Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijEerste deel
[pagina 410]
| |
Vijf- ennegentigste brief.
| |
[pagina 411]
| |
Ja, maar ik zal in mijn huwelijks contract laaten stellen, dat madelon geen caprices hebben mag. - Neen, vriend! ik wil geen Philosoof worden, althans niet in uwen trant; dit geval heeft mij afkeerig van de Wijsbegeerte gemaakt, die, helaas! niets vermag op onze driften - immers, toen liefde uw hart overmeesterde, hebt gij niet meer tegenstand dan de grootste domöor kunnen bieden; en nu alles welgelukt is, maakt mijn vriend zelfs reuzen en gedrochten, om die te bestrijden, als een vroom Ridder. - Neen, man lief! wat uwe wijsheid betreft, zijt gij, naar gedachten van frederik, zeer gedaald. - Ik zie dat er een groot onderscheid is, tusschen zeggen en doen, en dus blijft uw vriend zijn ouden gang maar voordstappen, en uitvoeren wat zijn eerlijk hart hem ingeeft - al die kiesheid, zoo puntig als eene naald, verfoeit hij. - Wat kunt gij toch meer begeeren? - Gij wordt bemind - zijt altijd als op de vleugelen van Cupido gedraagen, en nu is mijn Heer te onvreden - Alles vervloekte jaloursheid; en van wien nog? - van een eerlijk man, wiens hart gij weet dat geene ontrouwe gedachte, aan zijne therese, zou toelaaten. - Hoor, waerde vriend! gij zijt dik van bloed - eene aderlaating is u noodzaaklijk - meidranken - cremor tartari in de soupe - kort om, alle verfrisschende spijzen en dranken raad ik u aan; want ik vrees waarlijk dat deeze gemoedsgestalte u veel rampen brouwen zal, wanneer gij niet spoedig te recht komt. - Neem mijn welmeenenden raad | |
[pagina 412]
| |
ten besten; en zoo gij van een doos pillen, om uwe kwaal uittezweeten, wilt gediend zijn, spreek maar, ik zal er u van voorzien. - Tot hiertoe gekomen, begon ik te begriipen, dat ik niet wel doe, met uwe gevoelens zoo sterk tegen te gaan; want nu zult gij frederik alle uwe kuuren niet meer schrijven - maar, heintjen! doe het toch, al knort hij al eens - frits meent het wèl met u - en denk eens, als gij evenwel dat hart, het welk nu op nieuw door minnenijd geteisterd wordt, daar het eerst zoo veel van de liefde te lijden had, als gij dat hart, zeg ik, eens lucht wilt verschaffen, door klaagen, wie is u nader dan ik? - ja, wie hebt gij in 't geheel, die met uw grillen bekend is. - De Overste merk ik, staat u, omtrent dit punt, niet te woord, en gij moet toch klaagen - anders waart gij geen minnaar zoo als het behoort. - Nu, kort en goed, schrijf mij alles, het zal uw kwaal verzagten, zoo zij nog niet verdweenen is. - Ik kan u, intusschen wel verzekeren, dat frederik met zijn meisjen, nooit, zoo als gij, verstandige man! wil handelen - Ik bemin madelon tot in mijne ziel - zij heeft mij ook lief; maar waarom zou ik haar mistrouwen? Waarom zou ik in haar, die ik bemin, niet zoo veel eerlijkheid veronderstellen, als wij gaerne, aan meest alle menschen toekennen? - Hoor, vriend! frederik heeft weinig met vrouwen omgegaan, maar hij weet, dat wanneer een meisjen mint, het haar veel onmogelijker valt dan ons, | |
[pagina 413]
| |
om met een ander, dan haar Favoriet, als gelieven om te gaan - ik spreek van braave meisjens; want Coquettes kan men niet doorgronden. - Enfin - ik raad u wel toe te zien, om louize in uwe vlaagen van razernij, niet te beledigen. - Die cecilia - ik weet niet, hendrik! of gij mijn vraag wel begrijpen zult - maar ik verkies hem niet duidelijker te verklaaren - nu dan - ‘heeft cecilia een Vrijer??’ - Mij dunkt ik zie uwe ernstige tronij als gij dit leest. - Ja, vriend! ik kan het niet helpen - immers gij kent frederik, en weet dat hij aartige invallen heeft. - Nu - schrijf doch spoedig, en verhaal mij alles; want ik verlang zeer na het einde van uwe ongelukken. - Adieu! - vaarwel! - beter u; want, waarachtig! ik was nooit zoo kwalijk over u te vreden - en evenwel weet gij, dat niemand ooit zoo trotsch op de vriendschap van henry was, als
Uw getrouwe Kameraad
frederik |
|