| |
| |
| |
Zeven- entagtigste brief. Louize aan de Freule van Spaanendonk.
Dierbaare Vriendin!
Nog geen antwoord, mijne Beste! - ô! dat haatlijk stilzwijgen ontroert mij - boezemt mij een denkbeeld in dat gij misnoegt zijt. - En waaruit zou toch uwe ontevredenheid ontstaan kunnen? - Wijs mij de bron, en ik zal u voorkomen. - Denkt gij soms dat ik te veel gewaagd heb, toen ik, met mijnen henry, in den schemeravond, alleen, zonder cecilia, ging wandelen, en in 't sombre Prieeltjen eenige oogenblikken uitrustte? - Zoo ik in uwe oogen te veel gewaagd heb, waarom mij dit niet rondborstig gezegd, in plaats van mij met stilzwijgen te straffen. - Ik zal intusschen voordgaan met schrijven, even of er niets in den weg was. - Dan, ontrust u niet, mijne beste Vriendin! - henry bemint deugdzaam - ik zoude gaerne geheele dagen met hem alleen kunnen zijn, zonder dat ik te vreezen zou hebben dat hij zich zelve zou vergeeten. - Ja, ik weet wel dat gij mij zult toevoegen: de mensch is zwak, en de duivel na- | |
| |
gaande. - Dit is waar, maar mijn henry zal zijne louize aan geene gevaaren blootstellen. - Hij is ook veel te eerlijk, om, wanneer hij al zag dat zijne louize een zwak oogenblik had, zich dit ten nutte te maaken - hij is deugdzaam en in die deugd gelukkig!
De man uit de nieuwe waereld - de achtingwaerdige powhatan, is op Ons Genoegen aangekomen. - 't Is waarlijk een best man - hij heeft een zeer interessant voorkomen - wij amuzeeren ons als oude luidjens - hebben een pret uw leeven zoo niet. - Gut! meisjen lief! het is recht spijtig dat gij er geen getuige van kunt zijn. - Ik ben beste vrienden met dien Americaan, en geloof dat ik hem gansch niet onverscheelig ben - wel te verstaan, dat hij eene oprechte, belanglooze vriendschap voor mij koestert; want powhatan is veel te beste vriend van den Liefling mijner ziele, om andere inzichten te voeden; daar te boven heeft hij eens bemind, maar voor zijn leven. - cecilia schijnt niet zeer met hem ingenomen - zij behandelt hem wel niet onvriendelijk, evenwel, ik weet het zoo geen naam te geeven; dat gulle openhartige is er niet bij - zij springt weleens zoo knap - wel eens zoo aartig met henry om - daar badineert zij den geheelen dag mede, van dat hij komt tot hij vertrekt. -
Gij moet u niet ontstellen, daar ik u, bij deeze gelegenheid, melde, dat uwe louize bijna is verdronken geweest. - Zij is de behoudenis van haar leven aan den braaven powhatan ver- | |
| |
schuldigd. - Ik zal u alles, dat ongeluk betreffende, verhaalen. -
cecilia en louize kreegen lust om uit hengelen te gaan. - De oude Heer rykaart, onpasselijk zijnde, zou henry hem gezelschap houden, terwijl powhatan ons de eer aandeed mede van de partij te zijn. - Wij hengelden zeer plaizierig en met goeden winst; want in korten tijd hadden wij een schoone zoô Baars gevangen; zoo dat de voordeelige vangst ons aanmoedigde voord te gaan. - Wij stonden omtrent zestig of zeventig passen van elkanderen. - powhatan had zich het verste verwijderd. - Het ongeluk wilde dat mij mijn wurmbakjen ontviel, en in het water raakte - ik deed mijn best om het wederom te krijgen; dan het dreef intusschen een endjen weg, en hetzelve met den hengel naar mij toe willende haalen, kreeg ik een duizeling in't hoofd, waardoor ik voorover in het water schoot. - Cecilia en powhatan schooten, op de plomp die mijn val in het water veroorzaakte, in allerijl toe, maar zagen geen kans om mij te redden, dan door zelf in het water te springen dat powhatan onmiddelijk deed: hij greep mij terstond, en zwom met mij naar den wal. - Ik werd voor dood nedergelegd; althans men bespeurde geene teekenen van leven in mij. - Onder de doodlijkste angsten beproefde men alle middelen, om mij, als 't ware, in het leven terug te roepen. - cecilia had een fleschjen met Eau de Cologne, ook een met Geest van Engelsch zout, bij zich, dat men beurtling bezig- | |
| |
