Henry en Louize

Eerste deel

[p. 417]

Zeven- ennegentigste brief.
Louize aan Mejufvrouw Bedilziek.

Zeer Waerdige Tante!

Daar mij bekend is, dat Tante zeer ongaerne nuttelooze briefport uitgeeft, zoo heb ik mij gemenageerd u op kosten te jaagen - dan, nu is 't mij onmogelijk langer te wachten; dewijl de aan mij vergunden tijd, om uitteblijven, bijna verstreeken is, en ik er gaerne nog een weekjen of vier wilde aanknoopen; zoo vraag ik, of gij de goedheid gelieft te hebben mij die te vergunnen? - Daarna zal ik er mijne Tante, bij gelegenheid, mijne verpligting voor betoonen. - Nu - geen tijding goede tijding - dus, uw stilzwijgen zal ik als een bewijs uwer goedkeuring aanmerken.

Ik bedank u, mijne lieve Tante nog wel hartlijk voor uw raad, namelijk, om dat stichtelijk boekjen ^(*) mede te neemen - het heeft mij, in

(*) Bunjan een's Kristens Reize naar de Eeuwigheid.

[p. 418]

de schuit, op eene nuttige wijze, den tijd gekort. - Tante lief! gij moet u niet ontrusten, met te denken dat ik niet in de kerk gaa, ik ben er gister nog geweest. - Hier, in het naaste Dorp, staat een braaf Godvruchtig Predikant, die maar net zegt waar 't op staat - en daar houde ik veel van. - Hij is een rechtschapen Herder, en vat de Kudde Gods bij het regter been - bij de conscientie anders. - ô! Die wat op zijn hoorns heeft mag wel beeven, zoo ongedoopt kan hij de biegt leezen. - Hij is ook geen sijmelaar, en stelt den weg; naar onzen lieven Heer, veel ruimer dan onze Dominée, daar gij, lieve Tante! zoo veel mede op hebt. - Die eigenste Dominée - wel heden nog toe! komt hier zeer dikwijls thee drinken - daaruit kan Tante eens opmaaken, of ik ook bij braave lieden, die God vreezen, gelogeerd ben - anders zou de Dominée er immers niet meê omgaan?? - Ik spreek ook veel met hem over onzen lieven Heer, als hij bij ons is. - Twijfel derhalven geen oogenblik of ik gehoorzaam uw laatste les, namelijk: dat ik God voor oogen moet houden. -

Wel, Tante lief - hoe gaat het? - Kunt gij u al aan mijn afzijn gewennen? - Komt die flonkerende Star - die Steunpijlaar van Gods Kerk - onze dierbaare vriend bemoeial wel dikwijls bij u? - Ik hoop, dat hij Tante trouw bijstaan, en veel gezelschap houden zal, anders zoude ik boos op hem zijn. - Tante moet ook wat veel uitgaan - dat verzet de zinnen nog eens - en gij kunt het immers wachten? --

[p. 419]

Tante lief! ik ben hier zoo dik en vet geworden, dat ik mijne rokkebanden meer dan een taalje heb moeten uitleggen; zulke goede dagen geniet louize o! zij smaakt een onbedenkelijk genoegen. - Nu - de wijze Man zegt ook: ‘daar gij het goed hebt moet gij het houden.’ - Derhalven, als Tante mijn verzoek toestemt, zal ik pasjens over vier weeken het genoegen hebben, u, in persoon, te verzekeren, dat ik, met alle achting, ben,

Zeer Waerdige Tante!

Uw Ed. D.V. Dienaresse en Nicht,

louize.