoote zijn; alleen om nader met mijne louize vereenigd te worden; maar niet om de genieting der vermaaken; want daarvoor is emilia niet meet vatbaar. - Ik ben volmaakt gevoelloos voor alles wat vreugde heet. - Gij vraagt mij naar de bron, waaruit mijne droefgeestigheid haar oorsprong heeft - ach! het kost mij waarlijk veel, zeer veel, u iets te moeten weigeren, daar ik u mijn gansch vertrouwen waerdig acht; - dan, mijne vriendin! geef mij het genoegen, van nimmer na den dolk te vraagen die mijn boezem allersmartlijkst doorgriefde - ik zie er met afgrijzen op terug - 't naberouw | |
[pagina 421]
| |
is mij op de hielen - en wat zal mijn loon zijn? - Dat ik, uit welvoeglijkheid, mijne dagen, in afzondering, zal moeten verkwijnen. - De liefde, de edelste der hartstogten - de bron, waaruit alle aardsche genoegens, met volle stroomen, voordvloeijen - deeze gevoelvolle gewaarwording zal, helaas! uwe ongelukkige emilia nooit kennen. - Ondanks mij zelf moet ik eene drift smooren, waarvan ik geen meester ben. - Mijne pas ontlooken jeugd is verpest; door 't vooroordeel aangegreepen, eer de ontluiking der menschlijke reden kon zeggen: tot hier toe en niet verder. - Gij zoudt er ook niets bij winnen, mijne Beste! al lag ik mijn geheele hart voor u open - mogelijk zoude ik mij daar door uwe billijke verontwaardiging op den hals haalen, en dit wil ik voorkomen. - Laat het u dan genoeg zijn, dat de schuldelooze emilia deugdzaam - maar ongelukkig is. - Wat zijt gij, mijne vriendin! integendeel met voorrechten begunstigd! - wat is uwe liefde gelukkig!- Niets benevelt uwe vooruitzichten! - De zon van voorspoed doet u reeds haare koesterende straalen gevoelen! - Ja, gij smaakt reeds het wenschlijkst heil op aarde. - Ach! mijne louize! wees uw zielvriend toch dankbaar, daar hij u zoo veel heil doet smaaken. - Op het leezen van uw droevig ongeluk, riep ik, schreijend, uit: mijn God! is mijne lieve louize zoo na bij haar einde geweest! - Wonderlijk zijt gij gered. - Zeker is powhatan de geen aan wien gij, menschlijker wijze, | |
[pagina 422]
| |
het behoud van uw leven te danken hebt. - Eeuwige erkentenis zijt gij aan hem verschuldigd doch, mijne vriendin! wees omzichtig in de uitoefening uwer dankbetuiging - gaa niet te gemeenzaam of te betreklijk met hem om, in afwezigheid van uwen minnaar, zulks zoude ligt minnenijd kunnen verwekken - even als gij, omtrent cecilia - want, of gij het weeten wilt of niet, er loopt een, weinig jalouzij onder het gesprek dat gij met henry, met opzicht tot cecilia gehouden hebt. - Gij weet niet welke onheilen dat schadelijk monster, tusschen twee gelieven, kan te weeg brengen - het veroorzaakt eene langzaame verflaauwing, die door eene achterhoudendheid gevolgd wordt, en eindelijk op een geheel wantrouwen uitloopt. - Jufvrouw vriendenheim zal 't compliment van cecilia zelf beantwoorden - zij voelde zich zeer vereerd, toen ik de groete overbragt. - Het is toch eene aartige meid. - Hemel! louize! wat verlang ik naar uwe terugkomst. - Alles is mij zoo ledig - nergens vind ik genoegen. - Moest ik u juist leeren kennen op een tijdstip dat gij op uw vertrek stondt? Ik kan waarlijk geemlijk op mij zelven worden, dat ik zoo aan uw bijzijn verknocht ben. - Gij zult zeker, zoo rasch gij beide geretourneerd zijt, praeparatie tot de voltrekking van uw huwelijk maaken - waartoe zou ook het uitstel daar van dienen kunnen? ten zij de omstandigheden de zaak veranderen. - | |
[pagina 423]
| |
Tusschen ons, in confidence, gezegd, uw huwelijk zal veel ophef maaken. - Onze Dames du ton zullen zeker uw partij afkeuren - alleen uit wangunst. - Gij weet, ik sorteer eigenlijk ook tot die wezens, die zich Adel noemen, - glorieuzer gedachtenis, als ik dood ben! - want waarlijk emilia laat zich niets, hoegenaamd, op dien hersenschimmigen naam voorstaan. - Maar ik ben, onderwijl, ten einde mijn papier gespoed, en een nieuw blad aanteleggen gaat niet; derhalven zal ik mij bekorten, en alleenlijk zeggen, dat ik, met al 't vuur eener belanglooze vriendschap, de eer hebbe mij te noemen
Uwe welmeenende Vriendin, e.h. van spaanendonk. |
|