de; mijn Verlosser wreef bij aanhoudendheid de slaapen van mijn hoofd. - Eindelijk ontsloot ik mijne oogen, en mijne lippen openden zich; - de blijdschap die zij gevoelden was onuitdrukkelijk. - Het ontzettend denkbeeld, dat zij henry het voorwerp zijner liefde levenloos zouden terug brengen, had hunne zielen vreeslijk gefolterd. - Zij droegen mij naar het huis van den Tuinman, die eene zindelijke vrouw heeft - cecilia ontkleedde mij met allen spoed, terwijl powhatan intusschen met omzichtigheid aan henry, van het ongeluk zou kennis geeven, en de Tuinman ijlde naar het Dorp, om den Meester te haalen, terwijl men eene aderlaating noodzaaklijk achtte. - Ik lag, verschoond in de kleederen van des Tuinmans vrouw, te bed; en was zeer prezent van geest, toen mijn halsvriend, zoo bleek als de dood, binnen kwam; - hij vloog mij, spraakeloos, om den hals - alles wat hij, na eenige oogenblikken, uitstamelde, was: ‘Engel! - - Dierbaare louize! - Leeft - leeft gij nog? - - Och! - och! slaa uw oog op uwen minnaar!’ - - Ik drukte hem de tederste kusch, op zijne, van weedom versmachtende, lippen. - ‘henry!’ zeide ik, ‘uwe louize is behouden! - uw vriend powhatan heeft haar, met Gods hulp, gered; maar zij is zeer na aan haar einde geweest.’ - ‘Ach!’ zuchtte hij uit, ‘wat zou er van mij geworden zijn, zoo ik u, door dat ongeluk, verlooren had? Eeuwige verwijtingen, dat ik u niet vergezeld, had, zou- | |
| |
den mij hebben aangegreepen, om mijn leven te verpesten! - Maar, mijn Engel! willen wij niet om een Geneesheer zenden - de schrik kan kwaade gevolgen hebben?’ - De Tuinvrouw, vreezende dat ik te zwak was om veel te spreeken, antwoordde voor mij: ‘Goede, vriendelijke Heer! jan baas (zoo heet de Tuinman) is al naar het Dorp, om te zien of de Meester t'huis is, om de Jufvrouw te laaten. - Ach! men Heer! ik bin zoo ontsteld geweest! - Toen ik de Jufvrouw zag indraagen, docht ik bij me zelven - want een mensch is toch altijd vol gedachten - wat zel me nou overkomen? - want de Jufvrouw zag er net uit of zij dood was - en die Heer, die haar uit het water getoogen heeft, zag er ook zoo raar uit; en de jonge Jufvrouw, mijn heden! was net of zij van haar verstand of was - zoo bedroefd was zij. - We hebben ook gaauw een vuurtjen van takkebosschen aangelegd, die branden best, en de Jufvrouw verschoond - zij heeft een hembd van jan baas aan - deur de ontsteltenis greep ik het eerste het beste - 't zal haar wel wat kittelen, maar ik kan 't niet helpen - het linnen is wat grof, en zulke rijke lui binnen dat niet gewoon; maar 't was toch hiel en schoon - zie, mijn Heer! daar hou ik veul van. - Och! ik hoop God geeven zal dat de Jufvrouw gaauw mag gezond worden!’ -
henry tastte in zijn zak, en zei: ‘zie daar, moedertjen! neem dat aan, als eene kleinigheid, | |
| |
uwe moeite.’ - ‘Neen, mijn Heer! daar bewaar mij God voor!’ antwoordde zij, ‘ik prittendeer niemendal - denkje dat ik die weinige moeite niet voor de Juffrouw die er zoo goelijk uitziet, over heb? - Wel, als mijn jan baas daar achter kwam, dat ik wat had aangenomen, dan mogt ik wel vreezen - de roei zou van deeg in de pis leggen - neem mij deeze uitdrukking niet kwalijk, wij zijn maar eenvoudige buitenlui, en weeten zoo niet te spreeken; maar wat ik zeggen wil, ik zou dan op mijn lappen hebben - Hij is niet mak, die eigenste jan baas. - En zou ik van jou, mijn Heer! iets aanneemen, dan zou men Heer en Mevrouw rijkaart, die zoo veul aan ons huishouwen doen, van deeg boos zijn - en, men Heer! al zag ik het gemienste mensch komen, die dat zelfde ongeluk van de Jufvrouw gebeurd was, ik zou zeggen: welkom, vriend! - Lieve God! een mensch is toch een mensch, en met een beetje moeite iemand een dienst te doen - nou, dat is gering.’ -
‘Gij wilt het dan niet aanneemen?’ zeide henry, ‘goed - wij zullen elkander wel nader spreeken - Intusschen dank ik u voor de moeite!’ -
De Tuinman kwam met den Meester (de Huisbaas van henry) binnen, deeze voelde mij den pols, en oordeelde eene aderlaating noodzaaklijk, - Mijn Redder, die zich intusschen verkleed had, kwam ook binnen, om zich te doen aderlaaten - henry vloog hem om den hals. | |
| |
‘Dierbaare vriend!’ riep hij uit, ‘ontvang mijne dankbaarheid, voor dat gij de Beminde mijner ziel in het leven behouden hebt!’ - Het toneel was ernstig. - 's Avonds werd ik naar huis gebragt, en sliep dien nacht redelijk gerust, uitgezonderd dat ik nu en dan eens schrikachtig ontwaakte. - ô! Die powhatan houdt mij voor eeuwig aan zijn vriendschaplijk hart geboeid. -
henry heeft den deelneemenden Tuinman en zijne vrouw een schoon prezent in hun huishouden gedaan, waarmede zij buitengemeen in hun schik zijn. -
Dank nu met mij den Vader van al het geschapene, dat Hij, op eene zoo gunstige wijze, mijn leven gespaard heeft. - cecilia groet u minzaam, en verzoekt Jufvrouw vriendenheim van haar te complimenteeren. -
Vaarwel! dierbeare vriendin! en verblijd, door eenen vrolijker brief, het hart van
Uwe Vriendin
louize.
|
|