Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijEerste deel
[pagina 379]
| |
Agt- entagtigste brief. Ga naar voetnoot(*)
| |
[pagina 380]
| |
Ter eere van den vriendschapsband,
Die ons doet wandlen hand aan hand.
Zoo willen wij, trouw aan elkandren,
Dees reine vriendschap nooit verandren;
Al wierden wij, (die taal heeft klem,)
Zoo grijs zelfs als methuzalem.
Dan zullen ook de laatste neeven
Van deeze vriendschap kennis geeven;
Onze aardbol wordt toch zeker oud,
En buffon zegt: hij is reeds koud.
Vergun mijn Zangerin dat zij u moog’ begroeten;
Gebruik te maaken van het aangeboôn onthaal;
Zij wil - zij moet u zien, en zal haar lust ook boeten,
Aardappels bij een’ vriend, kies ik voor 't beste maal.
Ik wil koomen,
Zonder schroomen,
Op uw plaats,
Bij de maats;
Ik wil drinken,
Met u klinken
Goede wijn
Geeft geen pijn;
Die te flikken,
Kan verkwikken,
Aan een borst,
Die met dorst,
Zijne longen
Voelt besprongen;
Drinkt hij wat
Uit het vat,
| |
[pagina 381]
| |
Straks verheugen
Hem die teugen.
Zoo denk ik,
henderik! -
En dus, mijn edele Vriend! hoop ik, dat gij mij vergunnen zult bij u te komen. - Er heerscht eene sterke drift in mij om nader kennis met u te maaken. - En hoe zoudt gij daar tegen kunnen zijn? - Immers, wat waren de Helden der aloudheid, zoo geen Poëeten hun roem hadden opgezongen? - Laat ik, dit voetspoor volgende, uw homeros mogen zijn, daar ik u voor mijn achilles heb uitgekoozen. -
Zoo eens uw eigen bloed de laauwren mogt bevlekken,
Dan span ik, u ter eer, de snaaren van mijn lier,
Uw naam leeft de eeuwen door, schoon aarde uw asch kan dekken,
Terwijl men kransen vlecht van Eikenloof of Wier.
Ja, zoo gij, mijn Held! te veld mogt trekken, hoop ik u te vergezellen; beter dan horatius of demosthenus zou mij het gebalder van het kanon noch het geklikklak der zwaerden doen sidderen; - alleen oplettend op de groote daaden van mijn Held natespooren, ten einde dezelven aan het nageslacht te melden, zoude ik even gerust, in het midden der oorlogsrampen zijn, als gekoesterd in den schoot des vredes. - apollo zoude mij zijne pijlen - minerva haar schild, waarop de Gorgone gegraveerd stond, geeven; dan was mijn hoofd veilig. | |
[pagina 382]
| |
Het is mijne gewoonte niet, Heer Majoor! zoo veel aanzoek om iemands vriendschap te doen; maar met u wensch ik een vertrouwden omgang te genieten. - Gij hebt mij betoverd - uw gelaat duidt den edelen weldenkenden man aan. - Ik weet, mijn Heer! gij zijt met aanzien en vermogen overlaaden. - Evenwel, vriendschap en genegene hoogachting zullen u zeker behaagen. - Ik biede u die aan. - Ik ben van weldenkende menschen voordgebragt - en dat zegt veel. - Ik heb wel gestudeerd, en werd in der Muzen Tempel toegelaaten. - Ampten of waerdigheden zogt ik niet. - Ik bemin de Vrijheid. - Omgang met braaven, zie daar mijn begeerte. - Ik twijfel geenzins of mijn voorslag zal u welgevallen - en dus, afwachtende uw antwoord, zal ik, zoo het gunstig is, daadlijk bij u komen. - Intusschen ben ik, met zeer veel achting, en deelneemende vriendschap,
Weledele Gestrenge Heer!
Uw gehoorzaame Dienaar,
hexameter. |
|