Zes- ennegentigste brief.
Louize aan den Heer Adelaart.
Weledele Gestrenge Heer, hooggeachte Voogd!
Dat was een blijde tijding voor mij, toen henry mij verzekerde, dat het u niet onverscheelig zoude zijn als ik eens aan u schreef; - waarlijk, mijn lieve Voogd! een bewijs, dat louize wel, zeer wel bij u in de kas is. - 't is mij ook een onbeschrijflijk genoegen, wanneer ik de pen voor u bezigen mag. -
Ik ben hier bij den Heer rijkaart (Vader van mijne Vriendin cecilia.) gelogeerd - 't is waarlijk een achtingswaerdig huishouden - De Buitenplaats is overheerlijk schoon. -
Wij genieten hier een aangenaam leven, vrij van kommer. - De harmonij, welke tusschen ons heerscht, gaat alle beschrijving te boven. -
Ik zal u, mijn lieve Voogd! geene beschrijving der ligging van Ons Genoegen geeven, daar deeze Plaats u zeker zal bekend zijn. -
henry heeft mij eene en andere trekken, omtrent het karakter van den Heer kruijer, verhaalt. - Nu, dat is een nobel man. - Ik kan be-